ECLI:NL:RBROT:2022:9698

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
C/10/618618 / HA ZA 21-435
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor schade door onbehoorlijk bestuur in vennootschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 november 2022 uitspraak gedaan in een schadestaatprocedure tussen een besloten vennootschap (hierna: eiseres) en haar voormalig bestuurder (hierna: gedaagde). De rechtbank oordeelde dat gedaagde zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld, wat heeft geleid tot schade voor eiseres. De procedure volgde op een eerder vonnis waarin was vastgesteld dat gedaagde aansprakelijk was voor de schade die eiseres had geleden als gevolg van zijn onbehoorlijke bestuur. Eiseres vorderde een schadevergoeding van € 1.261.516,30, maar de rechtbank oordeelde dat gedaagde slechts € 37.500,00 aan schadevergoeding verschuldigd was, omdat eiseres niet had voldaan aan haar schadebeperkingsplicht door een schikkingsvoorstel van de wederpartij niet te aanvaarden. De rechtbank concludeerde dat er causaal verband bestond tussen het onbehoorlijk bestuur van gedaagde en de schade die eiseres had geleden, maar dat eiseres ook zelf verantwoordelijk was voor het niet accepteren van de schikking. De rechtbank wees de vordering van eiseres tot vergoeding van bereddingskosten af, omdat deze kosten het gevolg waren van het niet tijdig accepteren van de schikking. Gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 37.500,00, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/618618 / HA ZA 21-435
Vonnis van 9 november 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E. Walinga te Amsterdam.
Zoals in het incidenteel vonnis zullen partijen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het incidenteel vonnis van 15 december 2021 en de daarin genoemde stukken;
  • de conclusie van repliek, met producties 18 tot en met 22;
  • de conclusie van dupliek, met producties XXIII tot en met XXXIII;
  • de akte uitlating producties van [eiseres] ;
  • de antwoordakte van [gedaagde] ;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 15 augustus 2022, met als bijlagen:
  • spreekaantekeningen van mr. Peters, namens [eiseres] ;
  • spreekaantekeningen van mr. Walinga, namens [gedaagde] ;
  • de brief van 19 september 2022 van [gedaagde] ;
  • de brief van 4 oktober 2022 van [gedaagde] ;
  • de brief van 13 oktober 2022 van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Bij vonnis van 25 november 2020 (onder zaaknummer / rolnummer: C/10/595669 / HA ZA 20-426, hierna: het vonnis in de hoofdzaak) heeft deze rechtbank voor recht verklaard dat [gedaagde] zijn taak als bestuurder van [eiseres] onbehoorlijk heeft vervuld in de zin van artikel 2:9 BW en hem daarbij veroordeeld om aan [eiseres] te vergoeden de als gevolg daarvan geleden schade, nader op te maken bij staat. Deze procedure betreft de daaropvolgende schadestaat. Voor deze schadestaatprocedure zijn de volgende feiten van belang.
2.2.
[eiseres] is een vennootschap waarvan de heer [persoon A] (hierna: [persoon A] ) indirect enig (volgens de dagvaarding in dit geding) dan wel grootaandeelhouder (volgens de dagvaarding in de hoofdzaak) is. [eiseres] exploiteerde onder meer een jachthaven in Loosdrecht.
2.3.
Op 7 juli 2017 is [gedaagde] aangetreden als bestuurder van [eiseres] .
2.4.
Op 7 juli 2017 heeft [eiseres] , op haar kosten, voor [gedaagde] een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering afgesloten bij verzekeraar AIG.
2.5.
Op 18 november 2017 heeft [gedaagde] , namens [eiseres] , de jachthaven verkocht aan Navilex. [eiseres] is de koopovereenkomst met Navilex (hierna: de koopovereenkomst) niet nagekomen; zij heeft de jachthaven niet geleverd.
2.6.
