ECLI:NL:RBROT:2022:9863

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
10/173003-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan drievoudige poging tot moord door het gooien van een handgranaat

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1999, heeft de rechtbank Rotterdam op 14 november 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende medeplichtigheid aan een drievoudige poging tot moord. De verdachte werd beschuldigd van het vervoeren van vier mannen die een aanslag wilden plegen op een woning in Rotterdam. Op 11 januari 2021 heeft de verdachte hen van Capelle aan den IJssel naar de Kinderdijk in Rotterdam gereden, waar de mannen overgestapt zijn in een andere auto. Vervolgens hebben zij een handgranaat en stenen naar de woning gegooid, waar op dat moment een baby en andere kinderen sliepen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat er een aanslag zou plaatsvinden, maar dat er onvoldoende bewijs was dat hij opzet had op de poging tot moord. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de zwaardere tenlasteleggingen, maar verklaarde hem medeplichtig aan de poging tot moord. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 13 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast werd hij veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die schade hadden geleden door de aanslag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/173003-21
Datum uitspraak: 14 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1999,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. C.J.J. Kwint, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officieren van justitie

De officieren van justitie (hierna gezamenlijk: de officier van justitie) mrs. J. Spaans en J. Verschuren hebben gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde, van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde vervoer van het vuurwapen en van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde levensgevaar voor anderen of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel;
  • bewezenverklaring van het overige onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij uitspraak.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Ter inleiding: de vaststaande feiten
In de nacht van 11 januari 2021 heeft de verdachte vier mannen per auto van Capelle aan den IJssel naar de Kinderdijk in Rotterdam vervoerd. Dat hij dit zou doen, tegen betaling, had hij de middag ervoor afgesproken met een verder onbekend gebleven man. De verdachte wist dat de vier mannen een aanslag zouden plegen en dat zij daartoe mogelijk een vuurwapen bij zich zouden hebben.
Op de Kinderdijk zijn de vier mannen overgestapt in een andere auto en naar de [adres02] in Rotterdam gereden. Daar aangekomen is de bestuurder in de auto blijven zitten en zijn de drie andere mannen uitgestapt. Een van hen, de medeverdachte [medeverdachte01] , is voor de woning gaan staan en heeft een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de woning gericht. Een ander heeft twee meegebrachte stukken stoeptegel tegen een raam op de eerste verdieping van de woning gegooid. De derde man heeft vervolgens een handgranaat in de richting van een raam gegooid. De handgranaat is teruggevallen op de stoep en is daar tot ontploffing gekomen.
Op het moment van deze aanslag sliep [slachtoffer01] (hierna: baby [slachtoffer01] ), toen ongeveer acht maanden oud, in de slaapkamer van zijn ouders, die aan de voorkant van de woning is gelegen. De stukken stoeptegel en de handgranaat zijn tegen of in de richting van het raam van deze slaapkamer gegooid. In de slaapkamer die aan de achterkant van de woning is gelegen, sliepen drie andere kinderen. Tussen beide slaapkamers bevindt zich een badkamer. De ouders, [slachtoffer02] (hierna: [slachtoffer02] ) en [slachtoffer03] (hierna: [slachtoffer03] ), bevonden zich op het moment van de aanslag in de woonkamer op de begane grond. Daar brandde nagenoeg geen licht. [slachtoffer02] heeft verklaard dat zij rond dat tijdstip normaal gesproken in bed zouden liggen. Deze nacht hadden zij echter bezoek en het bezoek was net weg.
Bij de aanslag is niemand gewond geraakt. Wel zijn omliggende woningen en geparkeerde voertuigen beschadigd.
4.2.
Vrijspraak zonder nadere motivering feiten 1 primair en 2 primair (medeplegen van een poging tot moord of doodslag en van het teweegbrengen van een ontploffing)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering feit 1 subsidiair (medeplichtigheid tot medeplegen van een poging tot moord of doodslag)
4.3.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de poging tot moord op [slachtoffer02] , [slachtoffer03] en de drie kinderen die zich in de slaapkamer aan de achterzijde van de woning bevonden op het moment van de aanslag. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat – afgezien ten aanzien van baby [slachtoffer01] - objectief gezien geen aanmerkelijke kans bestond dat zij het leven zouden laten indien de handgranaat in de slaapkamer aan de voorzijde was ontploft en/of met het vuurwapen zou zijn geschoten. Subsidiair geldt dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich op enig moment bewust is geweest van de kans op dodelijk letsel, laat staan dat hij die kans bewust heeft aanvaard. De verdachte verkeerde in de veronderstelling dat de mannen een waarschuwing aan een man zouden geven. Hij wist niets van een handgranaat en ook niet van het bestaan van [slachtoffer03] en de vier kinderen.
