ECLI:NL:RBROT:2023:10483

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
C/10/663553 / KG ZA 23-723
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van goederen en retentierecht in kort geding tussen internationale leverancier en onderhoudsbedrijf voor treinwagons

In deze zaak vordert de internationale leverancier van treinwagons, gevestigd in Frankrijk, de afgifte van onderdelen die door de gedaagde, een onderhoudsbedrijf voor treinwagons gevestigd in Rotterdam, onder zich worden gehouden op basis van een retentierecht. De leverancier stelt dat er geen contractuele relatie bestaat tussen haar en de gedaagde, en dat de gedaagde ten onrechte een retentierecht uitoefent. De gedaagde, Spoorijzer Mobiel en Werkplaats B.V. (SMW), betwist de vordering en stelt dat er een forumkeuzebeding is overeengekomen dat de Franse rechter bevoegd maakt. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat er geen rechtsgeldig forumkeuzebeding is en dat de Nederlandse rechter bevoegd is.

De voorzieningenrechter beoordeelt vervolgens of SMW zich kan beroepen op een retentierecht. Dit recht kan alleen worden uitgeoefend als er een opeisbare vordering is, er voldoende samenhang is tussen de vordering en de verplichting tot afgifte, en de zaak zich in de feitelijke macht van de schuldeiser bevindt. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat SMW geen vordering heeft op de leverancier, en dat er dus ook geen retentierecht kan worden ingeroepen.

De vordering van de leverancier tot afgifte van de goederen wordt toegewezen, en SMW wordt veroordeeld tot het betalen van een dwangsom voor iedere dag dat zij in strijd handelt met de veroordeling. Daarnaast wordt SMW veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en is openbaar uitgesproken op 12 september 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/663553 / KG ZA 23-723
Vonnis in kort geding van 12 september 2023
in de zaak van
de rechtspersoon naar Frans recht
[eiseres01],
gevestigd te Levallois Perret (Frankrijk),
eiseres,
advocaat mr. L. van Vliet en mr. N.A. de Werd te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPOORIJZER MOBIEL EN WERKPLAATS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.Ph. Nikkels van der Veen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres01] en SMW genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 augustus 2023, met producties 1 tot en met 13
  • de aktes overleggen producties van 25 resp. 28 augustus 2023, met aanvullende producties 14 en 15
  • de akte overleggen producties, met producties 1 tot en met 6 van SMW
  • de pleitnota van mr. Van Vliet en mr. De Werd namens [eiseres01]
  • de pleitnota van mr. Nikkels van der Veen namens SMW.
1.2.
Op 29 augustus 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [eiseres01] zijn verschenen [naam01] en de advocaten van [eiseres01] . Namens SMW zijn verschenen [naam02] en de advocaat van SMW.

2.De feiten

2.1.
[eiseres01] is een internationaal opererende onderneming gespecialiseerd in het leasen van goederenwagons.
2.2.
SMW is een in 2017 opgerichte onderneming (opgericht onder de naam ‘Power Rail Europe B.V.’ die volgens het handelsregister onderhoud en reparatie uitvoert aan spoorwegmaterieel. SMW is gevestigd in Rotterdam. Enig aandeelhouder van SMW is [naam02] (hierna: [naam02] ).
2.3.
[naam02] was tevens enig aandeelhouder van het op 31 augustus 2022 failliet verklaarde Werkplaats Roosendaal B.V. (hierna: Werkplaats Roosendaal), tevens handelende onder de naam Spoorijzer Materiaal, Management en Onderhoud.
2.4.
Op 26 mei 2015 hebben [eiseres01] en Werkplaats Roosendaal een overeenkomst gesloten met betrekking tot het onderhouden en repareren van goederenwagons door Werkplaats Roosendaal. De werkzaamheden vonden plaats in Roosendaal.
2.5.
In deze overeenkomst is, voor zover relevant, bepaald:
‘7. Maintenance and repairs
(…)
7.4
Unless agreement to the contrary between the parties, the Workshop shall perform all repairs in accordance with schedule agreed between ERMEWA sas and the Workshop. The Workshop shall inform ERMEWA sas in advance of all foreseeable delays in terms of the agreed schedule (Cf. 5.4). On failure to do so, it shall be responsible for all loss of hire and all costs associated therewith. (…)

