ECLI:NL:RBROT:2022:9699

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
C/10/623872 / HA ZA 21-744
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en afwijzing van reconventionele vordering tot opheffing van beslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 november 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Libertas Corporate Defense Lawyers B.V. (eiseres in conventie) en A.R.B. Automaten B.V. (gedaagde in conventie). Libertas vorderde betaling van een bedrag van € 19.566,31, dat betrekking heeft op werkzaamheden verricht voor A.R.B. De rechtbank oordeelde dat Libertas voldoende had aangetoond welk deel van de facturen betrekking had op de werkzaamheden voor A.R.B. en wees de vordering in conventie toe. Daarnaast werd de wettelijke handelsrente toegewezen vanaf de vervaldatum van de facturen tot aan de dag van voldoening.

In reconventie vorderde A.R.B. opheffing van de door Libertas gelegde beslagen, maar deze vordering werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen grond was voor opheffing van de beslagen, aangezien de vordering in conventie deels was toegewezen. A.R.B. voerde ook aan dat zij recht had op vermindering van het in conventie toegewezen bedrag, omdat Libertas een vordering had ingediend in het faillissement van een derde partij, maar de rechtbank wees dit verweer af.

De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg, met uitzondering van de beslagkosten. A.R.B. werd veroordeeld in de proceskosten in reconventie, die werden begroot op € 844,50. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/623872 / HA ZA 21-744
Vonnis van 9 november 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LIBERTAS CORPORATE DEFENSE LAWYERS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. C. Dursun te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
A.R.B. AUTOMATEN B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.R.F. van der Mark te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Libertas en ARB genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 juni 2022 en de daarin genoemde processtukken;
  • de akte van Libertas van 27 juli 2022;
  • de beslissing van de rolrechter van 7 september 2022 dat aan ARB akte niet-dienen is verleend;
  • het B7-formulier van ARB van 20 september 20022, waarin ARB heeft verzocht om een mondelinge behandeling;
  • het B16 formulier van Libertas van 20 september 2022 en de brief van Libertas van 20 september 2022, waarin Libertas bezwaar heeft gemaakt tegen het nemen van een antwoordakte door ARB en tegen het verzoek tot het houden van een mondelinge behandeling;
  • de brief van de rechtbank van 26 september 2022 waarbij de zaak is verwezen naar de rol van 5 oktober 2022 voor het nemen van een antwoordakte aan de zijde van gedaagde;
  • de antwoordakte, tevens vermeerdering van eis in reconventie, van ARB van 5 oktober 2022 (abusievelijk gedateerd 6 september 2022);
  • de akte houdende uitlating antwoordakte en eisvermeerdering in reconventie van Libertas van 19 oktober 2022;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..Het geschil

2.1.
Na het tussenvonnis heeft ARB bij antwoordakte haar eis in reconventie vermeerderd. Zij heeft aan die eis toegevoegd:
“Te verklaren voor recht, dat ARB gerechtigd is om het in conventie aan Libertas toe te wijzen bedrag te verminderen tot het bedrag, dat gelijk is aan de door Libertas in conventie gevorderde hoofdsom minus de door Libertas uit de boedel van Fun Tech-Store te ontvangen uitkering.”
2.2.
Libertas heeft bezwaar gemaakt tegen het nemen van een antwoordakte door ARB omdat aan ARB reeds akte niet-dienen was verleend. De rechtbank heeft dit bezwaar bij brief van 26 september 2022 afgewezen omdat het feit dat de antwoordakte niet tijdig door de rechtbank was ontvangen kennelijk het gevolg was van een misverstand en de akte wel tijdig (vóór de roldatum waarop aan ARB akte niet-dienen is verleend) door Libertas was ontvangen. Libertas heeft op de antwoordakte van ARB gereageerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vermeerderde eis in reconventie.