4.3.2.
De beoordeling
Poging tot zesvoudige moord of doodslag?
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden aan welk misdrijf de vier mannen zich schuldig hebben gemaakt. Bij de beoordeling daarvan geldt het volgende kader.
Wie gedurende de nachtelijke uren een scherpe handgranaat gooit naar een kamer op de eerste verdieping van een woning, waar normaal gesproken een slaapkamer is gesitueerd, handelt met het voor doodslag vereiste opzet als bedoeld in de artikelen 287 en artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Als daaraan een planmatige voorbereiding en dus kalm beraad is voorafgegaan, is tevens sprake van voorbedachten rade als bedoeld in artikel 289 Sr. Bijzondere omstandigheden kunnen tot een ander oordeel leiden, bijvoorbeeld als aan de daders met voldoende mate van zekerheid bekend was dat niemand in het huis was en er ook overigens aanleiding is om te veronderstellen dat het opzet van de daders zich niet heeft uitgestrekt tot het om het leven brengen van een ander.
Wanneer niemand om het leven komt, kan sprake zijn van een poging als bedoeld in artikel 45 Sr. Poging tot misdrijf is strafbaar als het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering van het voornemen en van het feit heeft geopenbaard. Of sprake is van een begin van uitvoering wordt bepaald aan de hand van de uiterlijke verschijningsvorm. Het behoeft, met het bovenstaande over het opzet als uitgangspunt, verder geen betoog dat het in de nachtelijke uren werpen van een handgranaat naar een kamer op de eerste verdieping van een woning een begin van uitvoering van doodslag of moord is. Bijzondere omstandigheden als een gepantserd raam maken dit niet anders, aangezien een handgranaat een geëigend middel is om iemand te doden.
Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat de vier mannen, waaronder de medeverdachte, zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord op [slachtoffer02] en [slachtoffer03] op wier slaapkamer de handgranaat was gericht en die normaal gesproken daar op dat tijdstip in bed zouden hebben gelegen en op baby [slachtoffer01] , die zich in die kamer bevond. Uit het onderzoek op de zitting en uit het dossier zijn daarvoor geen contra-indicaties gebleken. Dat [slachtoffer02] en [slachtoffer03] zich op het moment van de aanslag niet in hun slaapkamer bevonden, is louter aan toeval te wijten. Dat sprake was van een planmatige voorbereiding blijkt reeds uit het meebrengen van stukken stoeptegel en een handgranaat en het op voorhand regelen van vervoer en vluchtauto’s.
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier geen bewijs bevindt waaruit blijkt dat de handgranaat de explosieve kracht had om, als deze in de slaapkamer aan de voorkant van de woning zou zijn ontploft, ook de kinderen in de andere slaapkamer dodelijk letsel te kunnen toebrengen. Een poging tot moord of doodslag op hen kan dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Uit het dossier blijkt evenmin dat het voorwerp dat een van de mannen op de woning heeft gericht daadwerkelijk een automatisch vuurwapen was, laat staan dat hij de trekker heeft overgehaald. Het deel van de tenlastelegging dat ziet op deze handelingen kan dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Het opzet van de verdachte
Vervolgens ligt de vraag voor of de verdachte met zijn handelen medeplichtig is aan voormelde misdrijven.
Voor de strafbaarheid van medeplichtigheid geldt dat de medeplichtige opzet moet hebben gehad op zijn bijdrage én op het misdrijf waaraan hij heeft bijgedragen. Daarbij geldt dat de medeplichtige ook aansprakelijk kan worden gehouden voor een zwaarder misdrijf dan waarop zijn opzet was gericht, mits er tussen het door hem beoogde misdrijf en het door de dader gepleegde misdrijf voldoende verband bestaat.
