ECLI:NL:RBROT:2022:9851

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
C/10/636965 / HA ZA 22-338
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling onterecht betaalde aanvullende uitkering door ASR aan gedaagde

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 16 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen ASR Schadeverzekeringen N.V. en een gedaagde. ASR vorderde terugbetaling van een bedrag van € 79.434,68 dat ten onrechte aan de gedaagde was betaald in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 oktober 2017. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet WAO-gerechtigd was tijdens deze periode en dat hij ASR niet had geïnformeerd over zijn status, wat een voorwaarde was voor het recht op de aanvullende uitkering. De gedaagde erkende de ontvangen uitkering, maar stelde dat hij niet wist dat hij ASR hierover moest informeren. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de gedaagde het onterecht betaalde bedrag moest terugbetalen, vermeerderd met rente en kosten.

Daarnaast heeft ASR aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke kosten en rente, welke door de rechtbank zijn toegewezen. De rechtbank stelde de proceskosten aan de kant van ASR vast op € 5.172,22, die ook door de gedaagde moesten worden vergoed. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat ASR het bedrag direct kon vorderen, ongeacht een eventuele hoger beroep. De rechtbank heeft alle andere vorderingen van de gedaagde afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/636965 / HA ZA 22-338
Vonnis van 16 november 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
vestigingsplaats: Utrecht,
eiseres,
advocaat: mr. W.E. van Engelenhoven,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
advocaten: mrs. J.P. van Veenendaal en J.A.L. Kruijssen.
Partijen worden hierna ‘ASR’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 april 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord.
1.2.
Op 7 oktober 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken. Namens ASR was hierbij aanwezig: mr. Van Engelenhoven . Namens [gedaagde01] waren aanwezig: mrs. Van Veenendaal en Kruijssen.

2.De beoordeling

het geschil

2.1.
ASR heeft in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 oktober 2017 in totaal € 79.434,68 aan aanvullende uitkering aan [gedaagde01] betaald. ASR stelt dat die betaling onterecht was, omdat [gedaagde01] toen niet WAO-gerechtigd was. ASR eist terugbetaling van het betaalde bedrag, vermeerderd met rente en kosten. [gedaagde01] erkent dat hij in de genoemde periode de aanvullende uitkering heeft gekregen terwijl hij niet WAO-gerechtigd was en ook dat hij dat niet aan ASR had doorgegeven, maar stelt dat hij niet wist dat hij dat (zelf) moest doen. [gedaagde01] betwist daarom dat hij het geld en de kosten moet (terug)betalen.
[gedaagde01] dient het gehele bedrag aan ASR terug te betalen
2.2.
Voorwaarde voor het recht op een aanvullende uitkering is dat de ontvanger WAO-gerechtigd is. Dat was [gedaagde01] in de genoemde periode niet. In het uitkeringsreglement staat verder dat de ontvanger van de aanvullende uitkering uit eigen beweging de verzekeraar informeert over zaken die relevant zijn voor de beoordeling van zijn aanvullende uitkering. [gedaagde01] dacht weliswaar dat het UWV aan ASR zou doorgeven dat hij niet langer WAO-gerechtigd was, maar op basis van het uitkeringsreglement is dat niet het geval. [gedaagde01] heeft ook niet aangevoerd dat daarover met het UWV een afspraak is gemaakt. [gedaagde01] heeft voorts aangevoerd dat ASR zelf eerder erachter had kunnen komen dat [gedaagde01] niet WAO-gerechtigd was. Ook als dat zo zou zijn, betekent dat niet dat [gedaagde01] zich niet meer hoeft te houden aan de verplichtingen uit het reglement.
2.3.
De wet bepaalt dat een bedrag dat ten onrechte aan iemand is betaald, door de ontvanger moet worden terugbetaald (artikel 6:203 BW). Als [gedaagde01] bedoelt dat het voor een deel de eigen schuld van ASR is dat zij ten onrechte bedragen aan [gedaagde01] heeft betaald, dan vermindert dat de aanspraak van ASR op [gedaagde01] niet. Ook het beroep op eigen schuld gaat niet op. Artikel 6:101 BW bepaalt dat als er sprake is van eigen schuld, (een deel van) de schade niet vergoed hoeft te worden, maar in deze zaak gaat het niet om schadevergoeding, maar om terugbetaling van onverschuldigd betaalde aanvullende uitkeringsbedragen. Daarom speelt eventuele eigen schuld van ASR in principe geen rol. [gedaagde01] heeft onvoldoende aangevoerd om daar anders over te oordelen. Voor zover [gedaagde01] heeft bedoeld te stellen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is wanneer hij alles terug zou moeten betalen, gaat dit niet op, omdat [gedaagde01] , zoals hierboven al overwogen, aan ASR had moeten doorgeven dat hij niet langer WAO-gerechtigd was. Dit alles betekent dat [gedaagde01] het door ASR ten onrechte aan hem betaalde bedrag van € 79.434,68 terug moet betalen aan ASR.
[gedaagde01] moet ook buitengerechtelijke kosten en rente aan ASR betalen
2.4.
ASR heeft aanspraak gemaakt op een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten en op rente. [gedaagde01] heeft gesteld dat deze kosten voorkomen hadden kunnen worden als door en namens ASR gereageerd zou zijn op zijn contactpogingen. Het tegendeel blijkt uit de stukken: [gedaagde01] is niet ingegaan op de diverse pogingen die namens ASR zijn gedaan om in onderling overleg tot een oplossing te komen. Verder is aan alle voorwaarden voldaan om een vergoeding te krijgen voor buitengerechtelijke incassokosten. Het gevorderde bedrag van € 1.898,91 (inclusief BTW) wordt toegewezen. Ook de gevorderde rente wordt toegewezen, omdat uit de stellingen van ASR volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] deze stellingen onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
[gedaagde01] moet ook proceskosten met rente aan ASR betalen
2.5.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De rechtbank stelt deze kosten aan de kant van ASR tot vandaag vast op € 107,22 aan dagvaardingskosten, € 2.837,00 aan griffierecht en € 2.228,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 1.114,00 tarief). Dit is totaal € 5.172,22. Voor kosten die ASR maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 163,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente over de proceskosten wordt ook toegewezen.
uitvoerbaarheid bij voorraad
2.6.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan ASR te betalen € 88.175,86 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 79.434,68 vanaf 29 maart 2022 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de kant van ASR tot vandaag vastgesteld op € 5.172,22, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. S. Wahedi en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2022.
3609