ECLI:NL:RBROT:2023:1013

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
10/109383-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte, geboren in 2001 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd beschuldigd van het schieten op twee slachtoffers op 1 mei 2022 in Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk een schot had gelost in de richting van de slachtoffers, waarbij één van hen verwondingen opliep aan zijn linker bovenbeen en rechtervoet. De verdachte had een geladen vuurwapen bij zich en handelde vanuit een paniekreactie, maar de rechtbank oordeelde dat hij bewust de aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop had aanvaard. Het beroep op noodweerexces werd verworpen, omdat de situatie niet meer als een noodweersituatie kon worden beschouwd op het moment van het schieten. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van vier jaar op, met aftrek van voorarrest. Tevens werd besloten tot teruggave van een in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/109383-22
Datum uitspraak: 9 februari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01]
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2001,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres01] , Huis van Bewaring,
raadsman mr. P.T.P. van der Made, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 januari 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.A.A. Smetsers heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair (poging tot doodslag) en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren;
  • teruggave van het in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1
4.1.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken, omdat de verdachte niet het opzet heeft gehad om [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] (verder: [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] ) te doden.
Hiertoe is aangevoerd – zoals vermeld in de pleitnotities – dat de verdachte, indien hij opzettelijk iemand had willen doden, boven in de woning direct de trekker zou hebben overgehaald en/of dat hij vaker zou hebben geschoten dan één keer.
Subsidiair is door de raadsman aangevoerd dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken voor de poging tot doodslag op de tweede persoon.
Daartoe is aangevoerd – zoals vermeld in de pleitnotities – dat er geen aanmerkelijke kans op de dood van twee personen bestaat als met een enkele kogel van enige afstand wordt geschoten in de richting van twee personen. Met één kogel twee personen dodelijk treffen, is niet mogelijk onder deze omstandigheden.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 30 april 2022 is de verdachte naar een feestje gegaan in een woning aan de [straatnaam01] in Rotterdam en is daar blijven slapen met in zijn onmiddellijke nabijheid een geladen vuurwapen. Op 1 mei 2022 wordt er omstreeks 10:00 uur op de deur van de slaapkamer geklopt door [slachtoffer01] en [slachtoffer02] . In de kamer bevinden zich op dat moment de verdachte, de bewoonster van de desbetreffende kamer, een andere vrouw en twee minderjarige meisjes. De deur wordt opengedaan door de bewoonster. Na geschreeuw over en weer is [slachtoffer01] een wapen gaan halen op de slaapkamer van [slachtoffer02] . De verdachte heeft ook zijn vuurwapen gepakt.
[slachtoffer01] en [slachtoffer02] verlaten vervolgens de woning, één via de voorzijde en de ander via de achterzijde, en treffen elkaar buiten voor de woning. [slachtoffer01] en [slachtoffer02] rennen dan weg vanaf de woning. Op dat moment hangt de verdachte – met in zijn hand een vuurwapen – uit het raam van de woning op de eerste verdieping, strekt zijn arm in de richting van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] en lost een schot.
Op 2 mei 2022 wordt [slachtoffer01] in het ziekenhuis bezocht door verbalisanten en er wordt waargenomen dat hij verwondingen heeft aan zijn linker bovenbeen en rechtervoet. [slachtoffer01] verklaart later dat hij op 1 mei 2022, omstreeks 10:00 uur, is beschoten op de [straatnaam01] in de buurt van het café ‘t Lantaarntje en dat de kogel door zijn linkerbeen is gegaan en daarna in zijn rechtervoet terecht is gekomen. Op het fietspad – en dus op de openbare weg – vóór de woning is een huls gevonden, waarop een DNA-spoor van de verdachte is aangetroffen.
