In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 5 oktober 2023, is de noodzaak van gezagsbeëindiging van de ouders over de minderjarige [voornaam minderjarige01] beoordeeld. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om te onderzoeken of beëindiging van het ouderlijk gezag noodzakelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren in 2006, in een pleeggezin verblijft en dat er een ondertoezichtstelling loopt die op 17 november 2023 afloopt. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de vader heeft zich niet open gesteld voor contact met de GI en heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor de zorg van de minderjarige. De moeder heeft in het verleden problemen gehad, maar heeft recentelijk stappen ondernomen om haar leven op orde te krijgen en werkt samen met de GI. De rechtbank concludeert dat beëindiging van het gezag van de vader noodzakelijk is, terwijl het gezag van de moeder niet beëindigd hoeft te worden. Daarnaast heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige verlengd tot 26 juli 2024, om de stabiliteit en continuïteit in zijn leven te waarborgen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.