ECLI:NL:RBROT:2022:987

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
C/10/593740 / HA ZA 20-322
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen ontwikkelaar en aannemer over meerwerk en stagnatieschade in vastgoedproject

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen Willemsz Bouwbedrijf B.V. (eiseres) en Crossing Borders Projecten 10 B.V. (gedaagde) over de verrekening van meer- en minderwerk in het kader van een vastgoedproject. Willemsz heeft in 2018 een aanneemsom van € 11.380.500,- met CBP 10 afgesproken voor de bouw van vier appartementsgebouwen. Tijdens de uitvoering van het project zijn er aanzienlijke meerkosten ontstaan door ontwerpfouten, waarvoor Willemsz vergoeding vordert. In maart 2019 is er een bedrag van € 450.000,- als meerwerk verrekend, maar na deze datum zijn er nieuwe geschillen ontstaan over de verrekening van meer- en minderwerk. Willemsz vordert onder andere de vernietiging van een koopovereenkomst en betaling van bedragen voor stagnatieschade en meerwerk. CBP 10 voert verweer en vordert in reconventie betaling van een bedrag van € 811.898,67 ter zake van saldo meer- en minderwerk. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar deskundigenonderzoek om de omvang van het meer- en minderwerk vast te stellen. De beslissing is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/593740 / HA ZA 20-322
Vonnis van 2 februari 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WILLEMSZ BOUWBEDRIJF B.V.,
gevestigd te Sprang-Capelle,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.B.A. Alkema te Breda,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CROSSING BORDERS PROJECTEN 10 B.V.,
gevestigd te Sliedrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CROSSING BORDERS DEVELOPMENT B.V.,
gevestigd te Sliedrecht,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. O. Vermeulen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Willemsz en CBP 10 c.s. genoemd worden. CBP 10 c.s. zullen afzonderlijk worden aangeduid als CBP 10 en CBD.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 maart 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie van 3 juni 2020, met producties;
  • de akte vermeerdering van eis in conventie van 24 september 2020;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 24 september 2020, met producties;
  • de conclusie van repliek in conventie, tevens akte houdende vermeerdering van eis van 28 oktober 2020, met producties;
  • de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie van 23 december 2020, met producties;
  • de conclusie van dupliek in reconventie van 17 februari 2021, met producties;
  • de brief van 18 mei 2021 van de rechtbank, waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling;
  • de akte houdende vermeerdering van eis in conventie van 29 september 2021, met producties;
  • de brief van 27 september 2021 van Willemsz, met een productie;
  • de akte houdende overlegging producties 144 t/m 146 van 29 september 2021 van CBP 10 c.s.;
  • de spreekaantekeningen van 29 september 2021 van elk van partijen;
  • de antwoordakte van 3 november 2021 van CBP 10 c.s., met producties;
  • de akte uitlaten producties van 1 december 2021 van Willemsz.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Willemsz drijft een onderneming die zich bezig houdt met de algemene burgerlijke en utiliteitsbouw.
2.2.
CBP 10 is een projectvennootschap die is opgericht om daarin een vastgoedproject te ontwikkelen en realiseren. Enig aandeelhouder en bestuurder van CBP 10 is CBD.
2.3.
CBP 10 heeft Willemsz ingeschakeld om bouwwerkzaamheden te verrichten ten behoeve van het project " [naam project] ". Dit project bestaat uit de realisatie van vier appartementsgebouwen (gebouwen A t/m D) te [plaatsnaam 1] . Partijen zijn een aanneemsom overeenkomen van € 11.380.500,-.
2.4.
In een document genaamd Vastleggingsovereenkomst van 1 juni 2018 hebben partijen hun afspraken met betrekking tot de realisatie van het project vastgelegd. In de Vastleggingsovereenkomst is, voor zover relevant, vermeld:
"(...)
5. Uitwerking tekeningen en details
De ontwikkelaar is verantwoordelijk voor de uitwerking van het plan met bouwkundige en constructieve werktekeningen en details. Geelhoed is aangesteld als hoofdconstructeur en controleert alle deelberekeningen.
(...)
7.
Overige voorwaarden
(...)
Ten aanzien van eventueel meer- en minderwerk wordt afgesproken om dit zoveel mogelijk budgetneutraal te doen. Het gaat daarbij om een eenmalige exercitie. Bij verrekeningen worden de normen en eenheidsprijzen van de begroting aangehouden. Bij een meerwerkpost zal telkens een minderwerkpost worden gezocht. Verder zal er alleen sprake zijn van meerwerk wanneer de ontwikkelaar daarom verzoekt.
(...)"
2.5.
Op de Vastleggingsovereenkomst zijn van toepassing verklaard de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor uitvoering van werken 2012 (hierna: UAV).
In de UAV is, voor zover relevant, vermeld:
"(...)
§ 5. Verplichtingen van de opdrachtgever
(...)
6. Indien wettelijke voorschriften of beschikkingen van overheidswege hogere eisen aan het werk stellen dan in de overeenkomst is bepaald, zullen wijzigingen van het werk, welke nodig zijn om aan die eisen te voldoen, worden verrekend als meer werk.
§ 6. Verplichtingen van de aannemer
(...)
14. Indien de constructies, werkwijzen, orders en aanwijzingen, bedoeld in §5, tweede lid. dan wel de bouwstoffen of hulpmiddelen, bedoeld in § 5, derde lid, klaarblijkelijk zodanige fouten bevatten of gebreken vertonen, dat de aannemer in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou handelen door zonder de directie daarop te wijzen tot uitvoering van het desbetreffende onderdeel van het werk over te gaan, is hij voor de schadelijke gevolgen van zijn verzuim aansprakelijk.
(...)
§ 35. Verrekening van meer en minder werk
1. Verrekening van meer en minder werk vindt plaats:
a. ingeval van bestekswijzigingen (§ 36);
(...)
e. in de gevallen waarin verrekening als meer en minder werk in deze UAV of in de overeenkomst is voorgeschreven. In deze gevallen is het bepaalde in par. 36 lid 1a van overeenkomstige toepassing.
(…)
2.
De verrekening van het meer werk geschiedt door bijbetaling, die van het minder werk door inhouding op de aanneemsom. (...)
3. Indien omtrent wijze en tijdstip van de verrekening van het meer werk niets is overeengekomen, geschiedt deze verrekening ineens na de voltooiing van het meer werk.