Begin december 2017 heeft [eiseres] , vertegenwoordigd door [gedaagde] en medebestuurder [persoon B] (hierna: [persoon B] ), met Navilex onderhandeld over de afhandeling van de stukgelopen verkoop. Navilex heeft daarbij te kennen gegeven akkoord te gaan met vergoeding van de door haar gemaakte kosten, die op dat moment werden begroot op € 60.000,00. In daaropvolgende onderhandelingen heeft Navilex voorgesteld dat [eiseres] € 37.500,00 aan haar zou vergoeden.
2.7.
Op 13 december 2017 heeft [persoon A] , in zijn hoedanigheid van (indirect) aandeelhouder, [gedaagde] en [persoon B] ontslagen als bestuurders van [eiseres] .
2.8.
Op 14 december 2017 heeft Navilex [eiseres] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij lijdt als gevolg van het niet nakomen van de koopovereenkomst. In de brief van 14 december 2017 staat verder, voor zover van belang:
“[…]
Namens cliënte stel ik u hierbij ten laatste male in de gelegenheid om het schikkingsvoorstel te accepteren. Indien ik niet voor uiterlijk vrijdag 15 december 17:00 uur de onvoorwaardelijke toezegging heb dat u binnen twee weken vanaf heden het (beperkte) schadebedrag van € 37.500,- aan cliënte vergoedt, ziet cliënte zich genoodzaakt verdere rechtsmaatregelen te treffen.
[…]”
2.9.
Op 15 december 2017 heeft de toenmalige advocaat van [eiseres] , mr. Tonino, een email aan de advocaat van Navilex gestuurd. Hierin staat, voor zover van belang, het volgende:
“[…]
Wat betreft de onderhandelingen over vergoeding van de kosten is het - door recente ontwikkelingen vanaf vorige week vrijdag - voor [eiseres] lastig een formele beslissing te nemen op het voorstel, noch afwijzend noch aanvaardend, ook al zijn partijen elkaar zeer genaderd. Het bestuur van de vennootschap heeft hier nog minimaal een aantal dagen voor nodig. Ik ben bereid u van de voortgang nader op de hoogte te houden.
[…]”
2.10.
Op 18 december 2017 heeft de advocaat van Navilex als reactie een email teruggestuurd. Hierin staat, voor zover van belang:
“[…]
Dank voor uw email. Cliënte wenst uiterlijk woensdag uitsluitsel te ontvangen. Ik kan [u] reeds nu berichten dat de vordering van Navilex daarna middels cessie zal worden overgedragen aan een andere vennootschap.
[…]”
2.11.
Eveneens op 18 december 2017 heeft [persoon B] een smsbericht aan [persoon A] gestuurd waarin staat:
“En niet vergeten [voornaam persoon A] [ [persoon A] ,
rechtbank] dat je binnen 2 weken Navilex nog moet betalen he? Als ik het nog moet voorschieten hoor ik het wel.”
2.12.
[eiseres] heeft niet meer gereageerd op het schikkingsvoorstel en ook het voorgestelde schikkingsbedrag niet betaald aan Navilex.
2.13.
Navilex heeft haar vordering op [eiseres] gecedeerd aan Silica Investments B.V. (hierna: Silica).
2.14.
Op 10 januari 2018 heeft Silica [eiseres] opgeroepen om te verschijnen voor de rechtbank Midden-Nederland. [eiseres] is in deze procedure niet verschenen, waarna de rechtbank [eiseres] bij verstekvonnis van 9 april 2018 heeft veroordeeld tot betaling aan Silica van € 1.100.000,00.
2.15.
Op 22 juni 2018 is [eiseres] tegen het verstekvonnis in verzet gegaan. De rechtbank heeft dit verzet op 30 oktober 2018 niet-ontvankelijk verklaard. [eiseres] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep is nadien door [eiseres] ingetrokken.
2.16.
Op 29 augustus 2019 heeft [eiseres] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door [eiseres] te lijden schade.
2.17.
Op 24 maart 2020 heeft Silica haar vordering op [eiseres] gecedeerd aan [persoon A] .

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na specificering bij conclusie van repliek van in de dagvaarding al gevorderde advocaatkosten, veroordeling van [gedaagde] , bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
tot betaling van € 1.229.298,81, te vermeerderen met rente;
de kosten van dit geding.
