ECLI:NL:RBROT:2022:9830

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
ROT 21/2834
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlening van een omgevingsvergunning voor verruiming van openingstijden van een medisch centrum in Vlaardingen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor het verruimen van de openingstijden van een medisch centrum in Vlaardingen. De rechtbank concludeert dat de huurders van de praktijkruimte in het medisch centrum niet als partij kunnen worden toegelaten, omdat zij geen zelfstandig eigen belang hebben dat bij het bestreden besluit betrokken is. De rechtbank oordeelt dat er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening, gezien de zeer beperkte gevolgen voor het woon- en leefklimaat, zoals parkeren en verkeer. De noodzaak voor de verruiming van de openingstijden is niet bepalend voor de beoordeling.

De rechtbank stelt vast dat de eisers, omwonenden van het medisch centrum, belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit, omdat daarin is beslist op hun bezwaar tegen het primaire besluit. De rechtbank overweegt dat de ruimtelijke effecten van de verruiming van de openingstijden gering zijn en dat de vergunninghouder voldoende informatie heeft verstrekt om de aanvraag te beoordelen. De rechtbank concludeert dat de verlening van de omgevingsvergunning niet in strijd is met de wet en dat de beroepsgrond van eisers niet slaagt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en kent geen griffierecht of proceskostenvergoeding toe aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2834
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 november 2022 in de zaak tussen
VvE [naam VvE] en anderen, uit Vlaardingen, eisers
(gemachtigde: mr. H.A. Meindersma),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen(verweerder)
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam vastgoedbedrijf] .uit Vlaardingen (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. D. Heuker of Hoek).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor het verruimen van de openingstijden van medisch centrum [naam medisch centrum] aan de [adres] in Vlaardingen. Met het besluit van 7 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder een verruiming van de openingstijden van het medisch centrum mogelijk gemaakt. Met het bestreden besluit van 22 april 2021 heeft verweerder het bezwaar hiertegen van eisers ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eisers en vergunninghoudster hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en [persoon A] en [persoon B] , de gemachtigde van verweerder en [persoon C] en de gemachtigde van vergunninghoudster en [persoon D] .
Totstandkoming van het besluit
2. Verweerder heeft in 2017 voor het eerst een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster verleend voor het bouwen en gebruiken van medisch centrum [naam medisch centrum] . In 2018 is een nieuwe omgevingsvergunning verleend (waarmee avond- en weekendopensteling mogelijk werd), die naar aanleiding van de tussenuitspraak van de rechtbank van 3 mei 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:3495, is gewijzigd bij besluit van 11 juni 2019. De omgevingsvergunning van 11 juni 2019 maakte de mogelijkheid van openstelling in de avond (na 18.00 uur), de nacht (tot 6.00 uur) en het weekend weer ongedaan.
2.1. Vergunninghoudster heeft vervolgens een verruiming van de openingstijden aangevraagd. Verweerder heeft de aangevraagde wijziging vergund. Het gaat om een omgevingsvergunning voor het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft voor het afwijken van het bestemmingsplan toepassing gegeven aan de zogenoemde kruimelgevallenregeling in artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
De vergunde verruiming van de openingstijden houdt in dat in het medisch centrum op werkdagavonden maximaal vier behandelkamers in gebruik mogen zijn en dat op koopavonden (vrijdagen) en de weekenden maximaal twee behandelkamers in gebruik mogen zijn. Uit het bestreden besluit in samenhang met de aanvraag en de daarbij behorende stukken blijkt dat het medisch centrum in de avond van 18.00 tot 21.00 uur geopend mag zijn en op zaterdag van 10.00 tot 16.00 uur.
2.2. Eisers zijn omwonenden van het medisch centrum. Zij zijn het niet eens met de verruiming van de openingstijden. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het besluit tot wijziging van de omgevingsvergunning in stand gelaten. Daarbij heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit aangevuld.
Deelname van derden als partij
3. Op grond van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter tot de sluiting van het onderzoek ter zitting ambtshalve, op verzoek van een partij of op hun eigen verzoek, belanghebbenden in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen.