15.Law of contract & jurisdiction

15.1
All aspects of this contract shall be interpreted in compliance with French law.
15.2
For all legal actions or procedures resulting from this contract ( the << Procedure >>), the Parties hereby declare irrevocably in virtue of this contract that sole jurisdiction is awarded to the courts of Nanterre.’
2.6.
Op 30 april 2021 heeft [naam02] aan [eiseres01] een e-mail gestuurd die luidt:
‘Zoals besproken de structuurwijziging. Toelichting in de bijlage en ook het nieuwe I L en T ECM 4 certificaat.
Vanaf 1/5 factureert Spoorijzer Mobiel en Werkplaats B.V.(SMW) aan [eiseres01] .
Hierbij het verzoek uw administratie aan te passen.’
2.7.
In de bijlage bij de e-mail van 30 april 2021 staat, voor zover van belang:
‘Vanaf 1 mei 2021 zijn alle licenties van Spoorijzer Materiaal Management en Onderhoud B.V. (SMMO) voor het onderhoud aan spoormaterieel overgenomen door Spoorijzer Mobiel en Werkplaats B.V. (SMW).
(…)
Hierdoor is het KVK nummer veranderd naar (…) en ons BTW nummer in VAT no: (…) alsmede ons nieuwe logo.
Spoorijzer Mobiel en Werkplaats B.V. (SMW) is voor wat betreft de aansprakelijkheid de rechtsopvolger van Spoorijzer Materiaal Management en Onderhoud B.V. (SMMO).’
2.8.
Op 3 juli 2022 heeft SMW [eiseres01] een factuur van in totaal € 36.000,- gestuurd met de omschrijving
‘6 no show wagons (2x april, 4x may)’
2.9.
Op 8 juli 2022 hebben partijen met elkaar gesproken over (onder andere) de factuur van € 36.000,-. In navolging op dit gesprek heeft [naam02] op 11 juli 2023 aan [eiseres01] een mail gestuurd met daarin de toezegging
‘Zoals gezegd zal ik de factuur voor het eind van de maand crediteren.’
2.10.
Op 13 juli 2022 stuurt [eiseres01] vervolgens een e-mail aan [naam02] die luidt:
‘Wij hebben een aanmaning mogen ontvangen voor de factuur van 36K. (factuur: 22700316)
Kan jij ervoor zorgen dat deze ingetrokken wordt voordat er extra kosten bij komen.’
2.11.
Eveneens op 13 juli 2022 heeft [naam02] gereageerd:
‘Zoals beloofd voor het einde van de maand.
Factuur is toch nog niet vervallen.’
2.12.
Op 22 juli 2022 heeft een incassobureau namens SMW een tweede aanmaning gestuurd voor de factuur van € 36.000,-.
2.13.
Op het moment van faillietverklaring van Werkplaats Roosendaal op 31 augustus 2022, waren er onderdelen (wielstellen, draaistellen en andere materialen/reserveonderdelen) van [eiseres01] aanwezig in Roosendaal. In de periode tussen 31 augustus 2022 en 8 november 2022 heeft SMW deze materialen verplaatst naar de vestiging van SMW in Rotterdam.
2.14.
Op 8 november 2022 heeft [naam02] aan SMW bericht:
‘Ons laatste gesprek heeft niet geleid tot een compromis over de No-show schade van toegezegde en geplande wagons.
Nader onderzoek leert ons dat het 8 wagons totaal betreft.
Omdat [eiseres01] niet bereid is mee te werken aan een compromis ZIJN WIJ GENOODZAAKT ONZE
REKENING EN ONZE SCHADE BIJ U IN TE DIENEN BETREFFENDE 8 wagons met daarbij het gemiddelde van de normale extra werkzaamheden.
8 x basis € 6000,-- plus 20% meerwerk € 1200,-- wordt totaal schade € 57600,-- exclusief BTW.
SMW zal een aanvullende factuur sturen bovenop eerder in rekening gebrachte factuur van €
36.000.—excl. BTW.
Eigenlijk is de schade nog veel hoger omdat het geleid heeft tot het faillissement van Werkplaats
Roosendaal B.V.
Ook een nota van € 1850,-- is nog niet betaald voor uitgevoerde transporten.
SMW B.V. heeft nog [eiseres01] materialen onder haar beheer en SMW B.V. zal retentie toepassen op
alle materialen zolang er geen oplossing is voor de niet betaalde rekeningen.
Spijtig dat het zover moet komen maar u laat ons geen andere keus.
WIJ BLIJVEN BESCHIKBAAR VOOR HET BESPREKEN VAN EEN PASSENDE OPLOSSING.’
2.15.
Op 2 mei en 31 juli 2023 heeft SMW aan [eiseres01] een tweetal facturen gestuurd ten bedrag van € 2.000,- en € 500,- met de omschrijving
‘opslag retentiegoederen’