Het onder a. gevorderde bedrag bestaat uit € 1.261.516,30 aan vermogensschade (het bedrag dat in totaal vanuit [eiseres] is uitbetaald op de (tweemaal) gecedeerde vordering) en € 37.782,51 aan advocaatkosten (door [eiseres] ook wel aangeduid als: bereddingskosten).
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
3.2.1.
[eiseres] heeft schade geleden als gevolg van het onbehoorlijk bestuur van [gedaagde] . Dit onbehoorlijk bestuur bestond uit het sluiten van de koopovereenkomst met Navilex. Door het niet nakomen van de koopovereenkomst heeft [eiseres] schade geleden. De schade bestaat uit vermogensschade, namelijk het bedrag waartoe [eiseres] is veroordeeld in de procedure tegen Silica en uit de de door [eiseres] gemaakte bereddingskosten, te weten de kosten van de verzet- en hoger beroepprocedure. Tussen de door [eiseres] geleden schade en de onbehoorlijke taakvervulling van [gedaagde] bestaat causaal verband; zonder het sluiten van de koopovereenkomst door [gedaagde] zou Silica geen vordering op [eiseres] hebben gehad. De schade is volledig toe te rekenen aan [gedaagde] . De schade ligt in de normale lijn der verwachtingen en [gedaagde] had dit, mede gezien zijn positie als bestuurder en hoedanigheid als advocaat, kunnen, of in ieder geval moeten, voorzien.
3.2.2.
[eiseres] was niet volledig en juist geinformeerd over het schikkingsvoorstel van Navilex. [eiseres] en Navilex hadden geen geen wilsovereenstemming over het schikkingsvoorstel. In verband met haar slechte financiële positie kon [eiseres] geen verweer voeren in de procedure tegen Navilex. Zodra dit financieel mogelijk was, is er verzet en – na de niet-ontvankelijkheidverklaring hiervan – hoger beroep ingesteld. Het wel tijdig voeren van verweer had niet tot een ander resultaat geleid. [eiseres] heeft daarmee alles gedaan wat mogelijk was en van haar kon worden verwacht om de schade te beperken, zodat er geen sprake is van eigen schuld. Voor matiging van het schadebedrag is geen grond; toekenning van het schadebedrag brengt geen onaanvaardbare gevolgen met zich mee. [gedaagde] is bovendien verzekerd voor zijn verplichting tot betaling van de schadevergoeding. [gedaagde] kan geen beroep doen op verrekening, nu de als verweer opgevoerde tegenvordering materieel en processueel illiquide is.
3.2.3.
De bereddingskosten bestaan uit advocaatkosten en griffiegelden. Deze kosten, die redelijk zijn en in redelijkheid zijn gemaakt, heeft [eiseres] moeten maken in haar pogingen de gevolgen van het handelen van [gedaagde] te mitigeren.
3.3.
De conclusie van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering en de schade vast te stellen op nihil, dan wel (subsidiair) de schade vast te stellen op een bedrag van € 37.500,00, dan wel (meer subsidiair) op door een de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, met veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van [eiseres] in de proceskosten.
3.3.1.
[gedaagde] voert als primaire verweer dat er wilsovereenstemming was bereikt met Navilex over de schikking waarbij [eiseres] € 37.500,00 zou betalen aan Navilex. De nakoming van deze schikking viel niet meer onder de verantwoordelijkheid van [gedaagde] , gezien zijn ontslag als bestuurder op 13 december 2017. [persoon A] was op dat moment als enig bestuurder van [eiseres] op de hoogte van de schikking. Als deze correct was nagekomen door [eiseres] dan wel [persoon A] , was de schade voor [eiseres] beperkt gebleven tot € 37.5000,00. Het causaal verband tussen de koopovereenkomst en de door [eiseres] gevorderde schade is hierdoor doorbroken.
3.3.2.
