ECLI:NL:RBROT:2023:10194

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
C/10/653086 / HA ZA 23-164
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betrouwbaarheid van elektronische handtekeningen in borgtochtovereenkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen BridgeFund B.V. en [gedaagde01] over de rechtsgeldigheid van een borgtocht. BridgeFund, een onderneming die online overbruggingsfinancieringen verstrekt, had een leningsovereenkomst gesloten met twee vennootschappen, waarvoor [gedaagde01] zich als borg had gesteld. De leningsovereenkomst was digitaal ondertekend door [gedaagde01], maar hij betwistte de geldigheid van deze elektronische handtekening. De rechtbank oordeelde dat BridgeFund niet voldoende bewijs had geleverd dat de elektronische handtekening betrouwbaar was, zoals vereist door artikel 3:15a BW. De rechtbank stelde vast dat de handtekening niet als gekwalificeerd kon worden aangemerkt en dat er onvoldoende bewijs was dat de borgtocht rechtsgeldig tot stand was gekomen. Hierdoor werd de vordering van BridgeFund afgewezen, evenals de nevenvorderingen. BridgeFund werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde01].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/653086 / HA ZA 23-164
Vonnis van 1 november 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRIDGEFUND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. H.H.M. Meijroos te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde01],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.Y. van Oel te Rotterdam.
Partijen zullen hierna BridgeFund en [gedaagde01] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 februari 2023, met producties 1 tot en met 8;
  • de conclusie van antwoord;
  • de brief van de rechtbank met zittingsagenda van 7 augustus 2023;
  • spreekaantekeningen van BridgeFund;
  • de mondelinge behandeling op 13 september 2023, waarvan geen proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
BridgeFund verstrekt online overbruggingsfinancieringen.
2.2.
[gedaagde01] is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf01], welke vennootschap bestuurder is van en alle aandelen houdt in [bedrijf02] (beide vennootschappen worden hierna gezamenlijk genoemd: de vennootschappen).
2.3.
BridgeFund heeft met de vennootschappen een overeenkomst voor overbruggingsfinanciering (hierna: de geldleningsovereenkomst) gesloten, die op 13 december 2019 door [gedaagde01] digitaal is ondertekend. De leningsovereenkomst hield in dat aan de vennootschappen een bedrag van € 63.500,- ter leen werd verstrekt. Over dit bedrag waren de vennootschappen een vaste rente van € 7.620,- en een premie opslag van € 12.192,- verschuldigd. In de leningsovereenkomst staat verder, voor zover van belang:

Zekerheid
Om er zeker van te zijn dat al onze vordering(en) worden terugbetaald, (…), hebben wij de volgende zekerheden afgesproken:
Borgtocht (Bijlage 1): Als de leningnemer niet of niet op tijd voldoet aan haar verplichtingen, kunnen wij elke borg aanspreken tot betaling van het volledige resterende bedrag. Die borg moet dat bedrag dan uit zijn of haar privévermogen voldoen. De borg aanvaardt dat risico.”
2.4.
In verband met de geldleningsovereenkomst heeft BridgeFund een overeenkomst van borgtocht opgemaakt waarin staat dat [gedaagde01] zich persoonlijk borg stelt voor de verplichtingen uit de geldleningsovereenkomst.
2.5.
Op 25 oktober 2022 is in het handelsregister van de Kamer van Koophandel geregistreerd dat de vennootschappen met ingang van 1 januari 2022 zijn ontbonden omdat geen bekend baten meer aanwezig zijn.
2.6.
Op 30 december 2022 heeft de advocaat van BridgeFund de vennootschappen en/of [gedaagde01] gesommeerd tot terugbetaling van de lening, rente en kosten. Op 6 januari 2023 is die sommatie herhaald, maar zonder gevolg gebleven.
2.7.
Op grond van de geldleningsovereenkomst moeten de vennootschappen nog
€ 51.152,84 terugbetalen aan BridgeFund.

3.Het geschil

3.1.