Met het wegbrengen van de vier mannen staat vast dat de verdachte de uitvoering van de aanslag heeft vergemakkelijkt en dat hij opzet heeft gehad op die bijdrage. Het dossier bevat geen bewijs dat het opzet van de verdachte gericht is geweest op (een poging tot) moord. Hij wist dat een aanslag zou worden gepleegd en dat daarbij mogelijk een automatisch vuurwapen zou worden gebruikt. Hij is niet bij de uitvoering van het feit aanwezig geweest. Er is daarmee slechts bewijs dat het opzet van de verdachte gericht is geweest op bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, mogelijk door met een wapen te schieten op een woning. Dat is een aan (een poging tot) moord soortgelijk feit (HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4471). Dat betekent dat kan worden bewezen verklaard en gekwalificeerd dat de verdachte medeplichtig is geweest aan poging tot moord, meermalen gepleegd. Dat het opzet van de verdachte beperkt was tot bedreiging, zal bij de strafoplegging in aanmerking worden genomen.
4.3.3.
Conclusie
Het verweer van de raadsman wordt verworpen en het ten laste gelegde feit, voor zover dat ziet op medeplichtigheid tot medeplegen van de poging tot moord op [slachtoffer02] , [slachtoffer03] en baby [slachtoffer01] kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.4.
Vrijspraak feit 2 subsidiair (medeplichtigheid tot medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing)
4.4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De medeplichtigheid van de verdachte kan wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte is behulpzaam geweest bij de aanslag op de Kronenburg door middel van een handgranaat en een automatisch vuurwapen. Hij was vooraf volledig op de hoogte van het plan dat moest worden uitgevoerd. Met dat doel heeft hij de vier mannen afgezet (en later weer opgehaald). De verdachte heeft dan ook dubbel opzet gehad.
4.4.2.
De beoordeling
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank allereerst van oordeel dat het ten laste gelegde levensgevaar voor anderen of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Van de ontploffing is alleen gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest.
Hiervoor is reeds geoordeeld dat het opzet van de verdachte gericht is geweest op bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, mogelijk door met het wapen te schieten op een woning. Met de raadsman van de verdachte is de rechtbank verder van oordeel dat zich in het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevindt dat de verdachte voorafgaand aan de aanslag wist of de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat daarbij een handgranaat zou worden gebruikt, laat staan dat deze tot ontploffing zou worden gebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat tussen het door de verdachte beoogde feit van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en het grondfeit van het teweegbrengen van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen onvoldoende verband om van gelijksoortigheid te kunnen spreken. Artikel 43b Sr omschrijft artikel 157 Sr om te beginnen niet als soortgelijk aan artikel 289 Sr. Daarbij komt dat artikel 157 Sr in tegenstelling tot artikel 289 Sr een abstract gevaarzettingsdelict is. Dat betekent dat vanwege het ontbreken van bewijs van dubbele opzet er naar het oordeel van de rechtbank geen wettig en overtuigend bewijs is van medeplichtigheid aan het ten laste gelegde feit onder 2.
4.4.3.
Conclusie
Het feit kan niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
[medeverdachte01] en zijn mededaders op 11 januari 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging, ter uitvoering van het door hem en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om
  • opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer02] van het leven te beroven en
  • opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer03] van het leven te beroven en
  • opzettelijk en met voorbedachten rade de in de hierna te noemen woning aanwezige [slachtoffer01] van het leven te beroven
met dat opzet
  • stenen tegen de ruit op de 1ste verdieping van de woning aan de [adres02] hebben gegooid en
  • vervolgens een scherpe handgranaat richting een ruit op de 1ste verdieping hebben gegooid
terwijl de uitvoering van die misdrijven niet is voltooid;
tot het plegen van voornoemde misdrijven verdachte op 11 januari 2021 te Capelle a/d IJssel en Rotterdam opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door:
[medeverdachte01] en diens mededaders te vervoeren naar een auto (een gestolen BMW), met welke auto [medeverdachte01] en diens mededaders naar de woning aan de Kronenburg zijn gereden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplichtigheid tot medeplegen van een poging tot moord, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De raadsman van de verdachte heeft terecht aangevoerd dat de straf voor een medeplichtige moet worden afgestemd op zijn opzet, dat in dit geval minder verstrekkend is dan dat van de daders. Dat betekent echter niet dat het maximum van de straf wordt bepaald door het feit waarop het opzet van de verdachte was gericht. Het strafmaximum wordt bepaald door het grondfeit. De daadwerkelijke straf wordt mede bepaald aan de hand van het opzet, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. In deze zaak wordt daarover het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
In de nacht van 11 januari 2021 hebben vier mannen een aanslag gepleegd op een woning in Rotterdam. Een van hen heeft daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de woning gericht gehouden. Een ander heeft een handgranaat richting het raam van de slaapkamer op de eerste verdieping van de woning gegooid, waar op dat moment een baby lag te slapen. De handgranaat is buiten de woning tot ontploffing gekomen, maar gelet op de uiterlijke verschijningsvorm is het aannemelijk dat het de bedoeling is geweest dat deze in de slaapkamer zou zijn ontploft. De verdachte heeft de vier mannen ten behoeve van de uitvoering van hun plan vervoerd, terwijl hij wist dat zij niets goeds in de zin hadden.