4. Indien omtrent wijze en tijdstip van de verrekening van het minder werk niets is overeengekomen, geschiedt deze verrekening, met inachtneming van het bepaalde in § 40, zevende lid, ineens bij de eindafrekening van het werk.
(...)
§ 40. Betaling
(. . .)
11. Zo spoedig mogelijk na de oplevering van het werk, of, indien in het bestek een onderhoudstermijn is voorgeschreven, zo spoedig mogelijk na het verstrijken daarvan, wordt de eindafrekening van het werk opgesteld. (...)"
2.6.
CBP 10 heeft de grond en appartementsrechten van gebouw A en B verkocht aan particuliere kopers en die van gebouw C en D aan Stichting Bewaarder HWF NL (hierna: HWF) die de appartementen gaat verhuren. De koopsommen werden door CBP 10 ontvangen.
2.7.
Voor de bouw van gebouwen A en B heeft Willemsz aanneemovereenkomsten met de particuliere kopers gesloten. Voor de bouw van gebouwen C en D heeft Willemsz een aanneemovereenkomst gesloten met HWF respectievelijk Werkmaatschappij Groenwoningen 3 B.V. (een aan HWF gelieerde vennootschap, hierna: Groenwoningen). De aanneemsommen zijn door Willemsz ontvangen.
2.8.
Credit Linked Beheer B.V. treedt op als beheerder van HWF en Groenwoningen.
2.9.
De bouw bestaat uit twee fasen, waarbij in fase 1 gebouwen A en D worden gerealiseerd en in fase 2 gebouwen B en C.
2.10.
Tussen Willemsz en CBP 10 is een geschil ontstaan over de verrekening van het meer- en minderwerk binnen het project. In maart 2019 zijn partijen akkoord gegaan met een overzicht van (de afrekening van) de meerkosten van Willemsz ten bedrage van € 450.000,00. Dit bedrag is volgens het destijds opgestelde overzicht (productie 16 van Willemsz) als volgt opgebouwd:
"meerkosten fase 1 € 304.050,08
reservering meerkosten fase 2 (maximaal, maar niet te verwachten zo) € 236.488,79
reservering meerkosten fase 2 (na overleg 12-03-2019, op basis van
aanpassing van het ontwerp) € 135.683,30
de kosten t.b.v. het aanpassen van het ontwerp zijn geheel v.r.v. CBD
n.a.v. overleg hebben wij het volgende voorstel besproken
te betalen aan Willemsz BV direct bij overdracht 2e fase via de notaris € 250.000,00 ex btw
opnemen in de aanneemsom gebouw B (koop) € 75.000,00 ex btw
opnemen in de aanneemsom gebouw C (huur) € 125.000,00 ex btw
afgedekt binnen het project € 450.000,00 ex btw
geen bankgarantie van Willemsz BV voor eventueel surplus op de huidige reservering
geen bankgarantie van CBD BV voor eventueel tekort op de huidige reservering"
2.11.
Betaling van het bedrag van € 450.000,00 heeft vervolgens plaatsgevonden middels een betaling van € 250.000,00 via de notaris in april 2019 en het verlagen van de koopsommen van de gronden (en het tegelijkertijd verhogen van de aanneemsommen) tot een bedrag van in totaal € 200.000,00.
2.12.
Na maart 2019 zijn tussen Willemsz en CBP 10 nieuwe geschillen ontstaan over het meer- en minderwerk. Partijen pretenderen over en weer substantiële vorderingen te hebben op de ander.
2.13.
Bij vonnis van 7 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter te Rotterdam Willemsz veroordeeld een aannemingsovereenkomst met een particuliere koper te ondertekenen, onder de voorwaarde dat CBP 10 ten gunste van Willemsz zekerheid stelt voor een bedrag van € 200.000,00. Daarbij heeft de voorzieningenrechter overwogen dat Willemsz in beginsel verplicht is tot ondertekening van de aannemingsovereenkomst en dat, hoewel het bestaan van een vordering van Willemsz op CBP 10 – in verband met geaccordeerd meerwerk en stagnatie als gevolg van constructiefouten – voldoende aannemelijk is, de samenhang tussen de vordering en de verbintenis onvoldoende is om het door Willemsz gedane beroep op opschorting van de ondertekening van de aannemingsovereenkomst te rechtvaardigen.
2.14.
Bij beslagrekest van 18 juni 2020 heeft CBP 10 aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant verlof gevraagd ten laste van Willemsz conservatoir beslag te mogen leggen op/onder:
 twee onroerende zaken die in eigendom zijn van Willemsz, te weten [plaatsnaam 2] , sectie [sectie] , nummer [nummer 1] en [plaatsnaam 3] , sectie [sectie] , nummer [nummer 2] ;
 de Coöperatieve Rabobank U.A., die gelden, goederen en/of geldswaarden van Willemsz onder zich houdt;
 de geldvorderingen die Willemsz heeft dan wel nog zal verkrijgen op HWF en Groenwoningen, te weten voor gebouw C de termijnen 3 t/m 7 ten bedrage van € 2.820.000,00 inclusief btw en voor gebouw D termijn 7 (laatste termijn) ten bedrage van € 371.083,21 inclusief btw.
2.15.
Bij beschikking van 19 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter het gevraagde verlof verleend. Daarbij is de vordering van CBP 10 op Willemsz, inclusief rente en kosten, begroot op € 1.004.287,40.
2.16.