BridgeFund vordert, na vermindering van eis ten aanzien van de rente, dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde01] veroordeelt tot betaling van:
het verschuldigde ad € 51.152,84, de buitengerechtelijke incassokosten ad
€ 1.286,53 en de rente ad € 588,61, totaal € 53.027,98;
de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 51.152,84 vanaf 2 januari 2023, subsidiair vanaf de dag van dagvaarding, in beide gevallen tot de dag van algehele voldoening;
de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de elfde dag na het vonnis;
de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de toe te wijzen incassokosten, vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van voldoening.
3.2.
BridgeFund legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de vennootschappen hun verplichtingen uit de geldleningsovereenkomst niet volledig zijn nagekomen en dat [gedaagde01] op grond van zijn borgstelling gehouden is om de schuld van de vennootschappen te voldoen.
3.3.
[gedaagde01] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van BridgeFund in haar vorderingen, althans ontzegging van die vorderingen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van BridgeFund in de proceskosten en de nakosten.
3.4.
[gedaagde01] betwist dat een rechtsgeldige overeenkomst van borgstelling tot stand is gekomen, zodat hij niet aansprakelijk is voor de schuld van de vennootschappen aan BridgeFund. Verder betwist [gedaagde01] de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten omdat die niet op de juiste wijze zijn aangezegd, de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan en bovendien geacht worden te zijn begrepen in de proceskostenvergoeding.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde01] als bestuurder van en namens de vennootschappen met BridgeFund de geldleningsovereenkomst heeft gesloten. Evenmin is in geschil dat de vennootschappen tekort zijn geschoten in hun verplichting tot terugbetaling. Het gaat in deze procedure om de vraag of BridgeFund hetgeen de vennootschappen aan haar verschuldigd zijn op [gedaagde01] kan verhalen op grond van een vermeende borgstelling. Ter zitting heeft [gedaagde01] erkend dat de vermeende borgstelling een zakelijke borgstelling zou betreffen. Partijen verschillen van mening over de vraag of de onder 2.4 bedoelde zakelijke borgstelling rechtsgeldig tot stand is gekomen nu de daartoe strekkende overeenkomst niet met een ‘natte’, maar elektronische handtekening is ondertekend en [gedaagde01] betwist dat hij die elektronische handtekening heeft geplaatst.
4.2.
Het juridisch kader van de betrouwbaarheid van een elektronische handtekening wordt bepaald door Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (hierna: de eidas-verordening). De eidas-verordening en artikel 3:15a BW maken onderscheid tussen drie verschillende soorten elektronische handtekeningen:
  • de gewone elektronische handtekening (artikel 3 lid 10 eidas-verordening).
  • de geavanceerde elektronische handtekening (artikel 3 lid 11 eidas-verordening); en
  • de gekwalificeerde elektronische handtekening (artikel 3 lid 12 eidas-verordening).
4.3.
De geavanceerde handtekening vereist (i) verbondenheid aan de ondertekenaar op unieke wijze, (ii) de mogelijkheid van identificatie van de ondertekening, (iii) een hoog vertrouwensniveau door uitsluitende controle van de ondertekenaar en (iv) zodanige verbondenheid aan de ondertekende gegevens, dat elke wijziging achteraf van de gegevens kan worden opgespoord.
4.4.
Op grond van artikel 3:15a BW hebben de geavanceerde en de gewone elektronische handtekening dezelfde rechtsgevolgen als een handgeschreven handtekening, indien voor deze elektronische handtekeningen een methode voor ondertekening is gebruikt die, gelet op het doel waarvoor de elektronische handtekening is gebruikt en gelet op alle overige omstandigheden van het geval, voldoende betrouwbaar is. Een gekwalificeerde elektronische handtekening heeft dezelfde rechtsgevolgen als een handgeschreven handtekening. Het toekennen van die status vereist, naast de hiervoor genoemde algemene vereisten van een geavanceerde handtekening, een daartoe bestemd certificaat van kwalificatie.
4.5.
