ECLI:NL:RBROT:2023:10094

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
10382275 CV EXPL 23-6816
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en de beoordeling van de opdracht tot vervoersdiensten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser01] en [gedaagde01] over onbetaalde facturen. [eiser01] vorderde betaling van € 2.879,08, vermeerderd met rente en kosten, voor vervoersdiensten die hij zou hebben verricht in opdracht van [gedaagde01] in de weken 29, 30 en 31 van 2021. [gedaagde01] betwistte de vordering en stelde dat de werkzaamheden niet in opdracht van hen waren uitgevoerd en dat alle diensten tot en met 27 augustus 2021 waren betaald.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 juni 2023 zijn beide partijen gehoord, waarbij [eiser01] werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, mr. C.C. Toorenman en mr. L.M. Schat, en [gedaagde01] door mr. K.C.P. Bertholet. De kantonrechter heeft de eis van [eiser01] afgewezen, omdat deze onvoldoende bewijs had geleverd dat de gevraagde vervoersdiensten daadwerkelijk in opdracht van [gedaagde01] waren uitgevoerd. De kantonrechter oordeelde dat de communicatie en de bewijsstukken die door [eiser01] waren overgelegd, niet voldoende waren om aan te tonen dat de ritten in de genoemde weken waren gereden in opdracht van [gedaagde01].

De kantonrechter heeft [eiser01] veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 580,00, en heeft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. B.J.R. van Tongeren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10382275 CV EXPL 23-6816
datum uitspraak: 27 oktober 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01] ,die handelt onder de naam
[handelsnaam01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: Nova Legal B.V.,
tegen
[gedaagde01], die handelt onder de naam
[handelsnaam02],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. K.C.P. Bertholet.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 16 februari 2023, met producties;
  • het antwoord, met producties;
  • de akte overleggen producties namens [eiser01] met producties;
  • de spreekaantekeningen van mr. C.C. Toorenman namens [eiser01] ;
  • de akte uitlaten partijen namens [gedaagde01] ;
  • de akte overleggen producties en vermindering van eis namens [eiser01] , met producties;
  • de akte uitlaten partijen namens [gedaagde01] .
1.2.
Op 12 juni 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • [eiser01] met mr. C.C. Toorenman en mr. L.M. Schat;
  • mr. Bertholet namens [gedaagde01] .

