ECLI:NL:RBROT:2022:9837

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
ROT 22/3073, ROT 22/3075 en ROT 22/3077
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzake handhavingsverzoeken door trapliftproducenten

Op 15 november 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin drie eiseressen, producenten van trapliften, beroep hebben ingesteld tegen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De eiseressen hadden eerder handhavingsverzoeken ingediend tegen een bedrijf dat tweedehands trapliften plaatst en/of reviseert, maar de minister had niet tijdig beslist op hun bezwaarschriften. De rechtbank had in een eerdere uitspraak van 7 februari 2022 bepaald dat de minister binnen twaalf weken opnieuw moest beslissen. Eiseressen stelden dat de minister deze termijn had overschreden en dat er geen nieuwe besluiten waren genomen. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, omdat de minister erkende dat hij niet binnen de gestelde termijn had beslist. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak alsnog besluiten te nemen op de bezwaren van eiseressen. Tevens is de minister veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is de verbeurde dwangsom van € 1.442,- vastgesteld, die de minister aan elke eiseres moet betalen, inclusief wettelijke rente. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister het griffierecht en de proceskosten aan eiseressen moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 22/3073, ROT 22/3075 en ROT 22/3077

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres 1], te [vestigingsplaats 1], eiseres I,[naam eiseres 2], te [vestigingsplaats 2], eiseres II, en

[naam eiseres 3] h.o.d.n. [handelsnaam],te [vestigingsplaats 3], eiseres III,
(gemachtigden mr. M.G. Jansen en mr. W.A.A.M. Duineveld)
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, voorheen
de minister voor Medische zorg, verweerder
(gemachtigde: mr. I. Brink).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over de beroepen die eiseressen hebben ingesteld na de uitspraak van deze rechtbank van 7 februari 2022 in zaaknummers ROT 21/1414, ROT 21/1416 en ROT 21/1574 (ECLI:NL:RBROT:2022:878). In die uitspraak staat dat verweerder binnen twaalf weken opnieuw moet beslissen op de bezwaarschriften van eiseressen. Eiseressen hebben nu beroep ingesteld omdat verweerder dat volgens hen niet heeft gedaan.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verder zijn namens eiseressen verschenen [naam 1] ([naam eiseres 1]), [naam 2] ([naam eiseres 2]) en [naam 3] ([naam eiseres 3]). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 4], als inspecteur werkzaam bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Voorgeschiedenis