Op 23 juni 2020 heeft CBP 10 de conservatoire beslagen ten laste van Willemsz laten leggen. Op vordering van Willemsz zijn die conservatoire beslagen bij vonnis in kort geding van 9 november 2020 van de voorzieningenrechter in deze rechtbank opgeheven.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
Willemsz vordert, na drie vermeerderingen van eis, om, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
“A. Te vernietigen de overeenkomst van koop en verkoop, als omschreven in de authentieke akte verleden op 1 oktober 2019 ten overstaan van [naam 1] , notaris te [vestigingsplaats notaris] , alsmede de daarmee gepaard gaande levering, met als comparanten CBP 10 en CBD en voor recht te verklaren dat de eigendom van het appartementsrecht als overgedragen met de inschrijving in de openbare registers van de authentieke akte verleden op 1 oktober 2019 ten overstaan van [naam 1] met als comparanten CBP 10 en CBD, als omschreven op pagina 1 van die akte, als gevolg van de vernietiging van de titel als bedoeld in artikel 3:84 lid 1 niet is overgegaan van CBP 10 op CBD, enkel ten behoeve van Willemsz en niet verder dan nodig is om haar nadeel op te heffen, althans subsidiair, Willemsz te machtigen namens CBD en CBP 10 het appartementsrecht rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de flatwoning op de tweede etage, met een berging en een parkeerplaats in de kelder, tijdens de bouwfase bekend als bouwnummer 2.3, rechtsgeldig in eigendom weer over te dragen van CBD naar CBP 10 en daartoe alle handelingen te verrichten en na te laten die zij daartoe noodzakelijk acht;
B. CBP 10 te veroordelen tot betaling aan Willemsz van een bedrag van € 543.264,28 (zegge: vijfhonderd drieënveertigduizend tweehonderdvierenzestig Euro 28/100 ) voor het saldo meer- en minderwerken, te vermeerderen met het percentage van de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW hierover vanaf 7 november 2019 tot en met 18 maart 2020 en te vermeerderen met het percentage van de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW plus twee hierover met ingang van 19 maart 2020 tot en met de dag der algehele voldoening;
C. CBR 10 te veroordelen tot betaling aan Willemsz van een bedrag van € 326.396,- (zegge: driehonderdzesentwintigduizend driehonderd zesennegentig Euro) voor de stagnatieschade over de periode van 4 oktober 2019 tot en met 29 januari 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover vanaf 4 oktober 2019 tot en met de dag der algehele voldoening;
D. te verklaren van recht dat Willemsz de aannemingsovereenkomst met [naam echtpaar] niet hoeft te ondertekenen nu de vastleggingsovereenkomst daartoe geen verbintenis voor Willemsz bevat althans te verklaren van recht dat Willemsz de aannemingsovereenkomst met [naam echtpaar] niet hoeft te ondertekenen totdat haar vordering op CBR 10 integraal is voldaan nu Willemsz te dien aanzien een opschortingsrecht toekomt;
E. Te verklaren van recht dat Willemsz – zo zij de exclusieve feitelijke macht uitoefent over het appartement met berging en parkeerplaats – een retentierecht mag uitoefenen op het appartement met berging en parkeerplaats met bouwnummer 2.3, staande en gelegen aan de [adres] ;
F. Op te heffen de door CBR 10 ten tijde van de uitspraak van het vonnis eventueel door CBR 10 ten laste van Willemsz gelegde beslagen en CBR 10 te verbieden nieuwe beslagen ten laste van Willemsz te leggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- per overtreding van dit verbod;
G. CBP 10 te veroordelen tot betaling aan Willemsz van een bedrag van €4.491,32 (zegge: vierduizend vierhonderd eenennegentig euro 32/100) in verband met buitengerechtelijke (incasso)kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover vanaf de dag der dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening;
H. CBP 10 te veroordelen tot betaling aan Willemsz van een bedrag van € 83.459,30 (zegge: drieëntachtigduizend vierhonderdnegenenvijftig euro 30/100) voor het meerwerk met de nummers M161, M161A, M162, M162A, M163 en M163A, te vermeerderen met het percentage van de wettelijke handelsrente vanaf de dag van indiening van deze akte [24 september 2020; toevoeging rb] tot en met de dag der algehele voldoening;
I. CBD te veroordelen tot betaling aan Willemsz (hoofdelijk met CBP 10) van hetgeen waartoe de rechtbank CBP 10 veroordeelt in het kader van de vordering sub C (zie dagvaarding) terzake stagnatieschade dan wel de vordering ex artikel 6:96 lid 2 sub a BW en voorts CBD te veroordelen tot betaling aan Willemsz van een bedrag van € 204.440,-, exclusief btw, mitsdien € 247.372,40, inclusief btw, aan meerwerk dat het gevolg is van fouten in het ontwerp van CBD aanvullend op de eerdergenoemde schade inzake de constructiefouten en de hoofdelijke aansprakelijkheid van CBD daarvoor;
J. CBP 10 te veroordelen tot betaling aan Willemsz van een bedrag van€ 23.950,59 (zegge: drieëntwintigduizend negenhonderdvijftig euro 59/100) in verband met meerwerk rioolwerkzaamheden en voorts CBP 10 en CBD te veroordelen tot betaling aan Willemsz (ieder hoofdelijk) van een bedrag van €118.373, 72, exclusief btw, (honderdachtienduizend driehonderddrieënzeventig euro 72/100) aan aanvullende schade die het gevolg is van de stagnatie in het werk;
met veroordeling van CBP 10 en CBD, hoofdelijk, des dat de één betalende, de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van onderhavige procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien na het in dezen te wijzen vonnis tot de dag der algehele voldoening.”
3.2.
CBP 10 c.s. voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van Willemsz in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het wijzen van dit vonnis.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
CBP 10 vordert om, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad Willemsz te veroordelen:
 “ “tot betaling aan CBR [CBP 10; toevoeging rb] van een bedrag van € 811.898,67 terzake het saldo meer- en minderwerken, te vermeerderen met het percentage van de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW hierover vanaf 7 november 2019 tot en met 27 mei 2020 en te vermeerderen met het percentage van de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW met ingang van 2 juni 2020 tot en met de dag der algehele voldoening.
 “ in de kosten van de onderhavige procedure, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis tot de dag der algehele voldoening.”
3.5.
Willemsz voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van CBP 10 in de kosten van de procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie

4.1.
Willemsz heeft de eis vermeerderd. De rechtbank acht de vermeerderingen niet in strijd met de goede procesorde. Daarom zal recht worden gedaan op de eis zoals hiervoor onder 3.1 weergegeven.
4.2.
Samengevat heeft Willemsz aan haar vorderingen het volgende ten grondslag gelegd.
