ECLI:NL:RBROT:2023:10385

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
ROT 21/1784
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering van Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de terugvordering van een Ziektewetuitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres, een internist allergoloog, was per 20 augustus 2018 ziekgemeld en ontving vanaf 3 september 2018 een Ziektewetuitkering. Het UWV heeft vastgesteld dat eiseres over de periode van 20 januari 2020 tot en met 16 augustus 2020 een te hoge uitkering heeft ontvangen, omdat zij naast haar uitkering inkomsten uit arbeid had. Het UWV heeft eiseres op 15 oktober 2020 geïnformeerd dat zij een bedrag van € 12.506,50 moest terugbetalen, wat door eiseres werd betwist. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het UWV op 17 februari 2021. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 19 oktober 2023 heeft eiseres aangevoerd dat de terugvordering haar in een moeilijke financiële situatie heeft gebracht en dat zij in aanmerking komt voor kwijtschelding van de terugvordering. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het UWV terecht de terugvordering heeft ingesteld, omdat eiseres te veel Ziektewetuitkering heeft ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet aan de voorwaarden voor kwijtschelding voldoet, aangezien zij niet gedurende vijf jaar volledig aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien, ondanks de financiële krapte van eiseres.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat het bestreden besluit van het UWV in stand blijft. Eiseres heeft geen recht op kwijtschelding van de terugvordering, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1784

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. M.A. Bakker.

Inleiding

Met het primaire besluit van 15 oktober 2020 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat over de periode van 20 januari 2020 tot en met 16 augustus 2020 een gedeelte van de ZW-uitkering onverschuldigd is betaald en dat eiseres een bedrag van € 12.506,50 (bruto) moet terugbetalen.
Met het bestreden besluit van 17 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2023. Verschenen zijn: eiseres, bijgestaan door [persoon A] , en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van de besluiten

1. Eiseres, werkzaam als internist allergoloog, is per 20 augustus 2018 ziekgemeld, waarna aan haar per 3 september 2018 een ZW-uitkering is toegekend. Met het besluit van 13 oktober 2020 heeft verweerder vastgesteld dat de ZW-uitkering van eiseres lager wordt, omdat zij naast haar uitkering inkomsten uit arbeid heeft. Dit geldt voor de ZW-uitkering over de periode van 20 januari tot en met 16 augustus 2020. Bij beslissing op bezwaar van 17 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep heeft deze rechtbank vandaag bij uitspraak in het beroep met zaaknummer ROT 21/1785 ongegrond verklaard. Omdat de inkomsten uit arbeid ten onrechte niet zijn gekort op de ZW-uitkering van eiseres, heeft verweerder het primaire besluit genomen en de te veel aan betaalde uitkering (€ 12.506,50) teruggevorderd.
2. In het bestreden besluit is verweerder bij het primaire besluit gebleven. Het was voor eiseres kenbaar dat het hebben van inkomsten uit arbeid consequenties heeft voor de hoogte van haar ZW-uitkering en dat zij haar inkomsten moest doorgeven, omdat zij voor de terugvorderingsperiode ook werd gekort op haar ZW-uitkering. Er is verder geen sprake van een dringende reden op grond waarvan de terugvordering moet worden afgezien.