1.1.
Eiseressen zijn producenten van trapliften. Zij hebben ieder voor zich bij verweerder een verzoek om handhaving ingediend tegen [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf]). De handhavingsverzoeken zien op de veiligheids- en certificeringsaspecten van (door eiseressen geproduceerde) tweedehands trapliften, die door [naam bedrijf] worden geplaatst en/of gereviseerd.
1.2.
Bij afzonderlijke besluiten van 1 oktober 2020 heeft verweerder de verzoeken van eiseressen om handhavend op te treden tegen [naam bedrijf] niet in behandeling genomen.
1.3.
Bij afzonderlijke besluiten van twee maal 29 januari 2021 (ten aanzien van eiseres I
en II) en één maal 4 februari 2021 (ten aanzien van eiseres III) heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Eiseressen hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld.
1.4.
In de uitspraak van 7 februari 2022 heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en verweerder opgedragen om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaarschriften met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe heeft de rechtbank – samengevat en voor zover nu van belang – overwogen dat zij het acht aangewezen dat de inspecteurs van de NVWA de drie trapliften onderzoeken. Verweerder zal in het kader van de verzoeken om handhaving namelijk moeten beoordelen of [naam bedrijf] de trapliften “in dusdanig belangrijke mate” heeft gewijzigd dat zij moeten worden beschouwd als nieuwe producten. Het kan niet anders dan dat verweerder daarvoor een “voor en na”-beoordeling zal moeten maken. Voor zover voor die beoordeling noodzakelijk, zullen eiseressen daarom de relevante delen van de technische dossiers aan verweerder ter beschikking moeten stellen, zoals ook door de gemachtigde van eiseressen ter zitting is toegezegd. Voor zover de situatie ter plaatse voor de beoordeling van belang is, zal verweerder de rapportages van het Liftinstituut bij die beoordeling moeten betrekken. Voor het benoemen van een deskundige heeft de rechtbank nog geen aanleiding gezien.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit genomen is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
3. Verweerder heeft erkend dat hij niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn van twaalf weken opnieuw een besluit heeft genomen op de bezwaarschriften van eiseressen.
3.1.
Eiseressen hebben verweerder op 30 mei 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan (van dinsdag 31 mei 2022 tot en met maandag 13 juni 2022). De beroepen zijn vervolgens op 30 juni 2022 ingediend, zijn niet onredelijk laat ingediend en zijn daarmee ontvankelijk.
3.2.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het uitgangspunt dat verweerder dit moet doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. De rechtbank zal hierna beoordelen of aanleiding bestaat om van dat uitgangspunt af te wijken.
Bestaat aanleiding om de door eiseressen gevraagde andere voorziening te treffen?
4. Eiseressen stellen zich primair op het standpunt dat de weigerachtige houding van verweerder maakt dat sprake is van een bijzonder geval om een andere voorziening te treffen. Verweerder beweegt namelijk op geen enkele manier, waardoor eiseressen bijna twee jaar nadat zij het handhavingsverzoek hebben ingediend, door toedoen van verweerder nog geen stap verder zijn gekomen. Eiseressen verzoeken de rechtbank daarom om hun bezwaren gegrond te verklaren, tot een definitieve geschilbeslechting te komen ten aanzien van de handhavingsverzoeken en te bepalen dat verweerder handhavend zal optreden tegen [naam bedrijf]. Eiseressen verzoeken de rechtbank voorwaardelijk, namelijk indien de rechtbank niet tot die finale geschilbeslechting komt, om een deskundige te benoemen. De gemachtigde van eiseressen heeft ter zitting betoogd dat verweerder niet over de benodigde expertise beschikt.
4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank in de uitspraak van 7 februari 2022 geen aanleiding zag om de geschillen finaal te beslechten. In de enkele omstandigheid dat verweerder niet binnen de gestelde termijn een nieuwe beslissing op de bezwaarschriften heeft genomen, ziet verweerder geen aanleiding voor een ander oordeel. Verweerder wil gevolg geven aan de opdracht die de rechtbank haar heeft gegeven. Volgens verweerder is er geen aanleiding tot het benoemen van een deskundige, nu hij zelf bereid en goed in staat is het onderzoek te verrichten. Als de rechtbank wel besluit een deskundige te benoemen, dan verzoekt verweerder haar om een andere deskundige te benoemen dan het Liftinstituut.
4.2.
De rechtbank ziet om onderstaande redenen geen grond voor het oordeel dat sprake is van een bijzonder geval voor het treffen van een andere voorziening, [2] zoals het finaal beslechten van het geschil.
4.2.1.
Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat de rechtbank de resultaten van het onderzoek naar de trapliften nog steeds nodig acht. Zonder dat die resultaten kan niet worden vastgesteld of de handelwijze van [naam bedrijf] voor verweerder aanleiding is of zou moeten zijn om handhavend op te treden. Daarvoor moet namelijk op zijn minst kunnen worden vastgesteld dat [naam bedrijf] één of meer bepalingen uit de Europese en/of nationale Warenwetgeving heeft overtreden. Het is op dit moment dus niet mogelijk [3] om het geschil finaal te beslechten.
4.2.2.
Verder is van belang dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat zowel eiseressen als [naam bedrijf] inmiddels alle benodigde informatie hebben overgelegd om verweerder in staat te stellen de nieuwe besluiten op de bezwaarschriften te nemen. Ook heeft de gemachtigde verklaard dat zij daarvoor maximaal nog zes weken nodig heeft.
4.2.3.
Omdat er dus geen aanvullende stukken meer nodig zijn of nader onderzoek moet worden verricht, ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat verweerder die termijn van zes weken niet zal halen. Gelet op het tijdsverloop sinds de uitspraak van 7 februari 2022 en de oorzaken daarvoor, is een extra termijn van zes weken bovendien te overzien.
4.2.4.
