In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen [bedrijf A], een onderneming die zich bezighoudt met zonne-energie, en [bedrijf B], een montagebedrijf dat voor [bedrijf A] werkte. De kern van het geschil betreft een voorraadverschil dat is ontstaan na de uitvoering van een raamovereenkomst tussen partijen. [bedrijf A] stelt dat [bedrijf B] aansprakelijk is voor een voorraadverschil van € 18.058,63, terwijl [bedrijf B] betwist dat er een tekort is en stelt dat alle materialen zijn teruggeleverd, met uitzondering van enkele zijplaten. De kantonrechter oordeelt dat [bedrijf B] op basis van de raamovereenkomst verantwoordelijk is voor het bijhouden van een sluitende voorraadadministratie en dat zij aansprakelijk is voor het geconstateerde voorraadverschil. De kantonrechter bekrachtigt een eerder verstekvonnis waarin de vordering van [bedrijf A] is toegewezen.
Daarnaast vordert [bedrijf B] in reconventie een schadevergoeding van € 10.140,00 wegens 26 no shows, maar de kantonrechter wijst deze vordering af. De rechter oordeelt dat [bedrijf B] voor de no shows al een overeengekomen vergoeding heeft ontvangen en dat er geen grondslag is voor een aanvullende schadevergoeding. De proceskosten worden toegewezen aan de zijde van [bedrijf A].