In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde01] voor het betalen van een openstaande verzekeringspremie. De vordering betreft een bedrag van € 634,60, dat door [gedaagde01] niet is betaald, en is beperkt tot € 500,00 om hogere griffiekosten te voorkomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een zorgverzekeringsovereenkomst tussen VGZ en [gedaagde01] bestaat, waarbij [gedaagde01] verplicht was om maandelijks premie en eigen risico te betalen. Ondanks aanmaningen heeft [gedaagde01] geen volledige betaling verricht, wat heeft geleid tot deze rechtszaak. Tijdens de procedure heeft [gedaagde01] erkend dat hij de vordering niet kon betalen en heeft hij aangegeven een betalingsregeling te willen treffen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering tot € 500,00 toewijsbaar is, aangezien [gedaagde01] de verschuldigdheid van de bedragen niet heeft betwist. De buitengerechtelijke incassokosten en rente zijn niet meer gevorderd door VGZ, gezien de beperking van de vordering. De proceskosten zijn vastgesteld op € 332,74, die [gedaagde01] moet betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.