De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan een poging tot een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van drie van de zes personen die in hun woning aanwezig waren, een plaats waar zij zich juist veilig moeten kunnen voelen. Door deze aanslag hebben de slachtoffers bovendien hun woning moeten verlaten en heeft de moeder ervoor gekozen dat de kinderen voor hun veiligheid - afgezonderd van haar - op een andere locatie wonen. Ook in de maatschappij, in het bijzonder bij de overige bewoners van de woonwijk, veroorzaakt een dergelijke aanslag grote gevoelens van onveiligheid. Het is van geluk spreken dat bij de aanslag niemand gewond is geraakt. Wel heeft de ontploffing schade veroorzaakt aan diverse woningen en auto’s. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en was slechts uit op eigen financieel voordeel.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 juli 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Het strafblad van de verdachte heeft dus geen strafverhogend effect.
7.3.2.
Rapportages en de verklaring van een deskundige op de terechtzitting
Fivoor, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 januari 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. Bij de verdachte is sprake van een hoge mate van onmacht door tekortkomingen binnen zijn opvoeding en omdat hij impulsief en beïnvloedbaar is en niet goed gevaar kan inschatten. Ook zijn er aanwijzingen voor ADHD-problematiek, ODD (oppositioneel opstandige gedragsstoornis) en een beneden gemiddeld IQ. De afgelopen twee jaar was verder sprake van een ketamineverslaving, wat de onbezonnenheid van de verdachte verder heeft doen toenemen. De reclassering acht de kans groot dat dit alles heeft bijgedragen aan het delict en spreekt van een hoog recidiverisico. De reclassering stelt vast dat de verdachte minder ver is in zijn ontwikkeling dan van iemand van zijn leeftijd zou worden verwacht. Hij is onvoldoende weerbaar in een volwassen penitentiaire inrichting. Daarom adviseert de reclassering toepassing van het jeugdstrafrecht. Verder ziet zij veel mogelijkheden om in te zetten op recidivevermindering. De verdachte beschikt over een goed ontwikkeld reflectief vermogen waardoor hij (achteraf) inzicht heeft in zijn problemen. Daarnaast stelt hij zich ontvankelijk op voor hulp en benut hij zijn preventieve hechtenis om een aanvang te maken aan het werken aan zijn ketamineverslaving en arbeidskansen. Gelet op zijn impulsieve tendensen is het wel de verwachting dat verdachte gedurende lange tijd coaching nodig heeft alvorens hij de inzichten om weet te zetten in alternatieve gedragskeuzes. Gelet op dit alles adviseert de reclassering om in geval van een veroordeling een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd van 3 jaar en de volgende bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij Antes reclassering;
  • ambulante behandeling, met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname;
  • middelencontrole.
Antes, afdeling reclassering, heeft eveneens een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 oktober 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. De verdachte staat inmiddels op de wachtlijst voor behandeling bij een forensische polikliniek, waar aandacht zal zijn voor zijn beperkte probleemoplossend vermogen in combinatie met zijn middelengebruik. De reclassering adviseert nu toepassing van het volwassenenstrafrecht. Uit het wegingskader Adolescentenstrafrecht blijkt niet dat sprake is van een licht verstandelijke beperking, van kinderlijker gedrag dan men zou verwachten op zijn leeftijd of dat continuering schoolgang noodzakelijk is. De enige indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht zouden zijn dat de verdachte nog thuis woont en impulsief kan handelen zonder stil te staan bij de gevolgen van zijn keuzes. Dit is voor de reclassering echter niet doorslaggevend. De afgelopen periode heeft de verdachte zich begeleidbaar opgesteld, toont hij in toenemende mate inzicht in eigen gedrag en handelen en is hij hier op aanspreekbaar. De reclassering adviseert om aan bovenstaande bijzondere voorwaarden toe te voegen:
  • gedragsinterventie middelengebruik;
  • een inspanningsverplichting ten aanzien van dagbesteding.