3..De (verdere) beoordeling

in conventie

3.1.
Bij het tussenvonnis heeft de rechtbank Libertas in de gelegenheid gesteld om bij akte duidelijk te maken welk deel van de facturen ziet op werk voor ARB, [naam] en de aan ARB gelieerde partijen. ARB is in de gelegenheid gesteld om hierop bij antwoordakte te reageren.
3.2.
Libertas heeft bij akte berekend dat het deel van de facturen dat ziet op werk voor ARB, [naam] en de aan ARB gelieerde partijen € 19.566,31 inclusief btw en kantoorkosten bedraagt. ARB heeft zich bij antwoordakte voor wat betreft deze berekening gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Omdat ARB de juistheid van de berekening van Libertas niet betwist, staat deze tussen partijen vast. ARB dient dus € 19.566,31 aan Libertas te betalen en de rechtbank zal ARB daar dan ook toe veroordelen.
Rente
3.4.
Libertas vordert de wettelijke (handels)rente over de gevorderde hoofdsom, te rekenen vanaf de 15e dag vanaf de dag van facturatie van de individuele factuur (vervaldatum), althans de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening. Deze vordering is gebaseerd op een betaaltermijn van iedere factuur van 14 dagen. Deze betaaltermijn staat in de algemene voorwaarden van Libertas (artikel 25) en staat ook op de facturen.
3.5.
ARB voert aan dat, voor zover deze bepaling (artikel 25 van de algemene voorwaarden) in relatie tot de natuurlijke persoon [naam] al niet als onredelijk bezwarend moet worden aangemerkt, deze bepaling gezien de formulering geschreven is voor de gebruikelijke situatie waarin aan de opdrachtgever (ARB) facturen zijn verzonden, en dat is niet gebeurd.
3.6.
Het verweer dat artikel 25 van de algemene voorwaarden in relatie tot [naam] als onredelijk bezwarend moet worden aangemerkt, faalt omdat niet [naam] maar ARB de opdrachtgever van Libertas is. Het verweer dat artikel 25 van de algemene voorwaarden niet van toepassing is omdat ARB geen facturen heeft ontvangen, faalt ook. De facturen zijn immers op verzoek van ARB naar FTS gestuurd en moeten daarom geacht worden door ARB te zijn ontvangen. De wettelijke handelsrente is dus toewijsbaar (het betreft hier een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW) vanaf de vervaldatum van de respectievelijke facturen (te weten de vijftiende dag na de factuurdatum) tot aan de dag van voldoening. Bij de berekening van de wettelijke handelsrente die over het bedrag van een bepaalde factuur verschuldigd is, zal als factuurbedrag gelden het deel van de factuur dat blijkens het door Libertas als onderdeel van productie 17 overgelegde Excel-overzicht toerekenbaar is aan ARB, [naam] en de aan ARB gelieerde partijen. De juistheid van deze toerekening is immers niet door ARB betwist.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.7.
Libertas vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, primair ten bedrage van EUR 6.523,67, waarbij zij zich baseert op artikel 27 van haar algemene voorwaarden, subsidiair ten bedrage van EUR 1.209,92 en meer subsidiair een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening.
3.8.
Artikel 27 van de algemene voorwaarden van Libertas luidt als volgt:
“Voorts wordt bij niet tijdige betaling van declaraties aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke kosten. De hoogte daarvan bestaat uit de daadwerkelijk gemaakte kosten die verband houden met de invordering van declaraties door Libertas Advocaten met een minimum van 15% van de hoofdsom.”
3.9.
ARB voert tegen de toepasselijkheid van artikel 27 van de algemene voorwaarden van Libertas hetzelfde verweer als tegen de toepasselijkheid van artikel 25 van die algemene voorwaarden (zie 3.5). Dit verweer faalt om dezelfde redenen als vermeld in 3.6. Daarnaast betwist ARB dat sprake is geweest van buitengerechtelijke werkzaamheden die voor separate vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen. Libertas vordert echter het minimum waarop zij op grond van artikel 27 van de algemene voorwaarden aanspraak kan maken, zodat niet relevant is wat de omvang is van de daadwerkelijk verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. Nu de door ARB verschuldigde hoofdsom € 19.566,31 bedraagt, zal de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ingevolge artikel 27 van de algemene voorwaarden van Libertas worden bepaald op (15% x € 19.566,31 =) € 2.934,95. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis.
Beslagkosten
3.10.
Libertas heeft betaling gevorderd van € 2.062,37 aan beslagkosten (€ 1.114,00 advocaatsalaris, € 667,00 griffierecht en € 281,37 kosten deurwaarder) in verband met namens haar ten laste van ARB gelegde beslagen. Door Libertas is een verzoekschrift tot het leggen van beslag op onroerende zaken overgelegd, met het daarop gestelde verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, maar er zijn geen andere beslagstukken overgelegd. Op basis van het overgelegde verzoekschrift komt voor vergoeding ex artikel 706 Rv. in aanmerking het advocaatsalaris op basis van het liquidatietarief, en het griffierecht. Nu minder dan de helft van de gevorderde hoofdsom zal worden toegewezen, is er aanleiding om het liquidatietarief te berekenen over het toegewezen bedrag. Dat betekent dat aan advocaatsalaris een bedrag van € 563,00 voor vergoeding in aanmerking komt. Het totaal aan beslagkosten dat voor vergoeding in aanmerking komt, bedraagt dan € 1.230,00. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis.
Proceskosten
3.11.
Omdat beide partijen deels in het ongelijk worden gesteld, is er aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten (met uitzondering van de beslagkosten) draagt.
in reconventie
3.12.