3.Het geschil

3.1.
[eiseres01] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
SMW te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de in de productie 9 bij dagvaarding genoemde onderdelen op eigen kosten en in dezelfde staat waarin [eiseres01] deze heeft afgeleverd, af te geven aan [eiseres01] of een door [eiseres01] gemachtigde derde, bij Wagen Werkplaats CHW, [adres01] , dan wel bij de ingang van de vestiging van SMW aan de [adres02] ;
SMW te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van het vonnis een creditnota te sturen aan [eiseres01] voor de facturen genoemd in randnummer 37 van de dagvaarding;
SMW te veroordelen tot het betalen van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat SMW in strijd handelt met de veroordeling onder i.;
SMW te veroordelen tot het betalen van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere dag dat SMW in strijd handelt met de veroordeling onder ii.;
SMW te veroordelen in de kosten van de procedure, inclusief nakosten.
3.2.
[eiseres01] legt aan haar vordering, voor zover van belang, ten grondslag dat zij eigenaar is van de gevorderde goederen en dat zij dus recht heeft op afgifte daarvan. Volgens [eiseres01] beweert SMW ten onrechte een retentierecht te kunnen uitoefenen op de onderdelen van [eiseres01] . Tussen [eiseres01] en SMW bestaat geen contractuele verhouding, zodat alleen al om die reden geen sprake is van een opeisbare vordering van SMW op [eiseres01] . Indien wordt geoordeeld dat er wel een contractuele verhouding is, is geen sprake van een opeisbare vordering, omdat er nooit afspraken zijn gemaakt voor het in rekening brengen van kosten voor ‘no-shows’. Ook de overige facturen die SMW later heeft gestuurd is [eiseres01] niet verschuldigd. SMW heeft geen geldig retentierecht en dient de goederen die van [eiseres01] zijn, aan [eiseres01] te retourneren.
3.3.
SMW concludeert tot onbevoegdheid van de voorzieningenrechter en subsidiair afwijzing van de vordering.