De verdachte heeft (eerst) ter zitting een verklaring afgelegd, waarin hij stelt dat hij een geladen vuurwapen bij zich had, omdat hij zich niet veilig voelt in Rotterdam-Zuid. Nadat [slachtoffer01] en [slachtoffer02] op de slaapkamer waren geweest en buiten voor de woning wegliepen, heeft de verdachte uit het raam op de eerste verdieping één schot gelost. De verdachte heeft verklaard dat hij dat heeft gedaan vanuit een soort paniekreactie. Hij omschrijft het schot als een waarschuwingsschot. De verdachte heeft verklaard dat hij de huls – die in de woning op de grond was gevallen – heeft opgepakt en uit het raam heeft gegooid.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] . Vastgesteld kan worden dat de verdachte hooguit op ongeveer 9 tot 10 meters afstand van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] was op het moment dat hij vanuit het raam omlaag heeft geschoten in de richting van hen beide, als gevolg waarvan één van hen is geraakt in zijn linker bovenbeen en rechtervoet. Door aldus te handelen heeft de verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm ten aanzien van
beideslachtoffers bewust de aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop aanvaard. De poging tot doodslag ten aanzien van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend is bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring feit 2 zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend kan bewezen worden dat de verdachte op 1 mei 2022 te Rotterdam een poging tot doodslag heeft gepleegd en een vuurwapen, met bijbehorende munitie, voorhanden heeft gehad.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 1 mei 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] en [slachtoffer02] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen één kogel heeft afgevuurd op die [slachtoffer01] en [slachtoffer02] , daarmee treffend en verwondend die [slachtoffer01] in een been en voet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 1 mei 2022 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 2 of Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, al dan niet geschikt om automatisch te vuren, in de vorm van een pistool met daarbij voor dat wapen geschikte munitie
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1, impliciet primair:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
en
feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Noodweerexces
6.1.1.
Standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde poging tot doodslag (feit 1) dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu aan hem een geslaagd beroep op (extensief) noodweerexces toekomt. De verdachte werd bang toen hij zag dat [slachtoffer01] een wapen op hem had gericht en vreesde voor zijn leven. Hij verkeerde in de veronderstelling dat beide slachtoffers – na het verlaten van de woning – weer terug naar boven zouden keren en de eerdere aanval zich zou herhalen. De verdachte heeft op dat moment een waarschuwingsschot gelost.
6.1.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat geen sprake was van een noodweersituatie. De verdachte zat in een bovenwoning en verscheen bij het raam, terwijl de twee slachtoffers al wegliepen dan wel wegrenden bij de woning. Er was op dat moment geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, laat staan één waartegen de verdachte zich moest verdedigen. Daarnaast is de hevige gemoedsbeweging niet aannemelijk gemaakt, helemaal niet op het moment dat de verdachte uit het raam hangt en schiet.
6.1.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna ook: Sr) aannemelijk moet zijn geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank is van oordeel dat op zichzelf aannemelijk is geworden dat op enig moment sprake was van een conflictsituatie tussen de verdachte en de slachtoffers. Dit betekent echter niet zonder meer dat er dus ook sprake was van een noodweersituatie. Vast staat dat slachtoffer [slachtoffer01] in het bezit is geweest van een wapen en dat de verdachte daarmee is geconfronteerd in de woning. Daar staat echter tegenover dat de verdachte op datzelfde moment ook in het bezit is geweest van een vuurwapen.
Voor zover er op enig moment al sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte en/of van de andere personen in de kamer door de slachtoffers, dan was dit naar het oordeel van de rechtbank niet meer het geval op het moment dat de verdachte het schot loste. De twee slachtoffers hadden de woning toen immers al verlaten en liepen reeds op straat van de woning weg. Voor zover sprake is geweest van een noodweersituatie, is die situatie dus beëindigd met het verlaten van de woning door de slachtoffers. Niet aannemelijk is geworden dat gevreesd moest worden dat de slachtoffers de woning opnieuw zouden betreden.
Volledigheidshalve zal ook de noodweerexces-situatie worden beoordeeld. Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is vereist dat de gedraging het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding (artikel 42, tweede lid, Sr). Uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het “onmiddellijk gevolg” moet zijn van een hevige gemoedsbeweging, volgt dat aannemelijk moet zijn dat die gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde “onmiddellijk gevolg”, kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Verder kan het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling van belang zijn (vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456).