Op de zitting is [naam01] , opsteller van voormeld rapport van 4 januari 2022, verschenen als deskundige. Zij heeft verklaard dat zij destijds achter haar advies stond, maar dat haar collega die het recentere advies heeft opgesteld de verdachte langer en beter kent. [naam01] kan zich daarom ook vinden in het advies van 26 oktober 2022.
7.4.
Oordelen van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij geldt dat de verdachte wordt veroordeeld voor medeplichtigheid tot het medeplegen van een drievoudige poging tot moord. Zoals overwogen, is het opzet van de verdachte gericht geweest op bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. Bij de bepaling van de strafsoort en strafmaat zal de rechtbank daarvan uitgaan. Mede daarom wijkt de straf af van de eis van de officier van justitie en wijkt de straf substantieel af van de straf van de medeverdachte [medeverdachte01] . De straf wijkt ook af omdat de verdachte wordt vrijgesproken van feit 2.
Anders dan de raadsman van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende indicaties zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank houdt in strafverminderende zin wel rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de in het reclasseringsadvies genoemde persoonseigenschappen.
De rechtbank zal afzien van het opleggen van een gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk strafdeel dat langer duurt dan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Reden hiervoor is dat de rechtbank het onwenselijk acht als de verdachte zijn werk en de begeleiding en hulpverlening waarvoor hij nu gemotiveerd is, zou kwijtraken als gevolg van een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Als het hem op deze manier lukt zijn leven op de rails te krijgen en te houden en zo ook op het rechte pad te blijven, zijn zowel de verdachte als de samenleving daarbij gebaat. In plaats daarvan wordt daarom een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd met een fors voorwaardelijk strafdeel. Dit voorwaardelijke deel dient er ook toe om te voorkomen dat de verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten zal plegen.
De rechtbank zal, zoals door de reclassering is geadviseerd, bij dit voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden opleggen die hierna worden genoemd, met uitzondering van de (eventuele) kortdurende klinische opname. Daartoe is de noodzaak niet gesteld of gebleken, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet voor het opleggen van die voorwaarde.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

De rechtbank zal, zoals verzocht door de verdediging en niet weersproken door de officier van justitie, een last geven tot teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen geldbedrag van € 1.300,-.

9..Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

9.1.
[slachtoffer03]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer03] . Zij vordert een vergoeding van € 6.672,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
Materiële schade
Als onweersproken is vast komen te staan dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden, bestaande uit een bedrag van € 152,- voor (de eigen bijdrage) juridische bijstand bij de ontruimingsprocedure. Deze post zal daarom worden toegewezen.
[slachtoffer03] heeft voldoende onderbouwd – en de verdachte onvoldoende gemotiveerd weersproken – dat het gezin op stel en sprong moest verhuizen als gevolg van het bewezen verklaarde. De rechtbank schat de hierdoor geleden schade op € 6.334,-, conform de forfaitaire verhuiskostenvergoeding van de Rijksoverheid.
In het licht van de gemotiveerde betwisting door de raadsman van de verdachte heeft [slachtoffer03] onvoldoende onderbouwd dat de reiskosten waarvan vergoeding wordt gevorderd (€ 186,-) rechtstreeks verband houden met het bewezen verklaarde feit. Daarbij geldt dat de reiskosten voor het bijwonen van zittingen proceskosten betreffen. Voor zover [slachtoffer03] die heeft bedoeld te vorderen, komen die in dit geval niet voor vergoeding in aanmerking, omdat [slachtoffer03] wordt bijgestaan door een gemachtigde (zie artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
Immateriële schade
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdediging heeft matiging bepleit van het toe te wijzen schadevergoedingsbedrag.
Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk geworden dat [slachtoffer03] rechtstreeks immateriële schade is toegebracht als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht de vordering naar maatstaven van billijkheid in haar geheel toewijsbaar.
9.2.
[slachtoffer02]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer02] . Hij vordert een vergoeding van € 7.458,55 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
Materiële schade
De (ter terechtzitting gewijzigde) vordering tot vergoeding van de kosten van het tijdelijk onderkomen van € 5.548,45 is als onweersproken en op de wet gegrond toewijsbaar.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde verbouwingskosten van € 1.910,10 zijn inbegrepen in de door [slachtoffer03] gevorderde – en hiervoor toegewezen – forfaitaire verhuiskostenvergoeding. Dit deel van de vordering van [slachtoffer02] zal daarom worden afgewezen.
