In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een huurovereenkomst tussen Herbel Beleggingen B.V. en [gedaagde 1] voor een bedrijfsruimte. De huurovereenkomst is ingegaan op 1 oktober 2021 en had een looptijd van vijf jaar. Door een brand was de bedrijfsruimte van 5 februari tot 14 oktober 2022 onbruikbaar, waardoor [gedaagde 1] geen huur hoefde te betalen tot 1 november 2022. Na deze datum heeft [gedaagde 1] echter ook geen huur meer betaald, wat leidde tot een rechtszaak aangespannen door Herbel. Herbel vorderde een totaalbedrag van € 14.756,78, bestaande uit huurachterstand en boetes, en eiste dat [gedaagde 1] in de proceskosten werd veroordeeld.
Tijdens de mondelinge behandeling op 31 augustus 2023 is de zaak besproken. Herbel stelde dat de huurovereenkomst pas op 31 juli 2023 was beëindigd, terwijl [gedaagde 1] aanvoerde dat deze al op 14 oktober 2022 was geëindigd. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst inderdaad pas op 31 juli 2023 was geëindigd, gebaseerd op de beëindigingsovereenkomst die door de vennoten was ondertekend. De rechter wees de eisen van Herbel toe, inclusief de huurachterstand en de boete, en wees de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten af.
De kantonrechter concludeerde dat [gedaagde 1] € 14.756,78 aan Herbel moest betalen, en dat [gedaagde 1] ook de proceskosten moest vergoeden. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Herbel het bedrag direct kon vorderen, ongeacht een eventuele hoger beroep.