Gelet op de hoofdregel van artikel 150 Rv is het aan BridgeFund om voldoende feiten en omstandigheden te stellen (en als daaraan wordt toegekomen te bewijzen) die het door haar beoogde rechtsgevolg kunnen dragen. In dit geval is het overleggen van een elektronisch ondertekende overeenkomst van borgtocht daartoe niet voldoende. De betrouwbaarheid van de herkomst van de handtekening, die [gedaagde01] betwist te hebben gezet, is daarmee niet gegeven, dus het digitale document is onvoldoende om de (betwiste) totstandkoming van de overeenkomst van borgtocht aan te nemen. Onjuist is de stelling van BridgeFund dat [gedaagde01] moet aangeven wat in het proces van ondertekening niet klopt. Gelet op de beschermingsgedachte achter artikel 3:15a BW had het op de weg van BridgeFund gelegen om voldoende inzicht te verschaffen in het proces van totstandkoming van de overeenkomst met de elektronische ondertekening als sluitstuk. Uit haar stellingen moet in elk geval blijken dat de methode van ondertekening aan de onder 4.2 bedoelde wettelijke vereisten voldoet. BridgeFund is daar gelet op het volgende niet in geslaagd.
4.6.
Over het totstandkomingsproces van de geldleningsovereenkomst en borgtocht is duidelijk geworden dat er geen fysieke afspraak heeft plaatsgehad met [gedaagde01] , maar dat alles telefonisch en online verliep. Het proces wordt volgens BridgeFund in zijn algemeenheid onderscheiden in twee fasen: de aanvraag- en de contractfase. In de aanvraagfase doet de klant een aanvraag voor financiering via de website. De binnengekomen aanvraag wordt vervolgens door de backoffice van BridgeFund beoordeeld. Het daaropvolgende telefonisch contact dat door BridgeFund met de klant wordt gelegd betreft voornamelijk een ‘salespraatje’ met betrekking tot de beoogde lening. Het contact verliep in dit geval verder voornamelijk via e-mail en BridgeFund heeft niet duidelijk kunnen maken of er, anders dan het niet vertrouwelijke ‘salespraatje’ met een medewerker (niet [gedaagde01] ) van de vennootschappen, telefonisch contact is geweest en zo ja, met wie, wanneer en wat daar precies zou zijn besproken. Nadat duidelijk is geworden dat partijen de geldleningsovereenkomst wensen aan te gaan, treedt de contractfase in. Over die fase, waaronder die van ondertekening van het contract, heeft BridgeFund verklaard dat dit proces is uitbesteed aan het gespecialiseerde bedrijf Stiply. Stiply stuurde een code naar het door de klant opgegeven e-mailadres. In dit geval is daartoe het zakelijke e-mailadres op (voor)naam van [gedaagde01] bij een van de vennootschappen gehanteerd. Met die code kon toegang worden verkregen tot de digitale omgeving waarbinnen de betreffende documenten, in dit geval de overeenkomst van borgtocht, via een touchscreen getekend konden worden. Over hoe die ondertekening in dit specifieke geval vervolgens precies is verlopen en welke waarborgen voor persoonlijke identificatie het systeem biedt, heeft BridgeFund weliswaar verklaard dat de ondertekening tot een IP-adres van een computer is te herleiden, maar of en hoe een verbinding kan worden gemaakt met de specifieke persoon van [gedaagde01] , heeft BridgeFund niet duidelijk kunnen maken. Daarbij komt dat [gedaagde01] onbetwist heeft aangevoerd dat het zakelijke e-mailadres waarnaar de code is verstuurd, niet exclusief voor [gedaagde01] toegankelijk was, maar – wegens zijn regelmatige afwezigheid – ook door andere medewerkers van de vennootschappen werd gebruikt die onder meer administratieve en dagelijkse zaken voor de vennootschappen regelden. Gelet hierop kan daarom niet worden vastgesteld dat dit systeem, waarbij niet is gebleken van enig persoonlijk contact met de ondertekenaar, voldoende bestand is tegen misbruik. Het is daarmee geen betrouwbaar systeem als bedoeld in artikel 3:15a BW.
4.7.