Het beroep van eiseres

3. Eiseres voert aan dat zij van de terugvordering nadelige gevolgen ondervindt. Zij had niet de financiële middelen om het bedrag terug te betalen en zij heeft geld geleend om de terugvordering te voldoen. Eiseres betoogt dat zij in aanmerking komt voor een kwijtschelding van de terugvordering. Ook omdat zij minimaal de helft van het terug te vorderen bedrag heeft afgelost. Eiseres verwijst hierbij naar artikel 33, derde lid, onder d van de ZW. Daarnaast betoogt eiseres dat sprake is van een dringende reden om af te zien van terugvordering, vanwege haar persoonlijke situatie en daarbij komende financiële krapte.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht € 12.506,50 mocht terugvorderen. Voor het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
5. Zoals overwogen in de uitspraak van deze rechtbank met zaaknummer ROT 21/1785 (zie hiervoor rechtsoverweging 1), heeft verweerder terecht de ZW-uitkering voor de periode van 20 januari 2020 tot en met 16 augustus 2020 gekort. Hierdoor heeft eiseres te veel ZW-uitkering ontvangen. Het ziekengeld, dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30, tweede lid, 30a of 45 van de ZW onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd. Dit is bepaald in artikel 33, eerste lid, van de ZW. Verweerder was dan ook gehouden om het te veel betaalde ziekengeld van eiseres terug te vorderen. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiseres door verweerder niet wordt verweten dat zij informatie zou hebben achtergehouden, nu in het bestreden besluit alleen is bepaald dat zij te veel betaalde ZW-uitkering moet terugbetalen.
6. Het betoog van eiseres dat zij in financiële krapte verkeerde en het bedrag van terugvordering moet worden kwijtgescholden, slaagt niet. Eiseres is in het primaire besluit erop gewezen dat zij over de invordering nader bericht krijgt van de financiële afdeling van verweerder. Op 20 oktober 2020 heeft eiseres een eerste vordering ontvangen, om € 9.439,54 terug te betalen. Daarbij is eiseres erop gewezen dat zij, indien zij het bedrag niet in één keer kan betalen, contact moet opnemen met verweerder om de mogelijkheid te bespreken om de vordering in termijnen te voldoen. Eiseres heeft hiervan geen gebruik gemaakt en ervoor gekozen om geld te lenen om de vordering in één keer terug te betalen. Dit brengt echter niet met zich dat zij in aanmerking komt voor kwijtschelding.
7. Het beroep van eiseres op artikel 33, derde lid, van de ZW leidt ook niet tot kwijtschelding. Om voor een (gedeeltelijke) kwijtschelding in aanmerking te komen, moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Deze luiden als volgt. Verweerder kan afzien van terugvordering, indien degene van wie wordt teruggevorderd:
- gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
- gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
- gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;
- een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.
Hier is sprake van vier cumulatieve voorwaarden. Aan alle vier voorwaarden moet zijn voldaan om voor een (gedeeltelijke) kwijtschelding in aanmerking komen. Vervolgens is het aan verweerder om wel of geen kwijtschelding toe te passen.
Op 1 december 2020 heeft verweerder een besluit genomen en eiseres medegedeeld dat een inkomensonderzoek heeft plaatsgevonden om te kunnen vaststellen wat haar aflossingscapaciteit is. Het netto-inkomen van eiseres is daarbij vastgesteld op € 3.800,- per maand, waarbij zij € 1.470,72 nodig heeft voor maandelijkse lasten. Het resterende bedrag, € 2.329,28, is de capaciteit die eiseres maandelijks heeft om de terugvordering te kunnen voldoen. Verweerder heeft deze aflossingscapaciteit uit coulance verlaagd naar € 1.042,21 per maand. Van deze betalingsregeling is geen gebruik gemaakt, omdat het terugvorderingsbedrag door eiseres in één keer is afgelost. Er is dus niet voldaan aan alle vier de voorwaarden uit artikel 33, derde lid, van de ZW. Het betoog van eiseres, dat zij in aanmerking moet komen voor kwijtschelding, slaagt daarmee niet.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is verweerder verplicht om onverschuldigd uitbetaalde ZW-uitkering terug te vorderen. Verweerder heeft die verplichting niet, indien sprake is van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] blijkt dat slechts sprake kan zijn van een dringende reden, indien de gevolgen van de terugvordering onaanvaardbaar zijn. De rechtbank begrijpt dat de situatie van eiseres lastig is. Eiseres heeft in het aanvullende beroepschrift van 28 april 2021 aangegeven dat zij het volledige bedrag heeft terugbetaald. Eiseres stelt dat de terugvordering haar zowel financieel als sociaal in een moeilijke positie brengt, maar zij heeft dit niet verder onderbouwd. Dit is onvoldoende om te kunnen afzien van een terugvordering. Wat eiseres verder heeft aangevoerd over haar financiële- en thuissituatie, dat zij dubbele lasten heeft gehad en dat haar tijdelijke contract na december 2020 niet is verlengd, is ook niet voldoende om te kunnen spreken van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen concluderen dat geen sprake is van een dringende reden.

Conclusie en gevolgen

9. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht de te veel uitbetaalde ZW-uitkering van eiseres heeft teruggevorderd. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft daarmee dus in stand.
10. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 10 november 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: relevante wetgeving uit de Ziektewet

Artikel 30a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ziekengeld en terzake van weigering van ziekengeld, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt hij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 30, 31, 38, 45 of 49 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ziekengeld;
b. indien anderszins het ziekengeld ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 28, 31, 45 of 49 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ziekengeld bestaat.
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
Artikel 33
1. Het ziekengeld, dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30, tweede lid, 30a of 45 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
2. Het ziekengeld dat onverschuldigd aan de werkgever is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van de werkgever teruggevorderd, indien de werkgever het ziekengeld op grond van artikel 629, vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in mindering heeft kunnen brengen op het loon.
3. In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien degene van wie wordt teruggevorderd:
a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.
4. De in het derde lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, of 49.
5. De in het derde lid, onderdelen a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:
a. het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en
b. de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49.
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
7. Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.
8. In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat.
Artikel 49
De verzekerde is verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van een door hem aangevraagde of aan hem toegekende ziekengelduitkering. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2023:922