3.1. De rechtbank heeft van verschillende (para)medische zorgverleners met een praktijk in het medisch centrum verzoeken ontvangen om als partij aan het geding deel te nemen. De rechtbank heeft die verzoeken bij brief van 13 september 2022 afgewezen. Vervolgens zijn nog verzoeken ontvangen van de in het medisch centrum gevestigde huisartsen [persoon E] en [persoon D] respectievelijk hun B.V.’s. Deze verzoeken houden verband met het feit dat [persoon E] en [persoon D] sinds 27 juli 2022 geen bestuurder en aandeelhouder meer zijn van [naam vastgoedbedrijf] . Zij hebben hun verzoek gedaan in hun hoedanigheid van huurder en gebruiker van praktijkruimte in het medisch centrum.
3.2. In de brief van 13 september 2022 heeft de rechtbank de verzoeken afgewezen, omdat de indieners naar het oordeel van de rechtbank geen belanghebbende zijn bij het bestreden besluit. Hun belang loopt parallel met dat van vergunninghoudster en is uitsluitend via de contractuele relatie met vergunninghoudster bij het bestreden besluit betrokken. Er is geen sprake van een zelfstandig eigen belang dat rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken is, bijvoorbeeld omdat de indieners als derde in een aan een zakelijk of fundamenteel recht ontleend eigen belang worden geschaad. Voor de huisartsen in het medisch centrum geldt naar het oordeel van de rechtbank hetzelfde. Ter zitting hebben de zorgverleners de gelegenheid gehad om via vergunninghoudster hun standpunt naar voren te brengen. Hiervan heeft huisarts [persoon D] gebruik gemaakt.
De rechtbank blijft bij zijn eerdere afwijzing van de verzoeken en ziet ook geen aanleiding om de daarna ingekomen verzoeken van de huisartsen en hun B.V.’s toe te wijzen. Vergunninghoudster heeft er ter zitting op gewezen dat [naam vastgoedbedrijf] en de (para)medische zorgverleners uiteenlopende belangen kunnen hebben wat betreft het instellen van hoger beroep. Dit leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij is van belang dat op grond van artikel 8:104, eerste lid, van de Awb een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep kunnen instellen. De (para)medische zorgverleners kunnen onafhankelijk van [naam vastgoedbedrijf] . hoger beroep instellen en in die procedure zal de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beoordelen of zij inderdaad als belanghebbende kunnen worden aangemerkt.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt de verlening van de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5. Uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo volgt dat een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van de kruimelgevallenregeling alleen kan worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
6. De voor de beoordeling van het beroep van belang zijnde wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Belanghebbendheid eisers
7. Verweerder betoogt dat eisers geen belanghebbende zijn bij de verlening van de omgevingsvergunning, omdat zij geen feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervinden. Niet alle VvE-leden en individuele eisers hebben volgens hem zicht op het gebouw en de parkeerplaats en bovendien zijn er geen serieuze gevolgen voor de verkeersveiligheid en de parkeersituatie.
7.1. De rechtbank stelt voorop dat eisers in ieder geval belanghebbende zijn bij het bestreden besluit, omdat daarin is beslist op hun bezwaar tegen het primaire besluit. In het bestreden besluit heeft verweerder uitdrukkelijk overwogen dat het bezwaar ontvankelijk is. Kennelijk heeft verweerder eisers dus als belanghebbende beschouwd. De rechtbank overweegt verder dat de ruimtelijke effecten volgens de stukken weliswaar gering zijn, maar dat verweerder avond- en weekendopenstelling eerder heeft uitgesloten naar aanleiding van het beroep van eisers tegen een eerdere omgevingsvergunning. In het bestreden besluit is alsnog avond- en weekendopenstelling mogelijk gemaakt. Gelet op deze specifieke omstandigheden moet er naar het oordeel van de rechtbank in dit geval van worden uitgegaan dat eisers belanghebbende zijn bij de verlening van de omgevingsvergunning.
Volledigheid van de aanvraag
8. Eisers betogen dat bij de aanvraag niet de gegevens en bescheiden zijn verstrekt die nodig zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen. Verweerder had vergunninghoudster in de gelegenheid moeten stellen om deze gegevens en bescheiden alsnog aan te leveren. Pas een jaar na het indienen van de aanvraag zijn in het kader van de bezwaarprocedure aanvullende gegevens en bescheiden verstrekt. Volgens eisers had verweerder de aanvraag buiten behandeling moeten laten.