Vooralsnog ziet de rechtbank ook geen aanleiding om te twijfelen aan de mededeling van de gemachtigden van verweerder ter zitting dat de NVWA de benodigde expertise in huis heeft. De enkele stelling van eiseressen dat zij daar geen vertrouwen in hebben, is op dit moment in ieder geval onvoldoende voor zulke twijfel. De rechtbank ziet
daarom nog steeds geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de tijd die zal zijn gemoeid met het benoemen van een deskundige, het door deze deskundige uit te voeren nader onderzoek en op te stellen rapport en de mogelijkheid voor partijen om hierop (eventueel door middel van een contra-expertise) te reageren, vele malen langer zal zijn dan de door verweerder gevraagde beslistermijn van zes weken.
Is er aanleiding om verweerder nu een korte beslistermijn en hoge dwangsom op te leggen?
5. Eiseressen verzoeken subsidiair om de beroepen gegrond te verklaren en verweerder voor een allerlaatste maal in de gelegenheid te stellen binnen twee weken de besluiten te nemen overeenkomstig de uitspraak, onder oplegging van een dwangsom op het moment dat verweerder hiermee wederom in gebreke blijft. Eiseressen verzoeken de rechtbank om aan de uitspraak een nadere dwangsom te verbinden voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak na te leven ter hoogte van € 1.000,- per dag, met een maximum van € 100.000,-.
5.1.
Verweerder heeft zich in het verweerschrift met betrekking tot de nadere beslistermijn op het standpunt gesteld dat een termijn van twee weken op voorhand niet haalbaar zal zijn en dat een nadere beslistermijn van twaalf weken realistisch is. Eiseressen hebben volgens verweerder niet onderbouwd waarom de gevraagde dwangsom gerechtvaardigd is. Indien de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt, acht verweerder een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,- redelijk.
5.1.1.
Ter zitting is gebleken dat de situatie inmiddels is gewijzigd. De gemachtigde van verweerder heeft verklaard dat van eiseressen inmiddels de benodigde informatie is ontvangen en dat verweerder op dit moment daarom nog maximaal zes weken nodig heeft voor het nemen van nieuwe besluiten op de bezwaarschriften.
5.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de door eiseressen gevraagde hogere dwangsom toe te kennen. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat het overschrijden van de beslistermijn van twaalf weken na verzending van de uitspraak van 7 februari 2022 deels is veroorzaakt door omstandigheden die buiten haar invloedssfeer lagen. Daar staat tegenover dat eiseressen terecht hebben aangevoerd dat verweerder wel enige tijd heeft stilgezeten en hen pas op 16 juni 2022 om informatie heeft gevraagd. De termijn van twaalf weken om opnieuw op de bezwaarschriften te beslissen was toen al ruimschoots verstreken. Niettemin heeft verweerder geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 7 februari 2022, heeft hij zich altijd bereid en in staat verklaard om het onderzoek te verrichten en heeft hij toegezegd binnen afzienbare tijd op de bezwaarschriften te kunnen beslissen. Van een weigerachtige houding van verweerder is daarom geen sprake (geweest).
5.3.
Gelet op het voorgaande en op de toezeggingen op de zitting, is naar het oordeel van de rechtbank met deze stand van zaken geen sterkere prikkel nodig dan de prikkel die al uitgaat van de standaard dwangsom, die in de regel wordt bepaald bij toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
5.4.
De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak op de bezwaren van eiseressen moet beslissen en dat verweerder aan ieder van eiseressen een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee die beslistermijn
nu nog wordt overschreden. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
6. Eiseressen hebben ook verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [4]
7. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog. [5] Verweerder was in gebreke met ingang van dinsdag 14 juni 2022 (twee weken na de ingebrekestelling). Sindsdien zijn 42 dagen verstreken (vanaf 14 juni 2022 tot en met maandag 25 juli 2022) en is dus het maximale bedrag verbeurd, namelijk € 1.442,-. [6] Verweerder dient dit bedrag aan ieder van eiseressen te betalen.
8. Eiseressen vragen om wettelijke rente. De rechtbank wijst dit toe. Verweerder moest de dwangsom uiterlijk op 8 augustus 2022 (twee weken na 25 juli 2022) vaststellen en uiterlijk zes weken later (op 19 september 2022) aan ieder van eiseressen betalen. Omdat verweerder dit niet heeft gedaan, is hij in verzuim en moet hij vanaf 20 september 2022 tot de datum waarop alles is betaald, wettelijke rente aan ieder van eiseressen betalen.
9. De beroepen zijn gegrond.
10. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseressen het door ieder van hen betaalde griffierecht vergoeden.
11. Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgen eiseressen een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen.
11.1.
Eiseressen hebben facturen overgelegd met betrekking tot de rechtsbijstand die hun gemachtigden hebben verleend. De rechtbank ziet geen aanleiding om van de forfaitaire vergoeding af te wijken. [7] Eiseressen hebben namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zich in hun geval bijzondere omstandigheden voordoen.
11.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat de zaken samenhangend [8] zijn en moeten worden beschouwd als één zaak. Samenhangende zaken zijn door één of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de rechtbank gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand [9] is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
11.3.
De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht daarom als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van de beroepschriften met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 0,5. De rechtbank is namelijk van oordeel dat deze zaken van licht gewicht zijn, omdat zij alleen gaan over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er dwangsommen verschuldigd zijn. Toegekend wordt daarom € 759,- voor alle zaken tezamen.