Subsidiair beroept [gedaagde] zich op eigen schuld aan de zijde van [eiseres] . [eiseres] heeft verstek laten gaan in de procedure die Silica tegen haar had aangespannen. Nu [eiseres] in die procedure goede gronden had om zich te verweren, komen de gevolgen van het verstek en het daarop volgende, te laat ingestelde verzet voor rekening van [eiseres] . Ook hierdoor is het causaal verband tussen de koopovereenkomst en de gevorderde schade verbroken.
3.3.3.
Meer subsidiair beroept [gedaagde] zich op verrekening. De door [eiseres] gevorderde schade wordt niet gedekt door de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering omdat [eiseres] niet aan haar verplichtingen onder de verzekeringspolis heeft voldaan. [eiseres] is hierdoor tekortgeschoten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst tussen haar en [gedaagde] . De hieruit voortvloeiende schade voor [gedaagde] is gelijk aan de vordering die [eiseres] op [gedaagde] stelt te hebben. De vorderingen moeten daarom met elkaar worden verrekend.
3.3.4.
Ten slotte beroept [gedaagde] zich op rechterlijke matiging van het schadebedrag. De cessie van de vordering aan [persoon A] had geen enkele noodzaak, behalve het behalen van een aanzienlijk financieel voordeel voor [persoon A] . Daarnaast was [persoon B] evenzo aansprakelijk in deze kwestie, maar heeft [eiseres] aan hem kwijting verleend. Deze omstandigheden maken het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de gevorderde schadevergoeding wordt toegewezen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

De brieven van 4 en 13 oktober 2022

4.1.
Onder verwijzing naar het vonnis van deze rechtbank van 20 mei 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:4678, rechtsoverweging 4.2) en het arrest van het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2021:2879, rechtsoverwegingen 21 en 22) slaat de rechtbank geen acht op de brief van 4 oktober 2022 van [gedaagde] .
4.2.
De brief van 13 oktober 2022 van [eiseres] ziet deels op een wrakingsprocedure en is deels een reactie op de brief van 4 oktober 2022. De afhandeling van wrakingsverzoeken is aan de wrakingskamer en de rechtbank laat dit deel van de brief dan ook onbesproken. Omdat de rechtbank geen acht slaat op de brief van 4 oktober 2022 kan ook bespreking van de reactie op die brief achterwege blijven.
De verhouding tussen de hoofdprocedure en deze schadestaatprocedure
4.3.
In deze schadestaatprocedure staat niet meer ter discussie dat [gedaagde] zijn taak als bestuurder van [eiseres] onbehoorlijk heeft vervuld in de zin van artikel 2:9 BW en dat hij op grond van het tweede lid van dat artikel aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] als gevolg daarvan heeft geleden. Dit debat is gevoerd in de hoofdprocedure en daarmee – in deze aanleg – afgesloten. In deze procedure geeft de rechtbank haar oordeel over de omvang van de schade en het (ontbreken van) causaal verband tussen de gevorderde schade en het onbehoorlijk bestuur.
Schadeomvang (directe vermogensschade) en causaal verband
4.4.
[gedaagde] heeft zijn taak als bestuurder onbehoorlijk vervuld doordat de koopovereenkomst die hij sloot met Navilex:
  • het einde van de onderneming zou betekenen, terwijl [gedaagde] niet de aandeelhouder heeft betrokken bij de besluitvorming;
  • een veel te lage koopsom bevatte;
  • tot levering vrij van beslagen verplichtte, terwijl [gedaagde] wist of behoorde te weten dat dit niet mogelijk was
(zie rechtsoverweging 4.37 van het vonnis in de hoofdzaak).
[eiseres] vordert slechts schade die verband houdt met verwijt (3), zodat de rechtbank de andere twee verwijten hier verder onbesproken kan laten. Aldus is aan de orde de vraag of [eiseres] schade heeft geleden doordat [gedaagde] een koopovereenkomst sloot waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze niet door [eiseres] kon worden nagekomen.
4.4.1.