4.De beoordeling

Exceptie van (internationale) onbevoegdheid

4.1.
SMW heeft voor alle weren gesteld dat de voorzieningenrechter te Rotterdam zich onbevoegd dient te verklaren omdat partijen een forumkeuzebeding zijn overeengekomen op grond waarvan de Franse rechter (meer specifiek de rechtbank in Nanterre) bevoegd is om geschillen die voortvloeien uit de tussen partijen gesloten overeenkomst te beslechten. Nu [eiseres01] in Frankrijk is gevestigd en SMW in Nederland, dient de internationale bevoegdheid ook ambtshalve te worden beoordeeld.
4.2.
Het gaat om een handelszaak in de zin van artikel 1 lid 1 van Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna: Brussel I bis-Vo). De zaak is aanhangig gemaakt na het tijdstip van inwerkingtreding van Brussel I bis-Vo. Daarom is deze verordening materieel en temporeel van toepassing. Brussel I bis-Vo is tevens formeel van toepassing, omdat SMW, gedaagde in de hoofdzaak, woonplaats heeft in Nederland, een lidstaat in de zin van Brussel I bis-Vo. De internationale bevoegdheid van de voorzieningenrechter moet daarom vastgesteld worden aan de hand van Brussel I bis-Vo.
4.3.
Op grond van de hoofdregel in artikel 4 lid 1 Brussel I bis-Verordening moet de gedaagde in beginsel worden opgeroepen voor haar woonplaats. Op grond van deze regel is de Nederlandse rechter bevoegd. SMW stelt echter dat partijen een (exclusief) forumkeuzebeding zijn overeengekomen, als bedoeld in artikel 25 Brussel I bis-Vo. Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat artikel 25 Brussel I bis-Vo autonoom dient te worden uitgelegd en dat een autonome uitleg meebrengt dat de aangezochte rechter verplicht is in de eerste plaats te onderzoeken of het forumkeuzebeding daadwerkelijk het voorwerp is geweest van een wilsovereenstemming tussen partijen die duidelijk en nauwkeurig tot uiting komt, waarbij de vormvoorschriften in artikel 25 lid 1 sub a tot en met c Brussel I bis-Vo ten doel hebben te waarborgen dat de wilsovereenstemming tussen partijen inderdaad vaststaat.
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen rechtsgeldig forumkeuzebeding overeengekomen. Voor zover sprake is van een overeenkomst tussen SWM en [eiseres01] , is die overeenkomst niet op schrift gesteld. Het forumkeuzebeding waarnaar SMW vereist is immers opgenomen in de (schriftelijke) overeenkomst tussen [eiseres01] en Werkplaats Roosendaal. SMW heeft weliswaar gesteld dat sprake is van een nieuwe overeenkomst tussen [eiseres01] en SMW, onder dezelfde voorwaarden als de overeenkomst tussen [eiseres01] en Werkplaats Roosendaal, maar niet gebleken is dat het forumkeuzebeding expliciet ter sprake is gekomen, laat staan dat het beding (in de verhouding tussen [eiseres01] en SMW) schriftelijk is vastgelegd. SMW kan in deze procedure dan ook geen beroep doen op dat beding. Bij het ontbreken van een geldig forumkeuzebeding geldt de hoofdregel zoals die hiervoor is verwoord en is de (voorzieningenrechter van de) rechtbank Rotterdam, als rechtbank in de woonplaats van SMW, bevoegd van het geschil kennis te nemen.
Toepasselijk recht
4.5.
[eiseres01] vordert afgifte van goederen die SMW onder zich heeft, ten aanzien waarvan SMW stelt een retentierecht te hebben. Het antwoord op de vraag of aan SMW een retentierecht toekomt wordt op grond van artikel 10:129 BW bepaald door het recht dat op de onderliggende rechtsverhouding met [eiseres01] van toepassing is (‘lex causae’). Volgens [eiseres01] bestaat tussen haar en SMW geen overeenkomst op grond waarvan SMW de onderdelen onder zich mag houden. De vordering strekt dus tot revindicatie. Volgens SMW is er wel sprake van een overeenkomst, namelijk een overeenkomst met dezelfde inhoud als die welke aanvankelijk tussen [eiseres01] en Werkplaats Roosendaal tot stand was gekomen. Ten aanzien van beide (mogelijke) rechtsverhoudingen overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.6.
Is sprake van een overeenkomst tussen partijen, dan moet het toepasselijke recht worden bepaald op basis van Verordening Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I). Voorop staat dan de vrijheid van partijen om een rechtskeuze overeen te komen. In dit geval is echter niet aannemelijk geworden dat een dergelijke rechtskeuze is gemaakt. SMW stelt dat partijen een nieuwe overeenkomst hebben gesloten met exact dezelfde inhoud als die tussen [eiseres01] en Werkplaats Roosendaal, en dus inclusief de daarin opgenomen rechtskeuzebepaling. SMW heeft dit standpunt echter niet concreet onderbouwd. De berichten namens SMW aan [eiseres01] van 30 april 2021 (2.6 en 2.7) rechtvaardigen niet de conclusie dat partijen een rechtskeuze zijn overeengekomen, ook niet als overigens zou moeten worden aangenomen dat met die berichten op zichzelf een nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen.