8.1. De eisen waaraan de aanvraag moet voldoen, zijn voor zover hier van belang neergelegd in artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, artikel 4.4 van het Besluit omgevingsrecht en de artikelen 1.3 en 3.2 van de Regeling omgevingsrecht. Volgens eisers bevat de aanvraag niet genoeg informatie over de noodzaak van de uitbreiding van de openingstijden van het medisch centrum en in het bijzonder over de eisen die zorgverzekeraars op dit punt stellen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn echter voor de beoordeling van de aanvraag, gelet op het toetsingskader in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, in de eerste plaats de ruimtelijke gevolgen van belang. De door eisers bedoelde informatie is op zichzelf niet noodzakelijk voor een beoordeling van de ruimtelijke gevolgen van de aangevraagde afwijking van het bestemmingsplan. Voor zover deze informatie van belang is voor de belangenafweging die verweerder in dat kader moet maken, kon verweerder vergunninghoudster deze informatie later aan laten vullen. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat de aanvraag te weinig informatie bevatte om deze te kunnen beoordelen. Verweerder hoefde de aanvraag daarom niet met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te laten.
De beroepsgrond slaagt niet.
Gevolgen voor het woon- en leefklimaat
9. Eisers voeren aan dat de verruiming van de openingstijden van het medisch centrum negatieve gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat. Verweerder heeft volgens hen op dit punt geen goede belangenafweging gemaakt. Eisers wijzen met name op parkeren en verkeerseffecten. Volgens hen is er in de huidige situatie al parkeer- en verkeersoverlast en wordt dat bij een verruiming van de openingstijden erger.
9.1. Uit de ruimtelijke onderbouwing bij de eerdere omgevingsvergunning voor de bouw en het gebruik van het medisch centrum is volgens verweerder gebleken dat een medisch centrum op deze locatie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder vindt de verruiming van de openingstijden van het medisch centrum ruimtelijk aanvaardbaar. Het gaat om een zeer beperkte uitbreiding van het gebruik.
Volgens verweerder is aangetoond dat wordt voldaan aan de geldende parkeernormen. Dit zijn de parkeernormen uit het bestemmingsplan “Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019” en de Beleidsregel Parkeernormen 2019 die daar deel van uitmaakt. Bij de aanvraag is een parkeerberekening overgelegd die in opdracht van vergunninghoudster is gemaakt. Volgens die berekening is er op het meest kritische moment nog een restcapaciteit van 11 openbare parkeerplaatsen. Daarnaast heeft verweerder zelf een parkeernotitie opgesteld, de “Notitie parkeren uitbreiding openingstijden Medisch Centrum Hooglede” van 3 september 2020. In die notitie is een nieuwe parkeerbalans opgenomen. Hiermee is volgens verweerder voldoende aangetoond dat de verruiming van de openingstijden ook bij toepassing van de nieuwe parkeernormen geen negatief effect heeft op de parkeerbehoefte rondom het medisch centrum. Er is sprake van een zeer beperkte toename van de parkeerbehoefte en er treedt in geen enkele periode een parkeertekort op. In de berekeningen is uitgegaan van 30% respectievelijk 15% gebruik van het medisch centrum. In werkelijkheid is dat volgens verweerder op doordeweekse avonden nog geen 25%, omdat maar vier behandelkamers in gebruik mogen zijn en de apotheek gesloten is, en op koopavonden en zaterdag overdag nog geen 12%. Verder is in de parkeernotitie toegelicht waarom in dit geval geen nulmeting is uitgevoerd. Een nulmeting moet eigenlijk plaatsvinden wanneer de parkeerbehoefte niet geheel op eigen terrein kan worden opgevangen. Verweerder vindt een nulmeting niet zinvol zolang de wijk en de straten nog in aanbouw zijn. Daarom is in dit geval een theoretische parkeerbalans opgesteld op basis van de berekende parkeerbehoefte van alle functies in het gebied en het aantal aanwezige parkeerplaatsen in het gebied. De bestaande parkeerproblematiek waarnaar eisers hebben verwezen betreft volgens verweerder het zuidelijke deel van het gebied.