A. Meerwerk
Tijdens het werk is gebleken van veel ontwerpfouten. Daarvoor is CBP 10 verantwoordelijk. Als gevolg daarvan waren wijzigingen in de constructie, de installatie en de bouw van de appartementsgebouwen noodzakelijk. Dat heeft geleid tot aanzienlijke meerkosten. Ter zake daarvan heeft CBP 10 in het voorjaar van 2019 € 450.000 met Willemsz verrekend. Nadien zijn echter nieuwe problemen met het ontwerp gebleken. CBP 10 weigerde het oplossen daarvan aan Willemsz op te dragen en/of voor dat meerwerk te betalen. Willemsz heeft recht op het bedrag waarvan zij vergoeding vordert. Willemsz heeft dat per post gespecificeerd en toegelicht. Op grond van paragraaf 40 lid 6 UAV 2012 geldt een betalingstermijn van vier weken. De verschuldigde rente betreft op grond van paragraaf 45 lid 1 UAV 2012 het percentage van de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW. Op grond van paragraaf 45 lid 2 UAV 2012 geldt dat indien na verloop van twee weken sinds de dag waarop de betaling uiterlijk had moeten geschieden deze nog niet heeft plaatsgevonden, en de nadien door de aannemer verzonden schriftelijke aanmaning na verloop van 14 dagen evenmin tot betaling heeft geleid, het percentage van de rente wordt verhoogd met twee. CBP 10 is over het saldo van het meerwerk het percentage van de wettelijke handelsrente verschuldigd vanaf 7 november 2019 tot en met 18 maart 2020 en dat percentage vermeerderd met twee vanaf 18 maart 2020 tot en met de dag van algehele voldoening.
B. Stagnatieschade
Als gevolg van de tekortkomingen van CBP 10 is stagnatie opgetreden. Willemsz heeft door de stagnatie schade geleden waarvan zij vergoeding vordert. Ten aanzien van gebouw B is goedkeuring van de stort van de fundering en keldervloer op 26 september 2019 geweigerd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfherenlanden. De reden voor weigering, en daarmee voor de stagnatie, was dat de door (/in opdracht van) CBP 10 berekende en getekende hoofddraagconstructie niet was goedgekeurd. Op 30 oktober 2019 is in overleg met het college de stort voor gebouw B herstart. Op 30 januari 2020 is de stort voor gebouw C in overleg met het college herstart. Betreffende de eerste 28 dagen van het stilleggen van de bouw, van 4 oktober 2019 (toen de poeren voor gebouw B gestort zouden worden) tot en met 31 oktober 2019 (toen de poeren voor gebouw B gestort zijn) heeft Willemsz een schade geleden van € 2.936,- per dag. Voor de periode van 1 november 2019 tot en met 29 januari 2020 (119 dagen) bedraagt de schade € 2.052,- per dag.
Over deze schadebedragen is CBP 10 Willemsz met ingang van 2 oktober 2019 de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW verschuldigd. Willemsz heeft CBP 10 op 2 oktober 2019 aansprakelijk gesteld voor de schade. CBP 10 heeft op die dag aansprakelijkheid van de hand gewezen. CBP 10 is vanaf 2 oktober 2019 in verzuim.
C. Vernietiging rechtshandeling (“paulianeus” handelen)
CBP 10 is een projectvennootschap. De koopsommen die aan haar zijn betaald hebben inmiddels hun weg gevonden naar degenen van wie CBP 10 de grond had gekocht en naar de aandeelhouders van CBP 10. CBP 10 biedt daarom geen verhaal aan Willemsz. Het enige verhaalsobject voor Willemsz betreft een appartementsrecht aan het adres [adres] . CBP 10 heeft de koopovereenkomst betreffende dat appartementsrecht ontbonden omdat de oorspronkelijke kopers daarvan de koop-aannemingssom niet konden voldoen. Willemsz heeft het voornemen om op dat appartementsrecht een retentierecht uit te oefenen. Voorts was Willemsz voornemens om daarop ten laste van CBP 10 conservatoir beslag te leggen. Echter, voordat Willemsz daartoe kon overgaan heeft CBP 10 het appartementsrecht overgedragen aan CBD. Betaling van de koopprijs van het appartementsrecht door CBD aan CBP 10 vond plaats door verrekening in rekening-courant. Op 22 oktober 2019 is door CBP 10 opnieuw een koopovereenkomst met betrekking tot dat appartementsrecht ondertekend, namelijk met [naam echtpaar]. Willemsz heeft geweigerd om de aannemingsovereenkomst met de heer en [naam 2] te ondertekenen. Voorts heeft Willemsz richting CBP 10 en richting [naam echtpaar] kenbaar gemaakt dat als er geen zekerheid wordt gesteld of haar vorderingen niet wordt voldaan, zij een retentierecht zal uitoefenen op het appartement. Willemsz acht de overdracht van het appartementsrecht door CBP 10 aan CBD “paulianeus”. Zij vordert vernietiging van de overeenkomst van koop en verkoop en van de levering als omschreven in de vordering onder 3.1 onder A. Er bestond geen op de wet of overeenkomst berustende verplichting tot het verrichten van de rechtshandeling. Ten tijde van het verrichten van de rechtshandeling wisten CBP 10 en CBD, dan wel behoorden zij te weten, dat als gevolg daarvan een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden zouden worden benadeeld (artikel 3:45 BW).
Het wettelijk vermoeden van artikel 3:46 BW is van toepassing: De verkoop is verricht binnen een jaar voorafgaand aan het inroepen van de vernietigingsgrond. CBP 10 had zich niet reeds voor die termijn tot de rechtshandeling verplicht. CBD is de bestuurder van CBP 10. Zowel van CBP 10 als van CBD wordt als gevolg daarvan vermoed dat zij er wetenschap van hadden dan wel behoorden te weten dat benadeling van schuldeisers het gevolg van de rechtshandeling zou (artikel 3:46 lid 1 sub 5 a BW).
Ook afgezien van het wettelijk vermoeden moet worden geoordeeld dat zowel CBP 10 als CBD wisten van of behoorden te weten van de benadeling van schuldeisers als gevolg van de rechtshandeling. CBP 10 had immers geen andere vermogensbestanddelen dan het appartementsrecht.
D. Bestuurdersaansprakelijkheid CBD
CBP 10 en CBD hebben onrechtmatig gehandeld jegens Willemsz door het onbetaald laten en onverhaalbaar maken van haar vordering. CBD is daarvoor aansprakelijk als bestuurder die (i) namens CBP 10 heeft gehandeld en/of (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat CBP 10 haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. Het handelen van CBD ten opzichte van Willemsz is in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig dat haar daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. CBD wist of had redelijkerwijze behoren te begrijpen dat de door haar bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van CBP 10 – de koop en levering van het appartementsrecht – tot gevolg zou hebben dat CBP 10 haar verplichtingen jegens Willemsz niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (Ontvanger/Roelofsen)).