4.7.
Het toepasselijk recht moet dus, in het geval sprake is van een overeenkomst, worden bepaald aan de hand van artikel 4 lid 1 Rome I. Gelet op het onderwerp van de (gestelde) overeenkomst, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de overeenkomst moet worden gekwalificeerd als overeenkomst van dienstverlening in de zin van artikel 4 lid 1 sub b Rome I. Dat betekent dat Nederlands recht van toepassing is, te weten het recht van de plaats van vestiging van de dienstverlener (SMW). Overigens leidt ook toepassing van artikel 4 lid 2 Rome I tot toepasselijkheid van Nederlands recht.
4.8.
Nederlands recht is ook van toepassing indien tussen [eiseres01] en SMW geen overeenkomst tot stand is gekomen. Het toepasselijke recht wordt immers bepaald door de plaats waar de goederen zich bevinden (artikel 10:127 BW), en dat is Nederland.
4.9.
De slotsom van het voorgaande is dat naar Nederlands recht moet worden bepaald of SMW zich kan beroepen op een retentierecht. Is dat het geval, dan geldt dat (ook) de uitoefening van het retentierecht op grond van artikel 10:129 BW wordt beheerst door Nederlands recht als de plaats van ligging van de zaak (‘lex rei sitae’) ten tijde van het inroepen van het retentierecht.
Spoedeisend belang
4.10.
Voor de volledigheid merkt de voorzieningenrechter op dat de vraag of sprake is van (spoedeisend) belang, een vraag is van formeel procesrecht zodat ook in het kader van de beoordeling van het spoedeisend belang, op basis van artikel 10:3 BW Nederlands recht van toepassing is. SMW betwist dat [eiseres01] een spoedeisend belang heeft. [eiseres01] heeft op haar beurt onweersproken gesteld dat SMW onderdelen waarvan [eiseres01] eigenaar is onder zich houdt en dat [eiseres01] die onderdelen vanwege het gepretendeerde retentierecht (dus) niet kan gebruiken. Doordat bepaalde onderdelen niet worden gebruikt, stijgen de kosten om de onderdelen weer gebruiksklaar te maken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiseres01] hiermee een voldoende spoedeisend belang.
Retentierecht
4.11.
Hoewel enige discussie bestaat tussen partijen over de goederen van [eiseres01] die SMW onder zich zou houden, staat vast
datSMW goederen van [eiseres01] onder zich houdt. Dit volgt uit de brief van SMW van 8 november 2022, de nadien gestuurde facturen voor opslagkosten en hetgeen namens SMW op de zitting naar voren is gebracht. Onder andere heeft [naam02] expliciet aangegeven dat zich op het terrein van SMW een vrachtwagen/container bevindt met daarin spullen van [eiseres01] . SMW weigert afgifte van de goederen omdat zij meent een retentierecht te hebben.
4.12.
Een schuldeiser kan rechtsgeldig een retentierecht uitoefenen als hij 1) een opeisbare vordering op een schuldenaar heeft, 2) er voldoende samenhang is tussen de vordering en de verplichting tot afgifte van de zaak van een ander en 3) de zaak zich in de feitelijke macht van de schuldeiser bevindt (artikel 3:290 BW in verbinding met artikel 6:51 BW). In dit geval is aan de eerste voorwaarde niet voldaan, zodat SMW geen retentierecht toekomt ten aanzien van de goederen van [eiseres01] . Hiertoe wordt het navolgende overwogen.
4.13.
Partijen twisten over de vraag of er tussen SMW en [eiseres01] een overeenkomst tot stand is gekomen. Het is niet nodig daarover een (voorlopig) oordeel te vellen, nu beide antwoorden leiden tot dezelfde uitkomst. In het geval er slechts een overeenkomst tussen [eiseres01] en Werkplaats Roosendaal heeft bestaan en SMW slechts moet worden gezien als de partij waaraan op verzoek van Werkplaats Roosendaal werd betaald, zoals [eiseres01] heeft gesteld, is er geen contractuele relatie tussen SMW en [eiseres01] . SMW is in dat geval geen schuldeiser onder een overeenkomst. Van een andere grondslag voor enige vordering op [eiseres01] is niet gebleken. SMW kan zich dan dus niet beroepen op een retentierecht.
4.14.
In het tweede scenario, namelijk dat per 1 mei 2021 wel een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [eiseres01] en SMW, zoals SMW stelt, bestond die contractuele relatie wel, maar ontbreekt iedere grondslag voor de facturen die SMW heeft gestuurd. SMW stelt dat de vorderingen opeisbaar zijn omdat de betaaldata genoemd in de facturen die zij gestuurd heeft, zijn verstreken. Zij miskent daarbij, zoals [eiseres01] bij herhaling heeft aangegeven, dat enige (onderbouwing van een) grondslag voor het sturen van de facturen ontbreekt.