Hoewel invoelbaar dat de verdachte bang was toen hij met het vuurwapen van [slachtoffer01] werd geconfronteerd, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat die emotie van zodanige aard en intensiteit was dat deze van doorslaggevend belang is geweest voor het latere schieten op de slachtoffers. Ook vindt de rechtbank in dit kader het tijdsverloop van belang: de slachtoffers waren al naar beneden uit de woning gerend en bevonden zich op straat toen de verdachte hen beschoot. Uit de videobeelden in het dossier blijkt dat er meer dan een halve minuut tussen (alleen al) het openen van het raam en het schieten uit dat raam zat. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op (extensief) noodweerexces.
6.2.
Conclusie
Omdat er ook verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is de verdachte strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich ten aanzien van beide slachtoffers schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Na een conflictsituatie tussen de verdachte en de slachtoffers in de woning, hebben de slachtoffers de woning verlaten. De verdachte heeft daarna, uit een open raam hangend, omlaag geschoten in de richting van de slachtoffers. Eén van de slachtoffers is daardoor geraakt en heeft meerdere wonden opgelopen, in zijn linker bovenbeen en rechtervoet. De kogel had ook het hoofd of andere (vitale) delen van het lichaam van de slachtoffers kunnen raken, waardoor zij het leven hadden kunnen verliezen. De verdachte heeft op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. Naar de ervaring leert kunnen slachtoffers en getuigen van dergelijke geweldsmisdrijven hiervan ernstige en langdurige psychische gevolgen ondervinden.
De rechtbank neemt mede in overweging dat het schietincident in het openbaar en op klaarlichte dag heeft plaatsgevonden, wat ernstige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweegbrengt. Dit geldt voor de samenleving in het algemeen en in het bijzonder (ook) voor de personen in de nabijheid van de slachtoffers en de bewoners uit de woonwijk waar het schietincident heeft plaatsgevonden. Uit het dossier blijkt ook dat er een aantal personen in de nabije omgeving op straat was op het moment dat het schietincident heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft op de koop toegenomen dat er ook andere, niet bij het conflict betrokken, personen geraakt hadden kunnen worden door de kogel van de verdachte.
De verdachte heeft zich daarmee ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen. Dit vuurwapen had onbedoeld ook eerder die dag en/of de nacht ervoor af kunnen gaan. Door dit handelen heeft de verdachte een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van anderen in het leven geroepen. De rechtbank acht het zeer zorgelijk dat de verdachte de keuze maakt om met een geladen vuurwapen naar een feestje te gaan. Het ongeoorloofd bezit van wapens leidt niet zelden tot het gebruik daarvan, hetgeen de onderhavige zaak nog maar eens pijnlijk onderstreept.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van de Reclassering Nederland (hierna ook: de reclassering) gedateerd 3 januari 2023. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – het volgende in.
De verdachte is niet eerder veroordeeld. Hij is ook niet eerder bekend bij de (jeugd)reclassering en lijkt zijn leven op orde te hebben. Er worden geen problemen gezien op de diverse leefgebieden. Hij gaat naar school en werkt bij een van zijn broers. De verdachte wordt – zo nodig – ook gesteund door andere broers en zussen. Er is geen sprake van middelengebruik en ook lijkt er geen sprake te zijn van psychische problemen. Vanuit het overleg met de rapporterend psycholoog van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) wordt bevestigd dat er geen sprake is van stoornissen of psychische problematiek.
De reclassering adviseert op basis van het wegingskader adolescentenstrafrecht toepassing van het volwassenenstrafrecht. De verdachte functioneert niet op een verstandelijk beperkt niveau en vertoont geen kinderlijker gedrag dan men gezien zijn kalenderleeftijd zou mogen verwachten. Een gezinsgerichte c.q. pedagogische aanpak wordt ook niet noodzakelijk geacht. Indien de verdachte schuldig wordt bevonden, wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. Interventies of toezicht worden niet geïndiceerd geacht en de reclassering ziet op de diverse leefgebieden geen problemen waarvoor inzet vanuit de reclassering nodig is.