E. Buitengerechtelijke kosten
Willemsz heeft buitengerechtelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW gemaakt. Deze dienen op grond van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten forfaitair te worden vastgesteld op € 4.491,32. Over die buitengerechtelijke incassokosten is CBP 10 de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd vanaf de dag van dagvaarding tot en met de dag van algehele voldoening.
F. Retentierecht
Willemsz zal in verband met haar opeisbare vorderingen op CBP 10 een retentierecht gaan uitoefenen op het appartement met berging en parkeerplaats, met bouwnummer 2.3, [adres] . Om onduidelijkheid daarover te voorkomen, vordert Willemsz een verklaring voor recht dat zij dat retentierecht mag uitoefenen.
G. Onrechtmatige daad CBD ter zake van gebrekkig ontwerp
CBD heeft onrechtmatig gehandeld jegens Willemsz door willens en wetens een gebrekkig constructief ontwerp in het verkeer te brengen. De in opdracht van CBD door Geelhoed vervaardigde constructietekeningen en -berekeningen zijn bedoeld voor een situatie waarin de aannemer ook een ontwerpverantwoordelijkheid op zich neemt voor de constructie. CBD wist, althans behoorde te weten, dat in haar opdracht vervaardigde constructietekeningen en -berekeningen niet konden worden gebruikt in een klassieke situatie waarin de aannemer slechts als uitvoerende partij wordt ingeschakeld. Niettemin heeft CBD Willemsz klassiek gecontracteerd als uitvoerende partij. Als een professionele ontwikkelaar van vastgoedprojecten heeft CBD verwijtbaar onrechtmatig jegens Willemsz gehandeld door het voor haar kenbaar ondeugdelijke ontwerp toch aan Willemsz te verstrekken en Willemsz niet te wijzen op de gebreken daarvan.
Reeds op grond van de in het verkeer geldende opvattingen dient deze onrechtmatige gedraging aan CBD te worden toegerekend. CBD is degene die het ondeugdelijke ontwerp heeft gemaakt en “in het verkeer heeft gebracht”. Gelet hierop dienen de gevolgen van de fouten in het ontwerp voor haar rekening en risico te komen.
In totaal gaat het om de gevorderde stagnatieschade en om een bedrag van € 247.372,40 inclusief BTW aan meerwerk dat het gevolg is van fouten in het ontwerp van CBD. CBD is daarvoor met CBP 10 hoofdelijk aansprakelijk.
4.3.
De rechtbank zal bovengenoemde onderwerpen hierna achtereenvolgens behandelen.
Ad A. Meerwerk
4.4.
Dat er in het project sprake is geweest van substantieel meerwerk staat vast. In het voorjaar van 2019 heeft immers reeds een afrekening plaatsgevonden van het op dat moment bekende saldo meer-/minderwerk ten bedrage van € 450.000,- (zie dagvaarding onder 8, conclusie van antwoord/eis onder 2.21 en productie 8 bij dagvaarding). Daarvan zag een bedrag van € 304.050,08 op meerkosten ter zake van fase 1. Ter zake van begrote/geraamde meerkosten fase 2 werd reeds een bedrag gereserveerd van € 145.949,92.
4.5.
Willemsz heeft gemotiveerd de volgende gestelde (nieuwe) meerwerkposten ten grondslag gelegd aan haar vordering onder 3.1 onder B van € 543.264,28 inclusief BTW (€ 448.978, 74 exclusief BTW).
4.6.
M140: leveren hoekzool strippen in uitvraag niet voorzien € 7.970,-.
4.7.
M140A Reservering levering hoekzool strippen in uitvraag niet voorzien € 7.970.- Idem, maar dan voor blokken B en C.
4.8.
M141 Wijzigen van de waterslagen naar maatwerk € 6.400.-.
4.9.
M141A Reservering Wijzigen van de waterslagen naar maatwerk € 6.400,- Idem, maar dan voor blokken B en C.
4.10.
M142 Brandwerende betimmeringen staal € 34.000.-.
4.11.
M142A Reservering Brandwerende betimmeringen staal € 34.000,- Idem, maar dan voor gebouwen B en C.
4.12.
M143 Blok B WC badkamer uitvoeren als inbouw hangcloset in plaats van staand toilet € 16.830,-.
4.13.
M144 Zetwerk om kolommen in verband met brandwerendheid € 10.000,-.
4.14.
M144A reservering Zetwerk om kolommen in verband met brandwerendheid € 10.000.- Idem, maar dan voor gebouwen B en C.
4.15.
M145 extra balusters hekwerken op verzoek CBP 10 € 16.000,-.
4.16.
M145A Reservering extra ballusters hekwerken op verzoek CBP10 € 16.000,- Idem, maar dan voor de blokken B en C.
4.17.
M146 extra spiegelverlichting aansluitpunt inclusief schakelaar € 17.100,-.
4.18.
M146A Reservering extra spiegelverlichting aansluitpunt inclusief schakelaar € 17.100,- Idem, maar dan voor de blokken B en C.
4.19.
M147 foutieve verdelers aanwezig in demarcatie contractstukken € 18.620,-.
4.20.
M147A Reservering foutieve verdelers aanwezig in demarcatie contractstukken € 18.620,- Idem, maar dan voor de blokken B en C.
4.21.
M149 wijziging uitvoering Jonka meterkasten € 3.800,-.
4.22.
M149A Reservering wijziging uitvoering Jonka meterkasten € 3.800,- Idem, maar dan voor blokken B en C.
4.23.
M150 valbeveiliging aanbrengen op hoofd-dak € 19.600,-.
4.24.
M150A Reservering valbeveiliging aanbrengen op hoofd-dak € 19.600,- Idem, maar dan voor blokken B en C.
4.25.
M153 Wandcontactdoos in meterkasten ten behoeve van glasvezelinstallatie € 8.740,-.
4.26.
M153A Reservering Wandcontactdoos in meterkasten ten behoeve van glasvezelinstallatie € 8.740,- Idem, maar dan voor blokken B en C.
4.27.
M154 verplicht type na-regeling niet in demarcatie € 13.680,-.
4.28.
M154A Reservering verplicht type na-regeling niet in demarcatie € 13.680,- Idem, maar dan voor blokken B en C.
4.29.
M155 Realiseren gootbanen conform werktekeningen € 20.000,- (productie 65).
4.30.
M155A Reservering gootbanen conform werktekeningen € 20.000,- Idem, maar dan voor blokken B en C.