4.15.
In de eerste plaats blijkt uit niets dat SMW op grond van de gestelde overeenkomst gerechtigd is om, in het geval van een ‘no-show’ – waarmee kennelijk wordt bedoeld dat een wagon niet ter reparatie of onderhoud wordt aangeboden terwijl dit wel op de planning stond – kosten in rekening te brengen. SMW heeft geen feiten gesteld waaruit enige afspraak op dat punt kan worden afgeleid. SMW heeft op de zitting nog gewezen op artikel 7.4 van de overeenkomst (tussen [eiseres01] en Werkplaats Roosendaal), maar dit artikel, zo heeft ook [eiseres01] op de zitting opgemerkt, ziet blijkens de tekst ervan op het nakomen van de planning door Werkplaats Roosendaal en niet op een verplichting voor [eiseres01] om wagons volgens een vooraf ingestuurde planning naar de werkplaats te brengen, op straffe van een vergoeding voor ‘no-show’. SMW heeft geen feiten gesteld die kunnen leiden tot een andere uitleg van deze bepaling.
4.16.
[eiseres01] heeft in de tweede plaats ook de verschuldigdheid van een factuur ter grootte van € 1.850,- bestreden. Beide partijen hebben een andere lezing van de gebeurtenissen die hebben geleid tot het sturen van deze factuur. SWM komt in het kader van de onderbouwing van de door haar gestelde vordering niet verder dan de stelling dat het gaat om een transport dat in opdracht van [eiseres01] is uitgevoerd en waarvan de factuur ‘gewoon’ betaald moet worden. In het licht van het verweer van [eiseres01] is dat onvoldoende om, op voorlopige basis, te kunnen vaststellen dat sprake is van een opeisbare vordering.
4.17.
In dit kort geding is dus niet aannemelijk geworden dat SMW een vordering heeft op [eiseres01] , zodat ook niet aannemelijk is dat zij zich op een retentierecht kan beroepen. [eiseres01] heeft daarom als eigenaar recht op afgifte van de door SMW gehouden goederen. De vordering onder i is daarom toewijsbaar. SMW heeft nog aangevoerd dat onduidelijkheid bestaat over welke goederen zich waar bevinden en dat zij niet meer kan afgeven dan zij heeft, maar dit leidt niet tot een ander oordeel. [eiseres01] heeft als productie 9 een overzicht overgelegd van de spullen die zich volgens haar bij SMW bevinden en SMW heeft hiertegen geen concreet verweer gevoerd. Zoals gezegd heeft [naam02] namens SMW op de zitting expliciet benoemd dat er een vrachtwagen/container met goederen van [eiseres01] op het terrein van SMW staat. Voor zover in die container niet de goederen zitten waarvan [eiseres01] afgifte vordert, kan SMW die goederen uiteraard niet afgeven. Dat maakt nog niet dat de vordering tot afgifte als zodanig niet toewijsbaar is.
4.18.
De in verband met de afgifte gevorderde dwangsom is niet weersproken en wordt toegewezen, met een maximum van € 100.000,-.
Creditnota’s
4.19.
De vordering tot het sturen van creditnota’s en de in verband daarmee gevorderde dwangsom, worden afgewezen bij gebrek aan spoedeisend belang en grondslag. Een definitief oordeel over de verschuldigdheid van de facturen is voorbehouden aan de bodemrechter en er is geen reden om op dit moment een voorziening te treffen die vooruitloopt op dat oordeel.
Proceskosten
4.20.
SMW wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten worden aan de zijde van [eiseres01] tot op heden begroot op € 131,85 aan dagvaardingskosten, € 676,- en € 1.079,- aan salaris advocaat. Uit het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:853) volgt dat in dit vonnis geen aparte beslissing hoeft te worden genomen over nakosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt SMW om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de in productie 9 bij dagvaarding genoemde onderdelen op eigen kosten en in dezelfde staat waarin [eiseres01] deze heeft afgeleverd, af te geven aan [eiseres01] of een door [eiseres01] gemachtigde derde, bij Wagen Werkplaats CHW, [adres01], dan wel bij de ingang van de vestiging van SMW aan de [adres02] ;
5.2.
veroordeelt SMW tot het betalen van een dwangsom aan [eiseres01] van € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag, dat SMW in strijd handelt met de veroordeling onder 5.1, met een maximum van € 100.000,-;
5.3.
veroordeelt SMW in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres01] vastgesteld op € 1.886,85;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2023.
3144/1980