ECLI:NL:RBROT:2023:10108

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
9830270 EL 22-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleasezaak tussen eiser en Dexia Nederland B.V. over onrechtmatig handelen en schadevergoeding

In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam is behandeld, staat de eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk van Leaseproces, tegenover Dexia Nederland B.V. De procedure is gestart met een dagvaarding op 7 april 2022, waarin de eiser vorderingen heeft ingediend tegen Dexia met betrekking tot effectenleaseovereenkomsten. De eiser stelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij schade heeft geleden als gevolg van deze handelingen. De kantonrechter heeft de feiten en de procedure in detail besproken, waarbij de overeenkomsten en de financiële gevolgen voor de eiser zijn geanalyseerd. De rechter heeft vastgesteld dat er voldoende causaal verband is tussen de schade en het onrechtmatig handelen van Dexia. De rechter heeft geoordeeld dat Dexia haar zorgplichten heeft geschonden en dat de eiser recht heeft op schadevergoeding. De vorderingen van de eiser zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij Dexia is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. In reconventie heeft Dexia vorderingen ingediend die zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd. De uitspraak is gedaan op 5 oktober 2023.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Dordrecht
Zaaknummer: 9830270 EL 22-23
vonnis van de kantonrechter van 5 oktober 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘Dexia’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 april 2022 van [eiser] ;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van Dexia;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie van [eiser] ;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van Dexia;
  • de conclusie van dupliek in reconventie van Dexia.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft de volgende leaseovereenkomsten (hierna: de overeenkomsten) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[nummer 1]
30-05-1997
WinstVerdubbelaar
60 mnd
NLG 36.773,70
II.
[nummer 2]
04-10-1999
Korting Kado
120 mnd
NLG 54.152,29
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
I.
29-05-2002
+ € 2.493,79
II.
01-10-2009
- € 4.672,64
2.3.
Tussen partijen is verder op 4 december 1997 de leaseovereenkomst met contractnummer [nummer 3] genaamd ‘Beleggen met korting’ tot stand gekomen. Deze overeenkomst is op 4 december 2000 beëindigd met een positieve eindafrekening.
2.4.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser] op grond van de overeenkomsten onder I en II – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 20.155,32 aan maandtermijnen en een bedrag van € 4.672,64 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [eiser] een bedrag van € 2.847,45 aan dividenden en € 2.493,79 aan uitkering van Dexia ontvangen en € 4.217,28 aan fiscaal voordeel genoten. Op 18 januari 2012 heeft Dexia een bedrag van € 2.774,84 aan [eiser] uitgekeerd, volgens Dexia tweederde deel van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.5.
De gemachtigde van [eiser] , Leaseproces, heeft bij brief van 20 juli 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in conventie en reconventie

3.1.
[eiser] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
2. voor recht zal verklaren dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
3. voor recht zal verklaren dat er ten aanzien van de overeenkomst met contractnummer [nummer 2] sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last op basis van het Hofmodel,
4. Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser] van al datgene dat [eiser] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
5. Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia na betaling van een bedrag van € 538,40, te vermeerderen met de wettelijke rente, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedragen, met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [eiser] verschuldigd is,
2. [eiser] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.Beoordeling van de vorderingen in conventie en reconventie

ten aanzien van de overeenkomsten met contractnummers [nummer 2] en [nummer 1]

4.1.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en eventuele restschuld;
E. er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade
en de onrechtmatige daad van Dexia.
Dexia heeft dus ten aanzien van de overeenkomsten met contractnummers [nummer 2] en [nummer 1] onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld.
verder ten aanzien van de overeenkomst met contractnummer [nummer 2]
4.4.
Hierna zal achtereenvolgend worden ingegaan op:
- de vaststelling van de schade wegens termijnen en de schade wegens restschuld;
- het op de schade in mindering brengen van het genoten voordeel;
- de eigen schuld (art. 6:101 BW);
- een wel of niet onaanvaardbaar zware financiële last;
- de consequenties van het voorgaande voor de verdeling van de (resterende) schade;
- de berekening van wat elke partij gelet op het voorgaande nog aan de andere partij verschuldigd is;
- de wettelijke rente.