BridgeFund heeft verder niets in het geding gebracht waaruit blijkt dat de door haar gehanteerde wijze van elektronische ondertekening gecertificeerd is en om die reden als gekwalificeerd kan worden beschouwd. Voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling heeft BridgeFund gesteld dat Stiply aan alle wettelijke vereisten met betrekking tot de elektronische handtekening voldoet en op dat punt een bewijsaanbod gedaan, maar zij heeft nagelaten het bewuste certificaat direct in het geding te brengen. Daarbij komt dat BridgeFund niet concreet heeft gemaakt dat en waarom zij niettemin een certificaat zou kunnen overleggen dat aan de wettelijke criteria voldoet. Het bewijsaanbod is dan ook, mede in het licht van overweging 4.6, onvoldoende concreet en, mede gelet op de ruim tevoren toegezonden zittingsagenda, waarin expliciet naar de criteria van artikel 3:15a BW is gevraagd, bovendien te laat. Dit betekent dat de door BridgeFund gebruikte handtekening niet kan worden aangemerkt als een gekwalificeerde elektronische handtekening. Op het punt van de betrouwbaarheid leidt dit dan ook niet tot een ander oordeel.
4.8.
Een handgeschreven handtekening strekt ertoe een verbinding te leggen tussen een natuurlijk persoon, de ondertekenaar, en de tekst die hij ondertekent. Een elektronische handtekening, mits gekwalificeerd of voldoende betrouwbaar, strekt ertoe verbinding te leggen tussen een natuurlijk persoon, de ondertekenaar, en elektronische gegevens van het digitale document dat met de handtekening wordt ondertekend. Nu onderhavige digitale handtekening gelet op het voorgaande niet als voldoende betrouwbaar kan worden aangemerkt komt deze betwiste verbinding tussen de natuurlijk persoon, de ondertekenaar, en de digitale gegevens, in dit geval de overeenkomst van borgtocht, niet tot stand, terwijl juist die verbinding gelet op de aard van de overeenkomst met privé verstrekkende gevolgen, essentieel is. Dit betekent dat het door BridgeFund overgelegde digitale document niet het dwingende bewijs oplevert dat de overeenkomst van borgtocht is gesloten.
4.9.
Het argument dat BridgeFund eerder leningen aan (andere) vennootschappen van [gedaagde01] heeft verstrekt met een daaraan gekoppelde borgstelling, kan niet het rechtsgevolg dragen dat [gedaagde01] zich ook in dit geval rechtsgeldig borg heeft gesteld. Volgens de eigen verklaring van BridgeFund is bij die eerdere leningen nooit een beroep op de borgstelling gedaan, zodat de discussie over de rechtsgeldigheid van ondertekening zich daar niet heeft voorgedaan. Dat er eerder zaken is gedaan is op zichzelf, zonder nadere toelichting, dus geen argument voor rechtsgeldige totstandkoming van de borgstelling die in deze procedure in geschil is. Dat in de geldleningsovereenkomst staat dat er een borg gesteld moet worden draagt evenmin bij aan die conclusie omdat de geldleningsovereenkomst niet vermeldt wie zich onder welke voorwaarden borg moet stellen. De tot en met (onder meer) de borgstelling doortellende paginanummering van de geldleningsovereenkomst maakt dat niet anders. Er volgt immers niet uit dat [gedaagde01] zichzelf tot borgstelling heeft verplicht.
4.10.
Ander (aanvullend) bewijs van de overeenkomst van borgstelling is niet geleverd of voldoende concreet en tijdig aangeboden. De conclusie is dan ook dat de overeenkomst van borgtocht niet tot stand is gekomen. Dit betekent dat de hoofdvordering van BridgeFund wegens gebrek aan grondslag wordt afgewezen. De nevenvorderingen delen dat lot.
Proceskosten
4.11.
BridgeFund wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde01] worden, op grond van het liquidatietarief dat hoort bij het bedrag waartegen verweer is gevoerd, begroot op:
  • griffierecht € 86,00
  • salaris advocaat
Totaal € 2.452,00
4.12.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.
4.13.
Het vonnis zal ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat de daartoe strekkende vordering op de wet is gegrond en tegen die vordering geen verweer is gevoerd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt BridgeFund in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde01] tot op heden begroot op € 2.452,00;
5.3.
verklaart het vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2023.
3268/3455