Immateriële schade
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdediging heeft matiging bepleit van het toe te wijzen schadevergoedingsbedrag.
Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk geworden dat [slachtoffer02] immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank acht de vordering naar maatstaven van billijkheid in haar geheel toewijsbaar.
9.3.
[kind01] , [kind02] , [kind03] en [kind04]
Tot slot vordert [slachtoffer03] namens de vier kinderen [kind01] , [kind02] , [kind03] en [kind04] voor ieder van hen € 2.500,- aan immateriële schade.
Gelet op de zeer jonge leeftijd van [kind04] is het niet zonder meer evident dat hij door het handelen van de verdachte geestelijk letsel heeft geleden. De rechtbank acht hetgeen daartoe namens hem is aangevoerd ontoereikend om op dit moment te kunnen vaststellen dat daarvan sprake is en zo ja, van welke omvang. Nader onderzoek daarnaar zou een uitgebreide nadere behandeling vergen en een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Die kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de drie andere kinderen geldt dat de verdachte is vrijgesproken van dit deel van het ten laste gelegde. Zij zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering.
9.4.
Algemene overweging
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover een mededader de benadeelde partijen betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen wat betreft de immateriële schade vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2021 tot de dag der algehele voldoening. Ten aanzien van de materiële schade zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf het moment van ontstaan van de schade. Hierbij geldt dat ten aanzien van de verhuiskosten van [slachtoffer03] , bij gebreke van een gestelde ingangsdatum, de datum van indiening van de vordering zal worden gehanteerd, zijnde 25 oktober 2022.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen in overwegende mate zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door hen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.5.
Slotsom
De verdachte moet de volgende schadevergoeding betalen:
(€ 152,- + € 6.334,- + € 5.000,- = ) € 11.486,- aan [slachtoffer03] ;
(€ 5.548,45 + € 5.000,- = ) € 10.548,45 aan [slachtoffer02] .
Daarnaast is de verdachte de wettelijke rente over deze bedragen verschuldigd en de kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
Voor het overige zullen de vorderingen worden afgewezen of wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 48, 49, 57, 157 en 289 Sr.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 13 (dertien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde meldt zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd bij Antes reclassering op het adres Marconistraat 2, 3029 AK Rotterdam.
de veroordeelde neemt indien de reclassering dat nodig acht actief deel aan de gedragsinterventie Leefstijl 24-7 of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
de veroordeelde stelt zich onder ambulante behandeling van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
de veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
de veroordeelde heeft een inspanningsverplichting ten aanzien van het vinden en behouden van dagbesteding zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
gelast de teruggave aan verdachte van een geldbedrag van € 1.300,-
(IBN-code: [IBN code01] );
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partijen [kind01] , [kind02] , [kind03] en [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in hun vorderingen;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader(s), des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer03] te betalen een bedrag van
€ 11.486,- (zegge: elfduizend vierhonderdzesentachtig euro), bestaande € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening en uit € 6.486,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 152,- vanaf 27 januari 2021 en met de wettelijke rente over € 6334,- vanaf 25 oktober 2022;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader(s), des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer02] te betalen een bedrag van
€ 10.548,45 (zegge: tienduizend vijfhonderdachtenveertig euro en vijfenveertig eurocent), bestaande uit € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening en € 5.548,45 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 571,90 vanaf 12 januari 2021, de wettelijke rente over € 976,80 vanaf 14 januari 2021, de wettelijke rente over € 227,70 vanaf 31 januari 2021, de wettelijke rente over € 1.073,99 vanaf 9 februari 2021, de wettelijke rente over € 1.236,01 vanaf 19 februari 2021 en de wettelijke rente over € 1.462,05 vanaf 12 maart 2021;
wijst af het door de benadeelde partijen [slachtoffer03] en [slachtoffer02] meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door [slachtoffer03] en [slachtoffer02] gemaakt, tot op heden aan hun zijde begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer03] te betalen
€ 11.486,-(hoofdsom,
zegge: elfduizend vierhonderdzesentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het hiervoor gespecificeerde moment van ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 11.486,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