4.5.
Waar hierna sprake is van ‘leasetermijnen’, ‘restschuld’, ‘dividenden en claims’, ‘waarde effecten’, ‘restant hoofdsom beëindiging’, ‘uitkering’ en ‘fiscaal voordeel’ wordt gedoeld op de bedragen die bij de (betreffende) overeenkomst worden vermeld op het (meest recent) door Dexia overgelegde financiële overzicht (de laatste twee genoemde onder het kopje ‘Overige voordelen’). Nu [eiser] de juistheid van de daarop vermelde gegevens, behoudens het daarin berekende fiscaal voordeel, niet heeft betwist wordt daarvan uitgegaan.
4.6.
Partijen zijn het erover eens dat [eiser] een netto voordeel van € 602,36 aan met de inkomstenbelasting verrekenbare dividendbelasting heeft genoten. Dexia stelt dat [eiser] verder in 1999 en 2000 een netto voordeel van in totaal € 806,14 aan aftrekbare rente heeft genoten. Uit de specificatie bij het door Dexia overgelegde financiële overzicht blijkt dat Dexia ervan is uitgegaan dat het inkomen van [eiser] in 1999 in de tweede belastingschijf (37,05%) en in 2000 in de derde belastingschijf (50%) viel. [eiser] heeft de juistheid van de volgens Dexia in 2000 van toepassing zijnde belastingschijf betwist en gesteld dat hij in 2000 in de tweede belastingschijf (37,95%) viel. Ter onderbouwing heeft hij de belastingaanslag van het jaar 2000 overgelegd. Uit de belastingaanslag blijkt het vastgesteld belastbaar inkomen van [eiser] in 2000, maar niet het bruto jaarinkomen dat [eiser] in 2000 heeft ontvangen, hetgeen het uitgangspunt vormt bij de berekening van de van toepassing zijnde belastingschijf. Desalniettemin wordt Dexia niet gevolgd in haar aanname dat [eiser] in 2000 in de derde belastingschijf viel. Uit de door [eiser] bij dagvaarding overgelegde biljetten van een proces volgt dat hij in 1999 een bruto jaarinkomen van NLG 44.977,00 heeft ontvangen. Dat jaarinkomen bestond blijkens de biljetten volledig uit inkomen uit loon.
In dat licht is het onwaarschijnlijk dat het bruto jaarinkomen van [eiser] in slechts één jaar tijd is gestegen tot ten minste de ondergrens van de derde belastingschijf in belastingjaar 2000, te weten NLG 57.942,00. Gelet hierop wordt aangenomen dat [eiser] ook in belastingjaar 2000 in de tweede belastingschijf (37,95%) viel. Het totale door [eiser] genoten fiscaal voordeel wordt daarom vastgesteld op € 1.244,59 (€ 602,36 + € 340,07 * 37,05% + € 1.360,28 * 37,95%).
de vaststelling van de schade wegens termijnen en de schade wegens restschuld
4.7.
De schade die als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia is ontstaan bestaat uit de schade wegens de door [eiser] verschuldigde termijnen, dat wil zeggen zowel de betaalde termijnen als de bij de eindafrekening nog achterstallige termijnen, en uit een (eventuele) restschuld.
het op de schade in mindering brengen van het genoten voordeel
4.8.
Op de door [eiser] geleden schade dient eerst in mindering te worden gebracht het voordeel als bedoeld in artikel 6:100 BW. Dit bestaat uit de in verband met de betreffende overeenkomst ontvangen inkomsten uit ‘Dividenden en claims’ en het genoten fiscaal voordeel zoals vastgesteld in 4.6. Een eventueel reeds door Dexia betaalde (gedeeltelijke) schadevergoeding behoort niet tot de hier bedoelde voordelen.
4.9.