Een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis leidt tot schadeplichtigheid; in dit geval van [eiseres] . [eiseres] ’ wederpartij moet in beginsel zo veel mogelijk in de positie worden gebracht waarin zij zou verkeren als [eiseres] zonder tekortkoming zou nakomen. Dat maakt dat in ieder geval het positief contractsbelang schade is die [eiseres] heeft geleden (directe vermogensschade). Deze schade is een direct gevolg van het onbehoorlijk bestuur. [eiseres] heeft de hoogte van de directe vermogensschade gesteld op € 1.261.516,30 inclusief rente en kosten. Dit is het bedrag waartoe [eiseres] is veroordeeld door de rechtbank Midden-Nederland, op basis van het door Silica gevorderde positief contractsbelang. [gedaagde] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de omvang van het positief contractsbelang op een ander bedrag zou moeten worden vastgesteld.
4.4.2.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat [eiseres] directe vermogensschade heeft geleden ter hoogte van € 1.261.516,30.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat er causaal verband bestaat tussen de directe vermogensschade van [eiseres] en het onbehoorlijk bestuur van [gedaagde] . Immers, zoals [eiseres] terecht stelt, had de veroordeling van [eiseres] tot vergoeding van de schade aan Silica niet plaatsgevonden als de koopovereenkomst niet was gesloten. In dat geval had [eiseres] namelijk geen betalingsverplichting tegenover Silica en had zij geen schade geleden.
4.5.1.
Dat [gedaagde] hiertegenover zet dat het causaal verband op twee momenten is doorbroken, kan hem niet baten. De verplichting van [eiseres] om de schade te vergoeden op basis van het positief contractsbelang is immers ontstaan op het moment van het sluiten van de koopovereenkomst door [eiseres] , terwijl [gedaagde] wist of behoorde te weten dat deze niet kon worden nagekomen. Dat de schade op dat moment nog niet was betaald of in rechte gevorderd, doet daar niets aan af. Zij is immers wel ontstaan door het handelen van [gedaagde] .
Vaststelling vergoedingsplicht (artikel 6:101 BW)
De schikkingsovereenkomst met Navilex
4.6.
[gedaagde] heeft als bevrijdend verweer aangevoerd dat de schade voor [eiseres] beperkt had kunnen blijven tot € 37.500,00 als [persoon A] , namens [eiseres] , tijdig uitvoering had gegeven aan de schikkingsovereenkomst met Navilex. Na zijn vertrek heeft [gedaagde] [persoon A] , de dan enig bestuurder van [eiseres] , daarop gewezen.
4.7.
[eiseres] heeft gemotiveerd betwist dat deze schikkingsovereenkomst tot stand is gekomen; het aanbod is door [eiseres] nooit aanvaard. [eiseres] heeft tevens betwist dat zij volledig en juist was geïnformeerd over het voorstel van Navilex. Als [eiseres] al op de hoogte zou zijn geweest van het voorstel, had zij hier niet aan kunnen voldoen vanwege de op dat moment beperkte financiële mogelijkheden.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat niet is vast komen te staan dat het voorstel van Navilex door [eiseres] is geaccepteerd. Dit blijkt temeer uit de email van 15 december 2017 van mr. Tonino aan Navilex, waarin hij aangeeft dat het bestuur nog een aantal dagen nodig heeft om tot een beslissing te komen. Dit verzoek om uitstel was het directe gevolg van het ontslag van [gedaagde] en zijn medebestuurder op 13 december 2017.
4.9.
Voor de vraag of het voorstel van Navilex had moeten worden geaccepteerd, is allereerst van belang vast te stellen of [eiseres] wist van het voorstel. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat [persoon A] , en daarmee [eiseres] , op de hoogte was van het schikkingsvoorstel van Navilex. Hierbij is vooral het smsbericht van 18 december 2017 van [persoon B] aan [persoon A] van belang.
4.9.1.
[eiseres] heeft de ontvangst van dit bericht – waarvan [gedaagde] een screenshot in het geding heeft gebracht – niet gemotiveerd weersproken. De enkele stelling dat [persoon A] het zich niet meer herinnert, is onvoldoende. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het bericht [persoon A] , als bestuurder van [eiseres] , heeft bereikt.