De psycholoog drs. [psycholoog01] heeft een Pro Justitia Rapportage over de verdachte opgemaakt gedateerd 2 januari 2023. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – het volgende in.
De verdachte had over het algemeen een coöperatieve opstelling en heeft aan alle onderdelen van het onderzoek meegewerkt. Er is geen sprake van een psychische stoornis, verstandelijke handicap en/of psychogeriatrische aandoening. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt verklaard, wordt op basis van het onderzoek geadviseerd het ten laste gelegde volledig aan de verdachte toe te rekenen. Het risico op gewelddadig gedrag wordt als laag beoordeeld. Als beschermende functies in de persoonlijkheid en het functioneren van de verdachte kunnen worden genoemd dat de verdachte voldoende zelfcontrole heeft, gemotiveerd is voor werk en vrijetijdsbesteding en hij levensdoelen heeft. De verdachte heeft stabiliteit in zijn leven en ook een steunend sociaal netwerk. De beschermende functies in de persoonlijkheid in combinatie met de contextuele condities kunnen het risico op gewelddadig gedrag verlagen.
Ter beantwoording van de vraag om het minderjarigenstrafrecht toe te passen, is gebruik gemaakt van de “Wegingslijst Adolescentenstrafrecht NIFP”. Op basis van deze wegingslijst zijn er geen indicatiecriteria om het minderjarigenstrafrecht toe te passen. De verdachte heeft voldoende handelingsvaardigheden, bijvoorbeeld in de zin dat hij zijn eigen gedrag kan organiseren, hij de risico’s van zijn handelen kan inschatten en dat hij niet functioneert op een verstandelijk beperkt niveau. Tevens zijn een pedagogische aanpak en gezinsgerichte hulpverlening niet noodzakelijk. Een advies ter voorkoming van recidive vanuit gedragskundig oogpunt is vanwege de afwezigheid van een psychische stoornis niet aangewezen.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De raadsman heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen, gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte, het feit dat de verdachte jonger oogt en functioneert dan zijn kalenderleeftijd doet vermoeden en de verdachte op een beneden gemiddeld intelligentieniveau functioneert. De raadsman stelt zich op het standpunt dat de verdachte nog vatbaar is voor pedagogische beïnvloeding, omdat zijn identiteit nog maar matig ontwikkeld is. Daarnaast heeft de verdediging verzocht om een groot deel van de straf voorwaardelijk op te leggen en rekening te houden met de feitelijke duur van de detentie in verband met de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De conclusies van de psycholoog en de reclassering worden gedragen door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt die conclusies over en maakt die tot de hare. Er zijn geen indicaties om het adolescentenstrafrecht toe te passen en geen contra-indicaties voor de toepassing van het volwassenstrafrecht. De rechtbank zal dan ook niet het adolescentenstrafrecht toepassen.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De officier van justitie heeft de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de persoon van de verdachte in zijn strafeis betrokken. Desondanks zal aan de verdachte een lagere straf worden opgelegd dan gevorderd. De rechtbank houdt namelijk meer rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte. Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 700,00 terug te geven aan de verdachte.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich eveneens op het standpunt dat het geldbedrag moet worden teruggeven aan de verdachte.
8.3.
Beoordeling
Nu het strafvorderlijk belang het verder in beslag houden van het in beslag genomen geldbedrag van € 700,00 niet langer vordert, zal een last worden gegeven tot teruggave van dat geldbedrag aan de verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
700 EUR ibg: 05-05-2022
(Omschrijving: [documentnummer01] ).
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van Buchem, voorzitter,
en mrs. A.M. Zwaneveld en E.C. Harting, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.M. van der Vleuten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 1 mei 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen één of meer kogels heeft afgevuurd op die [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] , daarbij/daarmee treffend en/of verwondend die [slachtoffer01] in een been en/of een enkel / voet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 1 mei 2022 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 2 of Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, al dan niet geschikt om automatisch te vuren, in de vorm van een pistool / revolver met daarbij voor dat wapen geschikte munitie
voorhanden heeft gehad.