ECLI:NL:RBROT:2023:10386

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
ROT 21/1785
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen korting op Ziektewetuitkering van een internist allergoloog

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) waarbij de Ziektewet (ZW)-uitkering van eiseres, een internist allergoloog, werd verlaagd. Eiseres was per 20 augustus 2018 ziekgemeld en ontving vanaf 3 september 2018 een ZW-uitkering. Het UWV besloot op 13 oktober 2020 dat haar uitkering verlaagd zou worden omdat zij naast de uitkering inkomsten uit arbeid had. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond op 17 februari 2021. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 19 oktober 2023 heeft eiseres, bijgestaan door een derde, haar standpunt toegelicht. Eiseres betoogde dat zij tijdig haar inkomsten had doorgegeven en dat zij met goedkeuring van het UWV parttime was gaan werken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de relevante periode een ZW-uitkering ontving en daarnaast inkomsten uit arbeid had, wat volgens de wet in mindering moet worden gebracht op de uitkering. Eiseres voerde aan dat zij gerechtvaardigd mocht vertrouwen op uitlatingen van UWV-medewerkers dat haar uitkering niet zou worden gekort.

De rechtbank oordeelde dat er geen toezeggingen zijn gedaan door het UWV die eiseres het vertrouwen konden geven dat haar uitkering niet zou worden verlaagd. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht de ZW-uitkering van eiseres heeft gekort en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg geen gelijk en het bestreden besluit bleef in stand. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1785

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. M.A. Bakker.
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[naam werkgever], uit [plaats 2] , de werkgever,
gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Inleiding

Met het primaire besluit van 13 oktober 2020 heeft verweerder vastgesteld dat de Ziektewet (ZW)-uitkering van eiseres lager wordt, omdat zij naast haar uitkering inkomsten uit arbeid heeft.
Met het bestreden besluit van 17 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2023. Verschenen zijn: eiseres, bijgestaan door [persoon A] en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres, werkzaam als internist allergoloog, is per 20 augustus 2018 ziekgemeld waarna aan haar per 3 september 2018 een ZW-uitkering is toegekend. In het primaire besluit heeft verweerder besloten dat eiseres van 20 januari tot en met 16 augustus 2020 naast haar ZW-uitkering inkomsten uit arbeid heeft en dat daarom haar ZW-uitkering over die periode wordt gekort.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft toegelicht dat inkomsten op het ziekengeld in mindering moeten worden gebracht en hij heeft toegelicht hoe de berekening van het dagloon tot stand is gekomen.