De extra verkeersbewegingen gedurende de verruimde openingstijden zijn volgens verweerder zeer beperkt. Volgens de ruimtelijke onderbouwing gaat het om minder dan 10 auto’s per uur op de doordeweekse avonden en nog geen 5 auto’s per uur op koopavonden en op zaterdag. Deze aantallen hebben geen invloed op de verkeersveiligheid. Verder stelt verweerder dat de huidige ontsluitingsroute van het medisch centrum tijdelijk is. Het medisch centrum wordt na voltooiing van de woningbouw in Park Hoog Lede van twee kanten bereikbaar, waardoor de verkeerssituatie verbetert.
9.2. Gelet op het toetsingskader in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan de omgevingsvergunning alleen worden verleend als de aangevraagde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De beoordeling beperkt zich tot de gevolgen van de verruiming van de openingstijden. Daarbij moet worden uitgegaan van de vergunde situatie, dat wil zeggen openingstijden van 18.00 tot 21.00 uur in de avond en van 10.00 tot 16.00 uur op zaterdag en het gebruik van maximaal vier respectievelijk twee behandelkamers gedurende die openingstijden. Voor het overige zijn de ruimtelijke effecten van het medisch centrum al beoordeeld in het kader van de eerder verleende omgevingsvergunningen.
9.3. Verweerder heeft voor parkeren getoetst aan de toepasselijke nieuwe parkeernormen uit het “Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019” en de Beleidsregel Parkeernormen 2019. De berekeningen in de parkeernotitie van 3 september 2020 zijn gebaseerd op deze parkeernormen. Bovendien is daarbij rekening gehouden met de beperkingen die de omgevingsvergunning stelt aan de openingstijden en het aantal behandelkamers dat in gebruik mag zijn. Volgens de berekeningen in de parkeernotitie blijft er tijdens de avond en koopavond en op zaterdag restcapaciteit over van 15, 27 respectievelijk 38 parkeerplaatsen en wordt aan de geldende parkeernormen voldaan. Eisers hebben de juistheid van deze parkeerberekeningen in beroep niet gemotiveerd bestreden. Zij hebben wel gesteld dat in een eerdere uitspraak gebreken in het parkeeronderzoek zijn geconstateerd. Voor deze zaak is dat naar het oordeel van de rechtbank echter niet van belang, omdat aan het bestreden besluit nieuwe parkeerberekeningen ten grondslag zijn gelegd op basis van andere parkeernormen en een andere aangevraagde situatie.
De toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de vergunde verruiming van de openingstijden bedraagt volgens verweerder maximaal 10 auto’s per uur en is daarmee volgens hem niet van invloed op de verkeersveiligheid. Eisers hebben ook deze conclusie niet gemotiveerd bestreden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gevolgen voor het woon- en leefklimaat zo beperkt zijn, dat niet hoeft te worden gevreesd voor een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat.
De beroepsgrond slaagt niet.
Onderbouwing van de noodzaak voor verruimde openingstijden
10. Eisers voeren aan dat de noodzaak voor de verruiming van de openingstijden van het medisch centrum niet voldoende is onderbouwd. In het bijzonder vinden zij dat niet voldoende is onderbouwd dat zorgverzekeraars op dit punt contractuele eisen stellen. Ten tijde van de aanvraag was er geen onderbouwing; pas in bezwaar heeft verweerder zijn beslissing onderbouwd.
Eisers stellen in dit verband dat alleen een contract tussen Caresq en de fysiotherapiepraktijk is overgelegd. Daarin staat dat de praktijk buiten werkdagen van 9.00 tot 17.00 uur minimaal twee dagdelen moet worden opengesteld voor de behandeling van verzekerden. Voor het overige zijn volgens eisers geen contracten overgelegd waaruit blijkt dat openstelling in de avond en/of het weekend vereist is voor de zorgverleners in het medisch centrum. Zij wijzen er ook op dat de bezwaarschriftencommissie de onderbouwing van de noodzaak van avond- en weekendopenstelling ontoereikend vond. Volgens eisers is het contract tussen Caresq en de fysiotherapiepraktijk in bezwaar niet overgelegd. Bovendien heeft het contract alleen betrekking op de fysiotherapiepraktijk en niet op het gehele medisch centrum. Eisers stellen verder dat volgens dit contract avond- óf weekendopenstelling vereist zou zijn, maar niet beide. Verweerder heeft daarom volgens eisers meer vergund dan is aangevraagd. Volgens eisers heeft verweerder niet onderbouwd waarom de fysiotherapiepraktijk zowel ’s avonds van 18.00 tot 21.00 uur als in het weekend van 10.00 tot 16.00 uur open zou moeten kunnen zijn.