Indien daarvan sprake is behoort tot het op de schade in mindering te brengen voordeel eveneens het batig saldo uit andere effectenleaseovereenkomsten tenzij deze meer dan een jaar vóór het aangaan van de overeenkomst waarbij de schade zich voordoet zijn beëindigd. Onder batig saldo wordt verstaan hetgeen aan opbrengst resteert nadat alle betalingen door [eiser] in mindering zijn gebracht. Partijen kunnen zelf aan de hand van het door Dexia overgelegde financiële overzicht zien of met een batig saldo uit een (of meerdere) eerdere effectenleaseovereenkomst(-en) rekening moet worden gehouden.
4.10.
Voor zover sprake is van voordeel als hiervoor bedoeld dient dit eerst in mindering te worden gebracht op de schade die [eiser] heeft geleden wegens verschuldigde termijnen. Resteert dan nog een niet verrekend deel van het voordeel en is er sprake van meerdere verlieslatende overeenkomsten, dan dient vervolgens verrekening plaats te vinden met de schade wegens termijnen uit de volgende verlieslatende overeenkomst(en), en daarna met de restschuld, tot alle voordeel is verrekend.
de eigen schuld (art. 6:101 BW), wel of niet een onaanvaardbare financiële last
4.11.
Op grond van artikel 6:101 BW dient [eiser] een deel van de na verrekening van eventuele voordelen als hiervoor bedoeld resterende schade (hierna: de resterende schade), wegens eigen schuld zelf te dragen. Daarbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de resterende schade bestaande uit de verschuldigde termijnen en de resterende schade bestaande uit een (eventuele) restschuld.
4.12.
Onderzocht moet worden of nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van de overeenkomst had behoren te ontraden, omdat daardoor naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [eiser] werd gelegd. Indien het aangaan van de overeenkomst voor [eiser] een onaanvaardbaar zware financiële last met zich bracht, dient [eiser] een derde deel van de resterende schade uit zowel verschuldigde termijnen (de inleg) als de restschuld zelf te dragen. Indien geen sprake was van een dergelijke last dient [eiser] de resterende schade wegens verschuldigde termijnen geheel zelf te dragen en van de schade wegens restschuld een derde deel. Of sprake is van een zodanig onaanvaardbaar zware financiële last wordt beoordeeld door toepassing van de zogenoemde Hof-formule als weergegeven in het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4981). [eiser] dient de gegevens die nodig zijn voor deze beoordeling te verstrekken.
4.13.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last moeten alle bekende omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de financiële ruimte van een belegger in aanmerking worden genomen. De hiervoor gehanteerde vuistregel, de Hof-formule luidt: X-W-A-B-C < Y + 0,1 x Y + 0,15 x (X-Y).
De factor X staat voor het besteedbare netto-maandinkomen van [eiser] . De factor Y betreft de NIBUD-basisnorm voor het betrokken type huishouden. De factor W staat voor de maandelijkse huur-of hypotheeklasten voor de eigen dan wel gehuurde woning voor zover deze het daarvoor door het NIBUD gehanteerde basisbedrag overtreffen. De factor A staat voor de verplichtingen die voortvloeien uit de leaseovereenkomst, factor B staat voor eventuele financiële verplichtingen uit andere, eerder aangegane leaseovereenkomsten. De factor C staat voor eventuele (daadwerkelijk bestaande) rente- en aflossingsverplichtingen uit andersoortige eerdere kredietovereenkomsten.
4.14.
Tussen partijen is (onder meer) in geschil of het aangaan van de overeenkomst voor [eiser] een onaanvaardbaar zware financiële last met zich meebracht. Tussen partijen is in het bijzonder discussie over de Y-factor. [eiser] stelt dat hij ten tijde van het aangaan van de overeenkomst 26 jaar oud was, nog bij zijn ouders woonde en kostgeld betaalde, en een gescheiden financiële huishouding voerde. [eiser] is in 2003 zijn ouderlijk huis uitgegaan, waardoor er volgens hem sprake was van een aflopende relatie.