4.31.
M156 Puien in afwijking van verkooptekening Appartement 5.1 € 5.000,-.
4.32.
M158 Extra verlichting in bergkast € 1.322,32.
4.33.
M158A Reservering Extra verlichting in bergkast € 1.322,32 Idem, maar dan voor blokken B en C.
4.34.
M159 na heien en opstort op te korte heipalen (huurgebouw C) € 19.000,-.
4.35.
M160 extra grondwerken blok A+D in verband met KG € 1.926,10.
4.36.
M183 extra wapeningsstaven als gevolg van revisie E koopgebouw B € 1.150,-.
4.37.
M185 deurdrangers op rookmelder toepassen € 14.500,-.
4.38.
M186 kozijnaanpassing als gevolg van bouwbesluit offerte VPG € 2.850,-.
4.39.
M187 keukenstelpost hoger dan in vastleggingsovereenkomst € 5.827,50.
4.40.
M187A keukenstelpost hoger dan in vastleggingsovereenkomst € 5.827,50 Blok B en C: Idem.
4.41.
M188 vervanging keukens €18.962,-.
4.42.
M188A meerprijs koelkast met vriesvak € 2.641,-.
4.43.
CBP 10 c.s. hebben gemotiveerd betwist dat sprake is van meerwerk. Voorts hebben zij de omvang van de gestelde kosten post voor post betwist. Uiteindelijk hebben zij als productie 58 bij conclusie van dupliek/repliek een rapport overgelegd van een eenzijdig door hen ingeschakelde deskundige. Op basis daarvan hebben zij hun betwisting nader onderbouwd en tevens enigszins genuanceerd.
4.44.
In de visie van Willemsz blijkt uit het rapport van de partijdeskundige dat deze onvolledig is voorgelicht. Ter zitting heeft Willemsz medegedeeld dat voor het geval de rechtbank meent dat CBP 10 c.s. de stellingen van Willemsz ten aanzien van de meerwerkposten voldoende gemotiveerd hebben betwist, Willemsz bewijs aanbiedt van de door haar gestelde aard en het door haar gestelde beloop van de meerwerkposten door het horen van een deskundige, bij voorkeur een door de rechtbank te benoemen deskundige (zie spreekaantekeningen Willemsz, pagina 2 onder ad ii).
4.45.
De rechtbank heeft behoefte aan voorlichting door een of meer onafhankelijke deskundigen. Dat betreft zowel voornoemde gestelde meerwerkposten, als de na eisvermeerderingen nader door Willemsz gestelde meerwerkposten welke ten grondslag zijn gelegd aan de vorderingen als hiervoor geciteerd onder 3.1 onder H en J, als ook het door CBP 10 (ook in reconventie) gemotiveerd gestelde minderwerk inclusief volgens CBP 10 onverschuldigd door haar aan Willemsz betaalde bedragen.
4.46.
De rechtbank zal thans – eerst – partijen in de gelegenheid stellen om met elkaar in overleg te treden en om nadien gezamenlijk een – zoveel mogelijk – eenparig voorstel te doen voor het door de rechtbank te gelasten deskundigenonderzoek. Dat wil zeggen een concreet voorstel voor het aantal van de deskundigen, het deskundigheidsgebied, de persoon of personen van de deskundigen en de voor te leggen vraagstelling. Daartoe zal de zaak worden verwezen naar de rol op een termijn van vier weken voor een door beide partijen te nemen akte waarin zij zich – bij voorkeur wederom eenparig – over deze onderwerpen kunnen uitlaten. Gelet op de aanzienlijke omvang van het procesdossier dat de deskundigen zullen dienen door te nemen en het grote aantal geschilpunten waarover de deskundigen zullen dienen te adviseren, doen partijen er verstandig aan om ook rekening te houden met het kostenaspect. Nu de advisering geschilpunten betreft waarvan de bewijslast op Willemsz rust (in het bijzonder gesteld meerwerk) en geschilpunten waarvan de bewijslast op CBP 10 rust (in het bijzonder gesteld minderwerk; ook in reconventie), ligt het in de rede dat partijen ieder de helft van het ten behoeve van de deskundige vast te stellen voorschot zullen dienen te betalen.
4.47.
Een goede beoordeling door de rechtbank van de veelheid aan geschilpunten met een in belangrijke mate technisch karakter zal slechts mogelijk zijn na voorlichting door de te benoemen onafhankelijke deskundige(n). Ter zitting heeft de rechtbank partijen er reeds op gewezen dat het gelet op het aantal en de aard van de geschilpunten misschien praktischer, minder kostbaar en minder tijdrovend zou zijn indien partijen die geschilpunten zo nodig door bindend advies of arbitrage zouden doen beslechten, dan wel indien zij alsnog een minnelijke regeling tot stand zouden brengen. Om eventueel door partijen te voeren (nadere) onderhandelingen met het oog op een alsnog tot stand te brengen minnelijke regeling te faciliteren zal de rechtbank reeds thans haar visie geven op enkele juridische geschilpunten die partijen ook verdeeld houden.
4.48.
Uit hetgeen is gesteld en gebleken kan – anders dan CBP 10 c.s. hebben aangevoerd – niet worden afgeleid dat partijen hebben afgesproken dat geen hoger bedrag aan meerwerk in rekening zou mogen worden gebracht dan het bedrag van € 450.000,00. Als een dergelijke afspraak zou zijn gemaakt, is evident dat deze zou zijn vastgelegd. Dat is niet geschied en CBP 10 c.s. hebben daarvoor geen deugdelijke verklaring verstrekt.
4.49.
Ten aanzien van eventueel meerwerk bestond op grond van de contractuele verhouding een verplichting voor Willemsz om betreffende extra kosten voor zover mogelijk te verrekenen met besparingen uit te realiseren minderwerk. Met Willemsz is de rechtbank echter van oordeel dat dit een inspanningsverbintenis betrof. Ook CBP 10 c.s. hebben zich moeten realiseren dat de mogelijkheid bestond dat ondanks het leveren van een dergelijke inspanning toch grotere bedragen aan verschuldigd meerwerk zouden kunnen ontstaan dan hetgeen zou kunnen worden gerealiseerd aan daar tegenover te stellen besparingen ter zake van minderwerk. Voor zover meerwerk niet met minderwerk zou kunnen worden verrekend, zou CBP 10 het surplus aan meerwerk uiteraard verschuldigd zijn. Ter zake van de door Willemsz in overleg met CBP 10 te leveren inspanning en ter zake van de verrekening (voor zover mogelijk) zijn contractuele afspraken gemaakt. Daarmee is in zoverre voldoende duidelijk afgeweken van het in de UAV bepaalde over de afrekening van meerwerk en minderwerk. Voor zover de verrekening mogelijk was diende die direct plaats te vinden. Dat brengt overigens – anders dan CBP 10 meent – niet mee dat een eventueel surplus aan minderwerk eerder verschuldigd zou zijn dan op het in de UAV bepaalde moment.