Eisers betogen daarnaast dat verweerder zich ten onrechte beroept op voortschrijdend inzicht. Verweerder heeft volgens hen niet onderbouwd waarom de situatie inmiddels veranderd is. Eisers wijzen erop dat al bij de eerste vergunningaanvraag sprake was van openstelling in de avond en het weekend vanwege eisen van zorgverzekeraars.
10.1. Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van de kruimelgevallenregeling moet het bevoegd gezag, gelet op het toetsingskader in artikel 2.12, aanhef en onder a, van de Wabo, beoordelen of de aangevraagd activiteit in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Of de aangevraagde activiteit noodzakelijk is, is daarbij niet bepalend. Het gaat primair om de ruimtelijke gevolgen van de activiteit. Wanneer er op dat punt wezenlijke nadelige effecten zijn, moet het bevoegd gezag een belangenafweging maken. Daarin kan de noodzaak of het belang van de aangevraagde activiteit een rol spelen.
Uit de stukken blijkt dat verweerder de noodzaak van avond- en weekendopenstelling van wel heeft betrokken in zijn belangenafweging. Hij heeft onder meer gesteld dat van vergunninghoudster meerdere documenten zijn ontvangen waaruit blijkt dat avond- en weekendopenstelling van de praktijk vanuit de zorgverzekeraars als eis wordt gesteld en ook een meerwaarde heeft. Ter zitting heeft verweerder echter gesteld dat een belang voor vergunninghoudster ook los van eisen van de zorgverzekeraars gegeven is, nu het medisch centrum al overdag geëxploiteerd mag worden. Verweerder heeft gesteld dat avond- en/of weekendopenstelling voor verschillende zorgverleners in het medisch centrum wenselijk is, onder meer om betere service aan hun patiënten en cliënten te kunnen verlenen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de communicatie van verweerder tijdens de besluitvormingsprocedure op dit punt niet duidelijk genoeg geweest. Voor zover verweerder heeft gesteld dat avond- en weekendopenstelling van het medisch centrum noodzakelijk is vanwege de eisen van zorgverzekeraars, heeft hij die noodzaak bovendien onvoldoende onderbouwd. Het resultaat van de besluitvorming is naar het oordeel van de rechtbank echter niet in strijd met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. In dit geval zijn de gevolgen van de verruiming van de openingstijden voor het woon- en leefklimaat van omwonenden zeer beperkt (zie overweging 9.3 van deze uitspraak). Verweerder kon de aangevraagde verruiming van de openingstijden alleen al daarom in redelijkheid in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening achten, ook zonder nadere afweging tussen de noodzaak van de verruiming van de openingstijden en de ruimtelijke effecten. De omgevingsvergunning is daarom niet in strijd met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo verleend.
10.2. Voor zover eisers betogen dat geen sprake is van een gewijzigde situatie, overweegt de rechtbank dat in de omgevingsvergunning van 11 juni 2019 al uitdrukkelijk is vermeld dat de situatie wat betreft de openingstijden zou kunnen veranderen. Er is een nieuwe aanvraag voor avond- en weekendopenstelling gedaan en verweerder heeft die getoetst aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Bovendien is, zoals hiervoor is overwogen, de noodzaak van de verruiming van de openingstijden niet doorslaggevend voor de beantwoording van de vraag of de aangevraagde activiteit in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
10.3. De beroepsgrond slaagt niet.
Vooringenomenheid verweerder
11. Eisers voeren aan dat verweerder vooringenomen is geweest. Zij stellen dat verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning zonder voldoende informatie en onderbouwing door vergunninghoudster heeft verleend. Daarnaast blijkt de vooringenomenheid van verweerder volgens eisers uit een aantal andere omstandigheden. Dat zijn bijvoorbeeld het aanvragen door verweerder van een vergunning voor tijdelijke parkeerplaatsen in verband met de bouw van het medisch centrum, zodat kan worden voldaan aan de voorwaarde uit de omgevingsvergunning dat 77 openbare parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn, het dragen van een deel van de kosten van die parkeerplaatsen door de gemeente en het gebruik van gemeentelijke grond voor de parkeerplaatsen. Daarnaast wijzen eisers er onder meer op dat verweerder de kosten van planschade voor zijn rekening neemt, er € 60.000 ten laste wordt gebracht van de reserve grondexploitatie en dat er in het onderzoek naar de parkeer- en verkeersproblematiek geen problemen zijn geconstateerd terwijl er volgens hen wel problemen zijn.