Dexia betwist dit en stelt zich primair op het standpunt dat [eiser] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst een gemeenschappelijke huishouding voerde met zijn ouders, zodat ook de inkomens- en vermogenspositie van de ouders moet worden meegenomen in de berekening. Nu [eiser] geen gegevens met betrekking tot de inkomens- en vermogenspositie van zijn ouders heeft overgelegd is de daadwerkelijke financiële situatie van [eiser] niet vast te stellen, zodat volgens Dexia uitgegaan dient te worden van een aanvaardbare financiële last. Dexia stelt zich subsidiair op het standpunt dat de NIBUD-basisnorm niet op [eiser] van toepassing omdat deze norm niet bedoeld is voor een situatie als de onderhavige, waarin een meerderjarig kind nog bij zijn ouders woont, zodat deze norm in dit geval niet voor toepassing in aanmerking komt, dan wel dat aan de draagkracht van [eiser] moet worden toegevoegd het verschil tussen het door hem betaalde kostgeld en de op hem van toepassing zijnde NIBUD-basisnorm indien hij een huishouden als alleenstaande voerde.
4.15.
In de uitspraken van het Gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en van de Hoge Raad van 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003) speelt het begrip ‘gemeenschappelijke huishouding’ een rol. In de arresten van het Gerechtshof Amsterdam is het begrip niet nader ingevuld dan dat het gaat om een gezamenlijke huishouding die de bestedingsruimte van de belegger beïnvloedt. Gelet op de context waarin het begrip ‘gemeenschappelijke huishouding’ door de Hoge Raad wordt gebruikt lijkt het begrip niet te zien op een gezinssituatie als die van [eiser] . In de praktijk zal immers bij een jong volwassene sprake zijn van een aflopende gemeenschappelijke huishouding met de ouder(s). Dat dit in de situatie van [eiser] bij het aangaan van de overeenkomst anders was en een duurzame gemeenschappelijke huishouding werd beoogd, is gesteld noch gebleken. Integendeel, onbetwist is, dat [eiser] een aantal jaar na de datum waarop de overeenkomst is aangegaan, verhuisd is (zonder zijn ouders). Dat duidt in ieder geval op een aflopende gezinssituatie, zoals ook door [eiser] is aangevoerd. Nu het hier gaat om verplichtingen die jarenlang maandelijks moeten worden voldaan, ligt het ook in de rede om uit te gaan van de eigen financiële situatie van [eiser] .
Het inkomen van de ouders dient dan niet bij de berekening betrokken te worden en voor de Y-factor dient te worden uitgegaan van een alleenstaande.
een wel of niet onaanvaardbaar zware financiële last in dit geval
4.16.
Dexia heeft in algemene termen betwist dat [eiser] maandelijks kostgeld betaalde aan zijn ouders. Echter, de moeder van [eiser] heeft de maandelijkse betaling in haar verklaring bevestigd. Betaling van € 250,00 aan kostgeld is bovendien gangbaar. Er zijn geen aanknopingspunten die aannemelijk maken dat geen kostgeld is betaald. Gelet hierop wordt aan de betwisting door Dexia bij gebrek aan onderbouwing voorbijgegaan.
Voor zover Dexia heeft aangevoerd dat de NIBUD-basisnorm voor een alleenstaande niet van toepassing is op [eiser] vanwege diens inwoning, faalt dit verweer eveneens. [eiser] verdiende zelfstandig een eigen inkomen en betaalde maandelijks kostgeld. Dat is voldoende om van voornoemde norm uit te kunnen gaan.
Nu de overige (financiële) gegevens, zoals het inkomen van [eiser] , niet door Dexia betwist zijn, kan uitgegaan worden van de berekening zoals [eiser] die heeft overgelegd als productie 1c bij dagvaarding. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het aangaan van de overeenkomst voor [eiser]
weleen onaanvaardbaar zware financiële last vormde. Zelfs als nog iets aan de draagkracht van [eiser] moet worden toegevoegd zal sprake zijn van een onaanvaardbaar zware financiële last.
de consequenties van het voorgaande voor de verdeling van de (resterende) schade
4.17.
Uit het voorgaande volgt dat zowel de resterende schade wegens verschuldigde termijnen als de resterende schade wegens restschuld voor éénderde deel voor rekening van [eiser] blijft en voor tweederde deel door Dexia gedragen moet worden.
wat elke partij nog aan de andere partij verschuldigd is
4.18.