2.De beoordeling

Wat wil eiser?
2.1.
[eiser01] eist – na vermindering van zijn oorspronkelijke eis – dat [gedaagde01] wordt veroordeeld om aan hem € 2.879,08 in hoofdsom te betalen met rente (€ 375,15), buitengerechtelijke kosten (€ 451,70) en proces- en nakosten met rente, uitvoerbaar bij voorraad. [eiser01] stelt dat hij in opdracht en voor rekening van [gedaagde01] vervoersdiensten heeft verricht in week 29, 30 en 31 van 2021 (periode 19 juli t/m 8 augustus 2021) en dat [gedaagde01] hem daarvoor voornoemd bedrag moet betalen.
Wat wil gedaagde?
2.2.
[gedaagde01] wil dat [eiser01] in zijn eisen niet-ontvankelijk wordt verklaard dan wel dat de eisen hem worden ontzegd en dat [eiser01] wordt veroordeeld in de proceskosten met rente, uitvoerbaar bij voorraad. [gedaagde01] stelt dat de (extra) ritten die [eiser01] benoemt niet in opdracht en voor rekening van [gedaagde01] zijn gereden en dat alle gereden vervoersdiensten tot en met 27 augustus 2021 zijn betaald.
Wat vindt de kantonrechter ervan?
2.3.
De kantonrechter wijst de eis af, omdat [eiser01] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij in week 29, 30 en 31 van 2021 vervoersdiensten heeft verricht in opdracht van [gedaagde01] voor een bedrag van € 2.879,08. Daarbij is het volgende in overweging genomen.
2.4.
[eiser01] heeft ritten gereden in opdracht en voor rekening van [gedaagde01] . Dat tussen de partijen een overeenkomst heeft bestaan wordt op zich niet betwist, maar wel dat de voornoemde ritten in week 29, 30 en 31 van 2021 zijn gereden in opdracht van [gedaagde01] .
2.5.
Uit de toelichting van [eiser01] , die niet is betwist door [gedaagde01] , blijkt de volgende gebruikelijke gang van zaken.
De opdrachten voor vervoersdiensten van [gedaagde01] werden in een WhatsApp-groep aangeboden aan de diverse chauffeurs, die de opdrachten konden accepteren. [gedaagde01] was zelf ook onderdeel van de appgroep. Als er extra ritten waren, werden die ook via de appgroep aangeboden en geaccepteerd. Alle gereden ritten werden achteraf per mail via zogenoemde e-billings aan [eiser01] verstuurd, zodat hij aan de hand daarvan een factuur kon opmaken. Als er extra ritten waren, was het bedrag van de e-billing achteraf hoger dan het bedrag van de uitrijlijsten die vooraf werden verstrekt. Het grootste deel van de communicatie in de appgroep over de opdrachten was afkomstig van [naam01] , die werkzaam was voor [gedaagde01] .
2.6.
Volgens [eiser01] kan uit een aantal dingen worden afgeleid dat hij in week 29, 30 en 31 van 2021 (19 juli t/m 8 augustus 2021) in opdracht van [gedaagde01] heeft gereden, namelijk:
  • het bericht van 29 juli 2021 van [naam01] in de appgroep dat [eiser01] een rit (“afhalers alert”) zal oppakken;
  • het bericht van 5 augustus 2021 van [eiser01] in de appgroep dat hij de ritten tot en met het einde van de week zal uitrijden;
  • in de app staat een screenshot dat [naam01] op 8 september 2021 e-billings aan [eiser01] heeft verzonden. Volgens [eiser01] gaat het daarbij om de e-billings voor week 29, 30 en 31;
  • de uitrijlijsten over die periode (bijlage 3 bij de dagvaarding).
2.7.
[gedaagde01] betwist dat de e-billings die als bijlage 3 bij de dagvaarding zijn gevoegd betrekking hebben op ritten die
in haar opdrachtzijn gereden. Dat blijkt niet uit die lijsten en ook niet in combinatie met de appjes in de appgroep, aldus [gedaagde01] .
2.8.
De kantonrechter is het eens met [gedaagde01] en vindt dat uit de toelichting van [eiser01] over de gebruikelijke gang van zaken en uit de appjes, het screenshot en de uitrijlijsten niet kan worden afgeleid dat [eiser01] in week 29, 30 en 31 van 2021 ritten heeft gereden
in opdracht van[gedaagde01] . Daaruit kan niet worden afgeleid dat [gedaagde01] de ritten waarvoor [eiser01] betaling eist (direct of indirect) heeft aangeboden, heeft opgedragen of dat die ritten met instemming van [gedaagde01] zijn gereden. Daarmee komt de grondslag aan de eis te ontvallen.
2.9.
Wat door de partijen naar voren is gebracht over facturering op naam van een ander bedrijf en dat de bedragen op de facturen bij de dagvaarding afweken van de e-billings wordt niet besproken, omdat het niet relevant (meer) is voor de uitkomst van de procedure.
2.10.
De geëiste buitengerechtelijke kosten en rente worden afgewezen, omdat die afhankelijk zijn van de hoofdsom en die wordt afgewezen.
2.11.
[eiser01] moet de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagde01] tot vandaag vast op € 580,00 aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten x € 232,00). Voor kosten die [gedaagde01] maakt na deze uitspraak moet [eiser01] ook een bedrag betalen van € 116,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente wordt toegewezen.
2.12.
Dit vonnis wordt, wat de proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad verklaard zoals geëist (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eisen af;
3.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde01] tot vandaag worden vastgesteld op € 580,00 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
34286