Het beroep van eiseres

3. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit in strijd met de algemene beginselen is genomen. Zij wijst in beroep op haar bezwaargronden. Eiseres betoogt dat zij alles tijdig heeft doorgegeven. Met goedkeuring van verweerder is eiseres parttime gaan werken, wat onder het maatmaninkomen terecht zou komen. Eiseres heeft bij de arbeidsdeskundige aangegeven te willen werken en zo haar registratie als arts-specialist te behouden. Na overleg is zij op 20 januari 2020 parttime gaan werken. Omdat eiseres met haar werk onder het maatmaninkomen bleef, heeft zij ongewijzigd recht op een ZW-uitkering. De re-integratiebegeleider van verweerder heeft dit meerdere malen (op 11 februari 2020 en op 28 april 2020) bevestigd. Dezelfde mededeling is door een collega van verweerder op 3 april 2020 herhaald en hij heeft verder geadviseerd om de inkomsten en gewerkte uren niet meer maandelijks door te geven, maar enkel bij wijzigingen. Eiseres heeft hierbij steeds aangegeven dat zij inkomsten uit arbeid had, terwijl de volledige ZW-uitkering doorliep. Na haar ziekmelding op 28 september 2020 werd eiseres geconfronteerd met het feit dat zij ten onrechte te veel ZW-uitkering zou hebben ontvangen en is zij door verweerder beticht van fraude en het achterhouden van informatie.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank stelt vast dat het niet in geschil is dat eiseres in de periode van 20 januari 2020 tot en met 16 augustus 2020 een ZW-uitkering ontving en daarnaast inkomsten uit arbeid ontving. De rechtbank overweegt dat deze inkomsten in mindering moeten worden gebracht op de ZW-uitkering. Dit is bepaald in artikel 31, tweede lid, van de ZW. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres niet in beroep komt tegen de berekening van de korting op haar ZW-uitkering. Eiseres doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Daarmee moet de rechtbank beoordelen of eiseres gerechtvaardigd mocht vertrouwen op uitlatingen van medewerkers van verweerder (het UWV), dat er geen gevolgen zouden zijn voor haar ZW-uitkering door inkomsten uit arbeid. De relevante wetgeving bevindt zich in een bijlage bij deze uitspraak.
5. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid (in dit geval: het UWV) toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan (of gedragingen zijn verricht) waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of, en zo ja, hoe het UWV in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [1]
De rechtbank is van oordeel dat uit het contact met de arbeidsdeskundige en re-integratiebegeleider niet kan worden afgeleid dat toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan waaruit kan worden geconcludeerd de ZW-uitkering van eiseres niet wordt gekort als zij inkomsten uit arbeid zou ontvangen. Los van het feit dat de re-integratiebegeleider en de arbeidsdeskundige niet zelfstandig bevoegd zijn om de hoogte van de ZW-uitkering van eiseres vast te stellen, blijkt uit de e-mails en gesprekken niet dat de inkomsten uit arbeid geen gevolgen zouden hebben voor de hoogte van de ZW-uitkering. De re-integratiebegeleider heeft op 14 februari 2020 met eiseres afgesproken dat eiseres haar loonstroken zal opsturen. Uit het contact met de re-integratiebegeleider van 28 april 2020 blijkt verder dat is gesproken over het indienen van een WIA-aanvraag.
Ten aanzien van het contact van eiseres met de arbeidsdeskundige overweegt de rechtbank dat uit de e-mailwisselingen vanaf 30 januari 2020 blijkt dat eiseres aan de arbeidsdeskundige heeft doorgegeven dat zij parttime als allergoloog wil gaan werken. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige uiteengezet hoe het maatmanloon van eiseres is berekend met behulp van haar SV-loon. De arbeidsdeskundige heeft daarna aan eiseres medegedeeld dat zij haar verdiensten moet doorgeven, omdat deze op de uitkering moeten worden gekort en om te voorkomen dat aan eiseres een boete wordt opgelegd. Eiseres heeft vervolgens aan de arbeidsdeskundige haar loon, reis- en nascholingskosten doorgegeven.
Uit de uitlatingen van de re-integratiebegeleider en de arbeidsdeskundige kan de rechtbank niet afleiden dat er geen gevolgen zouden zijn voor de hoogte van de ZW-uitkering van eiseres, in het geval dat zij inkomsten uit arbeid zou ontvangen. Uit wat eiseres (over de gevoerde telefoongesprekken) heeft aangevoerd, kan de rechtbank dat ook niet afleiden. Voor zover tegen eiseres is gezegd dat zij maximaal 65% van het oorspronkelijke inkomen (het maatmaninkomen) kan verdienen, overweegt de rechtbank dat dit een beoordeling is voor het recht op een ZW-uitkering, met een schatting of zij met passende theoretische functies 65% of minder kan verdienen van wat zij oorspronkelijk verdiende. Daarbij wordt dus beoordeeld of een recht bestaat op een ZW-uitkering en niet de hoogte van die uitkering. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
6. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat eiseres door verweerder niet wordt verweten dat zij informatie zou hebben achtergehouden, nu in het bestreden besluit alleen een korting op haar ZW-uitkering heeft plaatsgevonden. In het bestreden besluit is niet bepaald dat eiseres haar informatieplicht (van artikel 31, eerste lid, van de ZW) heeft geschonden.

Conclusie en gevolgen

7. Uit wat hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder terecht de ZW-uitkering van eiseres heeft gekort, omdat zij inkomsten uit arbeid had.
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 10 november 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: relevante wetgeving uit de Ziektewet

Artikel 31
1. De verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld en tevens inkomen geniet, is verplicht hiervan vóór de uitkering van ziekengeld op door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in zijn reglement te bepalen wijze mededeling te doen.
2. Op het ziekengeld wordt in mindering gebracht: p/100 × A × B/C waarbij:
p staat voor het percentage van het dagloon dat de verzekerde als ziekengeld ontvangt;
A staat voor het inkomen;
B staat voor het dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is berekend;
C staat voor het dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen als bedoeld in dit artikel wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.

Voetnoten

1.Dit beoordelingskader volgt uit ECLI:NL:CRVB:2020:559.