Nu de overeenkomst niet rechtsgeldig is vernietigd of ontbonden zal [eiser] aan de daaruit voortkomende betalingsverplichtingen, voor zover daar nog sprake van is, dienen te voldoen. Anderzijds zal Dexia de resterende schade dienen te vergoeden die volgens het bovenstaande voor haar rekening komt.
4.19.
Op grond van het voorgaande en de door Dexia (meest recent) overgelegde financiële gegevens van de onderhavige overeenkomst zullen partijen in staat zijn te berekenen:
a. wat de schade is aan verschuldigde termijnen en restschuld;
b. wat de in mindering te brengen voordelen zijn en wat na aftrek daarvan aan schade resteert;
c. of en zo ja tot welk bedrag [eiser] aan resterende schade wegens termijnen en wegens restschuld dient te dragen;
d. of en zo ja wat [eiser] op grond van nakoming van betalingsverplichtingen uit de overeenkomst in totaal aan Dexia verschuldigd is.
4.20.
[eiser] heeft in verband met de overeenkomst jegens Dexia aanspraak op schadevergoeding indien en voor zover [eiser] ter zake van de overeenkomst méér aan Dexia heeft betaald dan het onder d. bedoelde bedrag verminderd met het totaal van de onder c. bedoelde bedragen.
de wettelijke rente
4.21.
Een aanspraak op wettelijke rente over nadeel, dat bij de voordeelstoerekening wordt verrekend met de voordelen, moet worden geacht niet te zijn ontstaan, aangezien die de schadeberekening te zeer zou compliceren. Slechts over het nadeel dat na voordeelstoerekening resteert, kan overeenkomstig de uitspraak van de Hoge Raad van 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198) wettelijke rente worden toegewezen (Hoge Raad 3 februari 2017 ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). De wettelijke rente wordt, als onvoldoende bestreden, toegewezen over het bedrag aan schadevergoeding voor zover deze nog door Dexia verschuldigd is.
de vorderingen van Dexia
4.22.
Gelet op de beoordeling in conventie wordt de vordering van Dexia ten aanzien van de overeenkomst met contractnummer [nummer 2] afgewezen.
4.23.
Dexia vordert verder voor recht te verklaren dat Dexia (ook) met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers [nummer 1] en [nummer 3] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [eiser] verschuldigd is.
4.24.
[eiser] heeft tegen de vordering die ziet op twee overeenkomsten met een positieve eindafrekening, geen (steekhoudend) verweer gevoerd.
4.25.
Een en ander leidt ertoe dat de waivervordering van Dexia ten aanzien van de overeenkomsten met contractnummers [nummer 1] en [nummer 3] als onvoldoende weersproken zal worden toegewezen.
proceskosten en nakosten
4.26.
Nu Dexia grotendeels in het ongelijk gesteld wordt zal zij in conventie worden veroordeeld in de proceskosten, zoals hierna te melden. In reconventie worden de proceskosten als na te melden gecompenseerd.
4.27.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [eiser] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij wordt overwogen dat Dexia, indien deze door de aanschrijving van [eiser] pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen worden vastgesteld op € 132,00.
4.28.
De gevorderde rente over de proces- en nakosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers [nummer 2] en [nummer 1] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld,
5.2.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen ter zake de overeenkomst met contractnummer [nummer 2] het bedrag dat Dexia volgens 4.18. en verder nog verschuldigd is aan [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover te berekenen vanaf het moment dat alle voordeel is verrekend en met toepassing van de uitgangspunten als hiervoor geformuleerd, tot de dag van algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening, aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op:
a. kosten dagvaarding € 125,03,
b. griffierecht € 86,00
c. salaris gemachtigde
€ 528,00,
€ 739,03,
5.4.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 132,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na aanschrijving tot voldoening aan dit vonnis, alsmede te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis,
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers [nummer 1] en [nummer 3] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [eiser] verschuldigd is,
5.8.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen en uitgesproken door mr. M.W. van der Veen, kantonrechter, ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
type: CS

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).