11.1. Uit wat onder 8.1 is overwogen volgt dat verweerder over voldoende informatie beschikte om de ruimtelijke gevolgen van de verruiming van de openingstijden te kunnen beoordelen en een beslissing op de aanvraag te nemen. De rechtbank ziet in zoverre geen grond voor het oordeel dat verweerder vooringenomen is geweest bij de beoordeling van de aanvraag. De overige omstandigheden die eisers naar voren hebben gebracht kunnen evenmin tot die conclusie leiden. Daargelaten of alles wat eisers hebben gesteld juist is, gaat het naar het oordeel van de rechtbank om zaken die binnen de grenzen vallen van de belangen die de gemeente mag behartigen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Herhaling bezwaarschrift
12. Eisers hebben voor het overige volstaan met een verwijzing naar de inhoud van hun bezwaarschrift. In het bestreden besluit is ingegaan op het bezwaarschrift. Eisers hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden van het bezwaar in het bestreden besluit onjuist is.
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, voorzitter, en mr. G.C.W. van der Feltz en mr. D.J.M. de Grave, leden, in aanwezigheid van mr. R. Teuben, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:21. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de aanvrager;
b. de dagtekening;
c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.
2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:51. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
(…)
Artikel 8:261. De bestuursrechter kan tot de sluiting van het onderzoek ter zitting ambtshalve, op verzoek van een partij of op hun eigen verzoek, belanghebbenden in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen.
(…)
Artikel 8:1041. Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen hoger beroep instellen tegen:
a. een uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, of artikel 8:67, eerste lid, van de rechtbank,
(…)
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
Artikel 2.121. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…)
Besluit omgevingsrecht
Artikel 2.7
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Artikel 4.4
1. Onverminderd artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en voor zover dat naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig is voor het nemen van de beslissing op de aanvraag, verstrekt de aanvrager bij de aanvraag de bij ministeriële regeling aangewezen gegevens en bescheiden ten aanzien van de activiteiten binnen het project waarop de aanvraag betrekking heeft.
3. De gegevens en bescheiden worden door de aanvrager gekenmerkt als behorende bij de aanvraag.
Bijlage II, artikel 4Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(…)
het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;
(…)
Regeling omgevingsrecht
Artikel 1.31. In de aanvraag vermeldt de aanvrager:
a. De naam, het adres en de woonplaats van de aanvrager, alsmede het elektronisch adres van de aanvrager, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;
b. het adres, de kadastrale aanduiding dan wel de ligging van het project;
c. een omschrijving van de aard en omvang van het project;
d. indien de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: zijn naam, adres en woonplaats, alsmede het elektronisch adres van de gemachtigde, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;
e. indien het project wordt uitgevoerd door een ander dan de aanvrager: zijn naam, adres en woonplaats.
2. De aanvrager voorziet de aanvraag van een aanduiding van de locatie van de aangevraagde activiteit of activiteiten. Deze aanduiding geschiedt met behulp van een situatietekening, kaart, foto’s of andere geschikte middelen.
3. De aanvrager doet bij de aanvraag een opgave van de kosten van de te verrichten werkzaamheden.
Artikel 3.21. In of bij de aanvraag om een vergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, verstrekt de aanvrager gegevens en bescheiden over:
a. het beoogde en het huidige gebruik van de gronden en de bouwwerken waarop de aanvraag betrekking heeft;
b. de gevolgen van het beoogde gebruik voor de ruimtelijke ordening;
c. indien dat met toepassing van artikel 41 van de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, is verplicht door het bevoegd gezag, een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
d. een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak, alsmede situering van bouwwerken ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde, de wijze waarop het terrein ontsloten wordt, de aangrenzende terreinen en de daarop voorkomende bebouwing en het beoogd gebruik van het terrein behorende bij het voorgenomen bouwwerk;
e. de reden waarom en de mate waarin wordt afgeweken van het exploitatieplan.