Conclusie en gevolgen

De beroepen tegen het niet tijdig nemen van nieuwe besluiten op bezwaar zijn gegrond. Verweerder krijgt een termijn van zes weken om die besluiten alsnog te nemen. Als verweerder dit weer niet op tijd doet, is hij aan ieder van eiseressen een dwangsom verschuldigd van € 100,- voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden, tot maximaal € 15.000,-. Verweerder moet ook aan ieder van eiseressen de al verbeurde dwangsom van € 1.442,- betalen plus de wettelijke rente over die bedragen vanaf 20 september 2022. Verder moet verweerder het door ieder van eiseressen betaalde griffierecht aan hen terugbetalen en de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van de besluiten;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog besluiten op de bezwaren bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan ieder van eiseressen een dwangsom van € 100,- betaalt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-, te betalen aan ieder van eiseressen;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van de wettelijke rente over die laatste bedragen aan ieder van eiseressen, vanaf 20 september 2022 tot de dag waarop het gehele bedrag is betaald;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan ieder van eiseressen te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen gezamenlijk tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:17, eerste, tweede, derde en zesde lid
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
6. Geen dwangsom is verschuldigd indien:
a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
b. de aanvrager geen belanghebbende is, of
c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
Artikel 4:87, eerste lid
De betaling geschiedt binnen zes weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt.
Artikel 4:100
Indien het bestuursorgaan de beschikking tot betaling van een door hem verschuldigde geldsom niet tijdig geeft, is het wettelijke rente verschuldigd vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven.
Artikel 6:12
1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
4. Het beroep is niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
Artikel 8:41a
De bestuursrechter beslecht het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief.
Artikel 8:47, eerste lid
De bestuursrechter kan een deskundige benoemen voor het instellen van een onderzoek.
Artikel 8:55b
1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, doet de bestuursrechter binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54, tenzij de bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig acht.
2. Indien de bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig acht, deelt hij dit zo spoedig mogelijk aan partijen mede.
3. Indien de bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig acht, behandelt hij het beroep zo mogelijk met toepassing van artikel 8:52. In dat geval doet de bestuursrechter zo mogelijk binnen dertien weken uitspraak.
Artikel 8:55c
Indien het beroep gegrond is, stelt de bestuursrechter desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8:55d
1. Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
2. De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
3. In bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
Besluit proceskosten bestuursrecht
Artikel 1, aanhef en onder a
Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en derde lid
1. Het bedrag van de kosten wordt bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld:
a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief;
3. In bijzondere omstandigheden kan van het eerste lid worden afgeweken.
Artikel 3
1. Samenhangende zaken worden voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, beschouwd als één zaak.
2. Samenhangende zaken zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.

Voetnoten

1.Zie artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
3.Zie artikel 8:41a van de Awb.
4.Zie artikel 4:17 en artikel 4:18, eerste lid, van de Awb.
5.Zie artikel 8:55c van de Awb.
6.Zie artikel 4:17, eerste lid, van de Awb.
7.Zie artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
8.Zoals bedoeld in artikel 3 van het Bpb,
9.Als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Bbp.