4.50.
Ter zake van de eerste fase van het werk is meerwerk en minderwerk in het voorjaar van 2019 verrekend en afgerekend. Dat CBP 10 c.s. thans aanvoeren dat zij daarmee slechts onder druk hebben ingestemd, doet er niet aan af dat gebondenheid bestaat aan de in dat kader gemaakte afspraken. De in dat kader gesloten overeenkomst is niet aangetast. De verbintenissen die daaruit voor partijen voortvloeien, dienen te worden nagekomen.
4.51.
Ter zake van de tweede fase van het werk zijn bedragen gereserveerd met het oog op meerwerk dat in de toenmalige gezamenlijke visie van partijen in redelijkheid viel te verwachten. Ter zake van die gereserveerde bedragen dient de gesloten overeenkomst in de visie van de rechtbank zo te worden uitgelegd dat in de totale betaling van € 450.000,- ten behoeve van Willemsz een voorschot met het oog op dat toekomstig meerwerk was opgenomen. De kennelijke strekking daarvan was dat Willemsz op die wijze een vorm van zekerheid had dat ook dat meerwerk daadwerkelijk met Willemsz zou worden afgerekend. Het ligt in de rede dat daarbij een rol heeft gespeeld dat Willemsz zich ervan bewust was dat projectvennootschap CBP 10 anders waarschijnlijk geen verhaal zou bieden. Dat neemt niet weg dat de omvang van het saldo tussen meerwerk en minderwerk ten aanzien van de tweede fase nog zou dienen te worden vastgesteld. Daarover maakten partijen de afspraak dat zij over en weer geen bankgarantie behoefden te stellen ter zake van een eventueel tekort of surplus met betrekking tot de reservering. Willemsz was op basis van de gemaakte afspraken in de visie van de rechtbank slechts gerechtigd om betreffend saldo met het ingevolge de gemaakte afspraak door haar te ontvangen bedrag te verrekenen voor zover er uiteindelijk daadwerkelijk sprake zou blijken te zijn van een batig saldo ten gunste van Willemsz. De rechtbank is van oordeel dat partijen de gemaakte afspraken zo hebben moeten begrijpen dat het daarbij ging om het saldo van het in die tweede fase blijkende meerwerk en minderwerk zoals dat in de toekomst zou moeten worden vastgesteld. De visie van Willemsz dat het voor de tweede fase ten aanzien van bepaalde posten voorziene meerwerk reeds is begroot en afgerekend, acht de rechtbank dus onjuist. Willemsz heeft nog gesteld dat het per voorziene post (nog) meer heeft gekost dan in het voorjaar van 2019 geraamd/begroot. CBP 10 heeft die stellingen gemotiveerd betwist. Het ligt in de rede dat de deskundigen de rechtbank (ook) daarover zullen moeten voorlichten.
4.52.
Verdere beslissingen hierover zal de rechtbank aanhouden.
Ad B Stagnatieschade
4.53.
Voor zover de gestelde stagnatieschade door Willemsz te verbeuren vertragingsboetes betreft, begrijpt de rechtbank dat die schade zich in de praktijk niet heeft voorgedaan. Willemsz heeft de stelling van CBP 10 c.s. dat zij geen vertragingsboetes aan opdrachtgevers verschuldigd is geraakt immers niet betwist. In zoverre zullen de – niet verminderde – vorderingen van Willemsz dus dienen te worden afgewezen.
4.54.
Het ligt in de rede om over andere aspecten van de door Willemsz gemotiveerd gestelde en door CBP 10 c.s. gemotiveerd betwiste stagnatieschade (was sprake van aan CBP 10 toe te rekenen stagnatie en, zo ja, tot welke concrete schade aan de zijde van Willemsz heeft dat geleid) de te benoemen deskundige(n) vragen te stellen. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen onder 4.46 hiervoor is overwogen. Partijen kunnen dat in de vraagstelling ten behoeve van de deskundigen verwerken.
Ad C Vernietiging rechtshandeling (“paulianeus” handelen)
4.55.
De overdracht van het appartementsrecht door CBP 10 aan CBD zou uiteraard slechts tot benadeling van Willemsz in haar verhaalsmogelijkheden hebben kunnen leiden voor zover sprake was van een (al dan niet toekomstige) vordering van Willemsz op CBP 10. Gelet op de door Willemsz gestelde mogelijkheid om een retentierecht uit te oefenen op het appartement, ligt het echter niet zonder meer in de rede dat zij feitelijk nadeel zal ondervinden van de overdracht. Immers, in praktische zin kan een uit te oefenen retentierecht soms een sterker middel ter bewaring van recht (en tot het uitoefenen van druk) zijn dan een te leggen conservatoir beslag.
4.56.
Nadat een deskundigenrapport is uitgebracht, zullen partijen zich bij conclusie (Willemsz) en antwoordconclusie (CBP 10 c.s.) na deskundigenrapport desgewenst nader over de door Willemsz gevorderde vernietiging en haar actuele belang daarbij kunnen uitlaten. Nadien zal de rechtbank zo nodig op deze vordering beslissen.
Ad D Bestuurdersaansprakelijkheid CBD
4.57.
Willemsz stelt dat CBD wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door haar bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van CBP 10 – de koop en levering van het appartementsrecht – tot gevolg zou hebben dat CBP 10 haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
4.58.
Voor deze door CBP 10 betwiste stelling van Willemsz geldt hetzelfde als hiervoor is overwogen met betrekking tot het gestelde paulianeus handelen.
Ad E Buitengerechtelijke kosten
4.59.
De beslissing over eventueel verschuldigde buitengerechtelijke kosten zal de rechtbank aanhouden tot het eindvonnis.
Ad F Retentierecht
4.60.