ARB vordert in reconventie opheffing van de door Libertas gelegde beslagen. Nu de vordering in conventie deels zal worden toegewezen, is van ondeugdelijkheid van het door Libertas ingeroepen recht echter geen sprake. Gesteld noch gebleken is dat het beslag onnodig is gelegd en vervangende zekerheid is niet aangeboden zodat voor opheffing van de beslagen geen grond bestaat.
3.13.
ARB vordert voorts, na eiswijziging, een verklaring voor recht dat zij gerechtigd is om het in conventie aan Libertas toe te wijzen bedrag te verminderen met de door Libertas uit de boedel van FTS te ontvangen uitkering. Zij legt hieraan het volgende ten grondslag. Libertas heeft een vordering ter hoogte van de onbetaalde facturen ter verificatie ingediend in het faillissement van FTS. In deze vordering is dus inbegrepen de hoofdsom die ARB ingevolge dit vonnis aan Libertas dient te betalen. Dat betekent, aldus ARB, dat de situatie kan ontstaan dat Libertas twee keer betaling van die hoofdsom ontvangt, namelijk één keer van ARB en één keer van de curator van FTS.
3.14.
Libertas voert aan dat de afwikkeling van het faillissement van FTS nog lang niet in zicht is, dat het niet waarschijnlijk is dat op korte termijn enige (tussentijdse) uitkering aan concurrente crediteuren van FTS kan plaatsvinden, dat de door haar ingediende vordering mogelijk zal worden betwist, dat de uiteindelijke uitdeling nooit meer kan zijn dan haar daadwerkelijke (resterende) vordering (art. 136 Fw) en dat zij van een betaling door ARB melding zal maken bij de curator van FTS.
3.15.
De rechtbank overweegt als volgt. Indien sprake mocht zijn van hoofdelijke aansprakelijkheid van FTS en ARB jegens Libertas, dan kan Libertas voor het geheel
in het faillissement van FTS opkomen (artikel 136 lid 1 Fw), maar kan de uitkering - ervan uitgaande dat Libertas, zoals zij heeft verklaard, van een betaling door ARB melding zal maken bij de curator van FTS - nooit hoger zijn dan het deel van de vordering dat nog niet is voldaan (vgl. Rechtbank Rotterdam 6 februari 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:824). Indien geen sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid van FTS en ARB jegens Libertas, dient Libertas de vordering die zij heeft ingediend in het faillissement van FTS ingevolge artikel 6:7 lid 2 BW te verminderen met het bedrag aan hoofdsom dat zij van ARB ontvangt uit hoofde van dit vonnis. In beide gevallen ontvangt Libertas niet méér dan het bedrag dat ARB en FTS aan haar verschuldigd zijn. Er is dus geen grond voor de door ARB gevorderde verklaring voor recht.
3.16.
ARB merkt in haar laatste akte nog op dat zij, indien zij van Libertas geen facturen op haar eigen naam ontvangt, de btw die Libertas aan haar in rekening heeft gebracht niet in aftrek kan brengen op haar btw-aangifte, terwijl Libertas die btw niet hoeft af te dragen en mogelijk de btw die is inbegrepen in haar vordering op ARB ook nog eens zal terugvorderen van de fiscus. ARB miskent hier echter dat betaling door ARB van de hoofdsom die zij ingevolge dit vonnis aan Libertas moet betalen, heeft te gelden als gedeeltelijke voldoening van de facturen die Libertas aan FTS heeft gestuurd. Libertas is dus niet gerechtigd de btw over het door ARB betaalde deel van die facturen terug te vorderen (artikel 29 lid 1 wet OB) en, indien zij deze btw al heeft teruggevorderd, dient zij deze na de betaling door ARB weer aan te geven (artikel 29 lid 5 wet OB). Dat ARB de btw die is inbegrepen in de hoofdsom die zij ingevolge dit vonnis moet betalen, niet kan terugvorderen van de belastingdienst, komt voor haar rekening. Dit is het gevolg van de door haar gekozen constructie waarbij de kosten van de werkzaamheden die Libertas voor haar verrichte, gefactureerd werden aan FTS. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om terug te komen op het oordeel dat Libertas geen nieuwe facturen, geadresseerd aan ARB, behoeft op te stellen.
3.17.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen.
3.18.
ARB zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op € 844,50 (1,5 x tarief € 563,00) aan salaris voor de advocaat. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis. Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.

4..De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
veroordeelt ARB om aan Libertas te betalen een bedrag van € 19.566,31 (zegge: negentienduizendvijfhonderdzesenzestig euro en eenendertig cent), vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW vanaf de vervaldatum van de respectievelijke facturen (te weten de vijftiende dag na de factuurdatum) tot aan de dag van voldoening, waarbij voor de berekening van de wettelijke handelsrente als factuurbedrag zal gelden het deel van een factuur dat blijkens het door Libertas als onderdeel van productie 17 overgelegde Excel-overzicht toerekenbaar is aan ARB, [naam] en de aan ARB gelieerde partijen;
4.2.
veroordeelt ARB om aan Libertas te betalen ter zake van buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 2.934,95, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt ARB om aan Libertas te betalen ter zake van beslagkosten een bedrag van € 1.230,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de kosten van de procedure in conventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten (met uitzondering van de beslagkosten) draagt;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
4.7.
wijst de vorderingen af;
4.8.
veroordeelt ARB in de proceskosten, aan de zijde van Libertas tot op heden begroot op € 844,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.9.
verklaart dit vonnis in reconventie voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens. Het is getekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2022.
2054/3310