93 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer02] te betalen
€ 10.548,45(hoofdsom,
zegge: tienduizend vijfhonderdachtenveertig euro en vijfenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het hiervoor gespecificeerde moment van ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 10.548,45 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
88 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. D.F. Smulders en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.M. Sinon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op 11 januari 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om
  • opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer02] van het leven te beroven en/of
  • opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer03] van het leven te beroven en/of
  • opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade de in de hierna te noemen woning aanwezige vier kinderen van het leven te beroven
met dat opzet
  • stenen, althans (een) hard(e) voorwerp(en), tegen de ruit op de 1ste verdieping van de woning aan de [adres02] heeft/hebben gegooid en
  • vervolgens een (scherpe) handgranaat tegen, althans richting die ruit op de 1ste verdieping heeft/hebben gegooid en
  • een automatisch vuurwapen op de woning heeft/hebben gericht en (meermalen) de trekker heeft/hebben overgehaald,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf/die misdrijven niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling en strafoplegging mocht
of zou kunnen leiden:
[medeverdachte01] en zijn mededaders, althans een of meer personen op 11 januari 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging, ter uitvoering van het door hem en/of zijn mededaders, althans die perso(o)n(en) voorgenomen misdrijf om
  • opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer02] van het leven te beroven en/of
  • opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer03] van het leven te beroven en/of
  • opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade de in de hierna te noemen woning aanwezige vier kinderen van het leven te beroven
met dat opzet
  • stenen, althans (een) hard(e) voorwerp(en), tegen de ruit op de 1ste verdieping van de woning aan de [adres02] heeft/hebben gegooid en
  • vervolgens een (scherpe) handgranaat tegen, althans richting die ruit op de 1ste verdieping heeft/hebben gegooid en
  • een automatisch vuurwapen op de woning heeft/hebben gericht en (meermalen) de trekker heeft/hebben overgehaald,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf/die misdrijven niet is voltooid;
tot en/of bij het plegen van voornoemd(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 11 januari 2021 te Capelle a/d IJssel, Rotterdam en Schiedam, althans in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door:
  • [medeverdachte01] en diens mededaders, althans een of meer personen, te vervoeren naar een auto (een gestolen BMW), met welke auto [medeverdachte01] en diens mededaders, althans een of meer personen, naar de woning aan de Kronenburg zijn gereden;
  • later [medeverdachte01] en die anderen, althans een of meer personen, weer op te halen in Schiedam en
  • het bij de (granaat)aanslag gebruikte vuurwapen in zijn, verdachtes, auto te bewaren/vervoeren;
2.
hij op 11 januari 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
een ontploffing teweeg heeft gebracht door opzettelijk een scherpe handgranaat
tegen, althans richting een ruit op de 1ste verdieping van de woning aan de
[adres02] te gooien, welke handgranaat vervolgens voor de woning op de grond
is beland en is ontploft en daarvan gemeen gevaar voor auto's en woningen, in elk geval
gemeen gevaar voor goederen te duchten was en/of levensgevaar voor genoemde [slachtoffer02] ,
[slachtoffer03] en kinderen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor genoemde [slachtoffer02] , [slachtoffer03] en kinderen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling en strafoplegging mocht
of zou kunnen leiden:
[medeverdachte01] en zijn mededaders, althans een of meer personen, op 11 januari 2021 te
Rotterdam, tezamen en in vereniging, een ontploffing teweeg heeft/hebben gebracht door
opzettelijk een scherpe handgranaat tegen, althans richting een ruit op de lste verdieping
van de woning aan de [adres02] te gooien, welke handgranaat vervolgens voor de
woning op de grond is beland en is ontploft en daarvan gemeen gevaar voor auto's en
woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was en/of levensgevaar voor genoemde [slachtoffer02] , [slachtoffer03] en kinderen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor genoemde [slachtoffer02] , [slachtoffer03] en kinderen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
tot en/of bij het plegen van voornoemd misdrijf verdachte op 11 januari 2021 te Capelle a/d
IJssel, Rotterdam en Schiedam, althans in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en
gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door
  • [medeverdachte01] en diens mededaders, althans een of meer personen, te vervoeren naar een auto (een gestolen BMW), met welke auto [medeverdachte01] en diens mededaders, althans een of meer personen, naar de woning aan de Kronenburg zijn gereden;
  • later [medeverdachte01] en diens mededaders, althans een of meer personen, weer op te halen in Schiedam.