Ter zitting heeft de rechtbank begrepen dat Willemsz – zoals zij eerder had aangekondigd – in verband met de door haar gepretendeerde opeisbare vorderingen op CBP 10 inderdaad een retentierecht is gaan uitoefenen. Over de actuele stand van zaken hiervan mogen partijen zich te zijner tijd bij conclusie en antwoordconclusie na deskundigenbericht nader uitlaten.
Ad G. Onrechtmatige daad CBD ter zake van gebrekkig ontwerp
4.61.
Willemsz heeft niet gecontracteerd met CBD, maar met CBP 10. Het is in de branche waarin partijen actief zijn gebruikelijk dat mogelijke aansprakelijkheid voor schade in verband met ontwikkelingsrisico’s wordt beperkt door gebruik te maken van projectvennootschappen. Indien en voor zover meerwerk zou voortvloeien uit gebreken van het ontwerp, zou in beginsel alleen CBP 10, die in de contractuele verhouding als ontwikkelaar verantwoordelijk was voor dat ontwerp, daarvoor jegens Willemsz aansprakelijk zijn. Tussen Willemsz en CBP 10 zijn in het voorjaar van 2019 ter beperking van het voorzienbare verhaalsrisico voor Willemsz aanvullende afspraken gemaakt. Op dat moment had Willemsz reeds een gedegen beeld van het werk, de kwaliteit van het ontwerp en in de visie van Willemsz voorzienbaar uit gebreken van het ontwerp voortvloeiend en nog te verwachten meerwerk. Tegen die achtergrond heeft Willemsz het – vanuit een op dat moment sterke onderhandelingspositie – in onderhandelingen met de wederpartij daarheen geleid dat niet alleen meewerk ter zake van fase 1 werd afgerekend, maar dat ook zekerheid werd gesteld ter zake van fase 2 in de vorm van een reservering van € 145.949,92 ter zake van meerwerk dat in de gezamenlijke visie van partijen in redelijkheid viel te verwachten. In hetzelfde kader, ter verkrijging van zekerheid voor een hoger bedrag aan te claimen meerwerk en ter zake van andere door Willemsz gepretendeerde aanspraken, heeft Willemsz in een later stadium een beroep gedaan op een retentierecht. Deze achtergrond acht de rechtbank van belang in het kader van de beoordeling van de vordering van Willemsz jegens CBD op grond van onrechtmatige daad. De door CBD gemotiveerd betwiste stellingen van Willemsz dat CBD een ondeugdelijke ontwerp zou hebben laten vervaardigen en “in het verkeer heeft gebracht” zijn daarvoor onvoldoende. Uit de stellingen van Willemsz kan niet worden afgeleid dat CBD vooraf heeft voorzien of heeft behoren te voorzien dat het gebruikmaken van het ontwerp door CBP 10 in de contractuele verhouding met Willemsz tot de problemen aanleiding zou geven die daar volgens de stellingen van Willemsz uit zijn voortgevloeid, noch dat dit tot onverhaalbare schade voor Willemsz zou leiden. Er bestaat in de visie van de rechtbank dan ook geen aanleiding om CBD uit onrechtmatige daad aansprakelijk te achten voor de schade die Willemsz stelt te zullen lijden.
in reconventie
4.62.
Samengevat heeft CBP 10 aan haar tegenvorderingen het volgende ten grondslag gelegd.
In het voorjaar van 2019 zijn partijen de reservering van een bedrag van € 145.949,92 overeengekomen ter zake van met betrekking tot fase 2 verwacht meerwerk. In werkelijkheid is ter zake van de betreffende verwachte meerwerkposten waarvoor de reservering was opgenomen echter geen sprake geweest van meerwerk, althans was sprake van een aanzienlijk lager bedrag aan meerwerk. In feite betreft dit minderwerk ten opzichte van het gereserveerde bedrag. Ter zake dient daarom een correctie wegens minderwerk plaats te vinden, althans dienen de betreffende bedragen als onverschuldigd betaald aan CBP 10 te worden geretourneerd. Dit betreft de onder 9.4 tot en met 9.10 van de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie (hierna: conclusie van antwoord/eis) genoemde posten en de daar gespecificeerde bedragen.
Daarnaast is sprake van nieuwe minderwerken. Dit betreft de in de conclusie van antwoord/eis onder 9.11 tot en met 9.18 genoemde posten en de daar gespecificeerde bedragen.
Voorts is er een aantal posten die door Willemsz zijn opgevoerd als meerwerk, maar die in werkelijkheid niet in meerwerk, doch in minderwerk hebben geresulteerd. Dit betreft de in de conclusie van antwoord/eis onder 9.20 tot en met 9.25 genoemde posten en de daar gespecificeerde bedragen.
Al deze posten tezamen omvatten een bedrag van € 676.494,49 inclusief opslag en exclusief btw. Op dit bedrag dient een bedrag van € 5.503,85 ter zake van het meerwerk in mindering te worden gebracht in verband met verrekening. Dan resteert een tegenvordering van CBP 10 van € 670.990,64 exclusief btw, zijnde € 811.898,67 inclusief btw.
Deze vordering is reeds opeisbaar omdat partijen in de overeenkomst en de afrekening van het saldo meer-/minderwerk uit het voorjaar van 2019 uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat minderwerk direct verrekend zou worden tegelijk met het meerwerk.
4.63.
Willemsz heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van minderwerk en/of onverschuldigd door CBD 10 aan haar betaalde bedragen.
4.64.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor in conventie onder 4.45 tot en met 4.47 heeft overwogen. Het daar overwogene is ook ten aanzien van deze geschilpunten van toepassing.
4.65.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank ook in reconventie partijen in de gelegenheid zal stellen om met elkaar in overleg te treden en om nadien een zoveel mogelijk eenparig voorstel te doen voor het door de rechtbank te gelasten deskundigenonderzoek. Dat wil zeggen een concreet voorstel voor het aantal van de deskundigen, het deskundigheidsgebied, de persoon of personen van de deskundigen en de voor te leggen vraagstelling. Daartoe zal de zaak worden verwezen naar de rol op een termijn van vier weken voor een door beide partijen te nemen akte waarin zij zich – bij voorkeur eenparig – over deze onderwerpen kunnen uitlaten.
4.66.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 2 maart 2022 voor een door beide partijen te nemen akte uitlating als hiervoor bedoeld onder 4.46 en 4.65;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, mr. J.B. Smits en P.F.C. Heemskerk. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2022.
[1729;3195;3016]