ECLI:NL:RBROT:2023:10515

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
C/10/647937 / FA RK 22-8180
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging hoofdverblijfplaats en geldvordering in familiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan in een familiekwestie tussen een vrouw en een man, die beiden de Filipijnse nationaliteit bezitten, waarbij de vrouw verzocht om wijziging van de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige dochter. De vrouw heeft haar verzoek tot wijziging van de zorgregeling ingetrokken, maar verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te vestigen. De man heeft hiertegen verweer gevoerd. De rechtbank oordeelt dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats van een kind alleen kan plaatsvinden als er feiten zijn die een bedreiging voor de ontwikkeling van het kind opleveren. De rechtbank concludeert dat er geen dergelijke feiten zijn en dat de minderjarige zich goed ontwikkelt in de huidige situatie bij de man. De vrouw heeft ook verzocht om de man te veroordelen tot betaling van de helft van het kindgebonden budget en de kinderbijslag, maar dit verzoek is afgewezen omdat een geldvordering via een dagvaarding moet worden ingeleid. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw afgewezen en bepaald dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/647937 / FA RK 22-8180
Beschikking van 13 oktober 2023 over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de kinderbijslag en het kindgebonden budget
in de zaak van:
[naam01], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats01],
advocaat mr. R.G. Groen te ‘s-Gravenhage,
t e g e n
[naam02], hierna: de man,
wonende te [woonplaats02],
advocaat mr. M.J.S. Spanjersberg te Zoetermeer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 17 november 2022;
  • het verweerschrift, ingekomen op 4 september 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 15 september 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam03].

2.De vaststaande feiten

2.1.
Het huwelijk van partijen is op 23 december 2020 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 2 december 2020 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2015 te [geboorteplaats01].
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 2 december 2020 is bepaald dat:
  • de minderjarige haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de man;
  • de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn: de minderjarige verblijft in een cyclus van twee weken:
  • de ene week van maandag uit school tot woensdag naar school bij de man en van woensdag uit school tot maandag naar school bij de vrouw;
  • de andere week van maandag uit school tot woensdag naar school bij de man, van woensdag uit school tot vrijdag naar school bij de vrouw en van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de man (en aansluitend tot woensdag naar school);
  • het verblijf van de minderjarige tijdens de vakanties en feestdagen wordt tussen partijen bij helfte verdeeld.
2.5.
De vrouw heeft de Filipijnse nationaliteit. De man heeft de Filipijnse en de Nederlandse nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
Ingetrokken verzoek
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek tot wijziging van de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) ingetrokken. De rechtbank zal het verzoek daartoe om die reden afwijzen.
3.2.
Verblijfplaats
3.2.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar zal zijn.
3.2.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder een geschil over de hoofdverblijfplaats, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen, wat er soms ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde moet zijn bij de afweging van belangen.
3.2.4.
De rechtbank is van oordeel dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats van een kind een dusdanige ingrijpende gebeurtenis is, dat hiertoe in beginsel slechts moet worden overgegaan indien vast staat dat de huidige verblijfplaats een (directe) bedreiging voor een gezonde ontwikkeling van de minderjarige oplevert. De vaststelling van de hoofdverblijfplaats houdt niet alleen de vaststelling van een plek om te wonen in, maar heeft ook gevolgen voor de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarige door een van de ouders.
3.2.5.
De rechtbank is niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan de hoofdverblijfplaats van de minderjarige moet worden gewijzigd. Tussen partijen is niet in geschil dat de minderjarige zich op dit moment goed ontwikkelt. De minderjarige woont sinds haar geboorte in de woning te Rotterdam met de man. De vrouw is na het verbreken van de relatie uit de echtelijke woning vertrokken. De man zorgt sindsdien alleen voor de minderjarige. De minderjarige gaat in de buurt van de woning van de man naar school en heeft daar haar sociale contacten. Met de raad ziet de rechtbank geen bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarige. De man biedt de minderjarige duidelijkheid en structuur. Dat de minderjarige niet daadwerkelijk in de woning van de man woont, is de rechtbank niet gebleken. Zoals de man tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht is het door de vrouw gestelde verblijfadres het adres van zijn vader, waar de minderjarige wel eens op bezoek is. De man heeft een nieuwe relatie en is inmiddels weer vader geworden. De man en zijn nieuwe partner wonen nog niet samen en zijn op zoek naar een geschikte gezinswoning in de buurt van de huidige woning, zodat de minderjarige naar dezelfde school kan blijven gaan en dus in haar sociale netwerk blijft. Voor zover de vrouw, gelet op de intrekking van haar verzoek tot wijziging van de zorgregeling, met haar verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats puur een administratieve handeling beoogt, wijst de rechtbank dat af, omdat dit onvoldoende is om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige te wijzigen.
3.2.6.
Het verzoek van de vrouw wordt daarom, conform het advies van de raad tijdens de mondelinge behandeling, afgewezen.
3.3.
Kindgebonden budget en kinderbijslag
3.3.1.
De vrouw verzoekt de man te veroordelen dat hij aan de vrouw:
  • de helft van het door hem – voor de minderjarige – vanaf 1 januari 2020, althans vanaf augustus 2022, ontvangen en nog te ontvangen kindgebonden budget betaalt;
  • de helft van de door hem – voor de minderjarige – vanaf 4 september 2020 ontvangen en nog te ontvangen kinderbijslag aan haar betaalt.
3.3.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.3.3.
Het verzoek van de vrouw betreft een geldvordering. Een dergelijke vordering dient bij dagvaarding te worden ingeleid en niet bij verzoekschrift. De vrouw stelt echter dat zij haar verzoek op grond van artikel 1:253a BW baseert. De rechtbank is van oordeel dat de verzochte geldvordering geen grondslag heeft in de in dit artikel genoemde gezagsbeslissingen. De door de vrouw tijdens de mondelinge behandeling aangehaalde jurisprudentie maakt dat niet anders. Het tijdens de mondelinge behandeling geformuleerde subsidiaire verzoek tot vervangende toestemming om de uitbetalingen door de Sociale Verzekeringsbank bij helfte aan ieder der partijen te laten uitbetalen, wijst de rechtbank eveneens af. Niet alleen is dit verzoek eerst tijdens de mondelinge behandeling gedaan, de vrouw heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij dit tevergeefs aan de Sociale Verzekeringsbank zou hebben verzocht. Evenmin is gebleken dat medewerking van de man noodzakelijk is en dat hij dat heeft geweigerd.
3.3.4.
Het verzoek van de vrouw wordt daarom afgewezen.
3.4.
Proceskosten
3.4.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst af de verzoeken van de vrouw;
4.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Wierink, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van J. Don-van Loopik, griffier, op 13 oktober 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.