4.9.2.
Uit het bericht blijkt zonneklaar dat Navilex zou moeten worden betaald en dat [persoon B] bereid was dat bedrag voor te schieten.
WaarvoorNavilex zou moeten worden betaald, blijkt niet uit het bericht, wel dat er spoed achter zit. De uitleg van [gedaagde] dat dit bericht gaat over de schikking, ligt in de lijn van de inhoud van het bericht en past in de omstandigheid dat [persoon A] kort tevoren over de verkoop was ingelicht. Het had dan ook op de weg van [eiseres] gelegen om concreet uit te leggen waar dit bericht dan wel op zou zien, als het niet op de door [gedaagde] gestelde schikking is. Die uitleg is echter uitgebleven, dus kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat het bericht daarop ziet.
4.9.3.
De rechtbank concludeert daarom dat het niet anders kan, dan dat [persoon A] – en dus [eiseres] – op de hoogte was van het schikkingsvoorstel. [eiseres] heeft dat schikkingsvoorstel kennelijk niet geaccepteerd, maar had haar schade door acceptatie kunnen beperken. Dat had ook van haar mogen worden verwacht, te meer daar [persoon B] (ook een van de ondertekenaars van de verkoopovereenkomst waarmee het allemaal begon) aanbood om het gemoeide geld voor te schieten. Of [eiseres] op dat moment zelf liquiditeit had, is daarmee niet relevant. Het betoog dat [eiseres] de schikking niet had kunnen betalen en haar daarom niet kon aanvaarden, wordt dan ook verworpen.
4.10.
Vanaf het moment van ontslag van [gedaagde] en [persoon B] als bestuurders van [eiseres] lag de verantwoordelijkheid over [eiseres] bij de enig overgebleven bestuurder, te weten [persoon A] ; niet meer bij [gedaagde] . Dat [gedaagde] eerder heeft bepleit dat hij als titulair bestuurder aanbleef, doet niet ter zake, omdat de rechtbank al – overeenkomstig de stellingen van [eiseres] – heeft vastgesteld dat dat niet het geval is geweest. [eiseres] was, in de persoon van [persoon A] , op de hoogte van het schikkingsvoorstel, maar heeft nagelaten het af te handelen. [gedaagde] heeft aldus terecht aangevoerd dat [eiseres] niet heeft voldaan aan haar schadebeperkingsplicht.
4.11.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vergoedingsplicht van [gedaagde] vaststellen op een bedrag van € 37.500,00.
De verhouding tussen de schikking en de verstekveroordeling
4.12.
De door [eiseres] gevorderde bereddingskosten, in de vorm van kosten die gemaakt zijn in de verstek en verzetszaak, worden afgewezen. Immers, had [eiseres] gedaan wat zij had moeten doen – de schikking aanvaarden en afhandelen, eventueel met hulp van [persoon B] –, dan was er überhaupt niet gedagvaard en had [eiseres] dus ook geen kosten hoeven maken. In dat kader komt de rechtbank ook niet meer toe aan bespreking van het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] , door verstek te laten gaan, verschillende verweren verloren heeft laten gaan in de procedure tegen Silica, waaronder het verweer dat er nog geen koopovereenkomst tot stand was gekomen.
4.13.
Het feit dat het, als [eiseres] had gedaan wat zij had moeten doen, niet zou zijn gekomen tot een geding, heeft tot gevolg dat het procesgedrag van [eiseres] in die verstek en verzetzaak geen invloed heeft op de schadehoogte. De schade was al geleden voorafgaand aan de vaststelling daarvan door de rechtbank Midden-Nederland. Zij had beperkt moeten worden door [eiseres] , maar dat zij de schade tot nihil had kunnen beperken, is de rechtbank niet gebleken. Immers, het betoog van [gedaagde] is nu juist dat geschikt was en dat het bedrag van € 37.500,00 had moeten worden betaald. Dat zou dan het bedrag zijn geweest waartoe [eiseres] zou zijn veroordeeld.
Verrekening
4.14.
[gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat [eiseres] zich bij de arbeidsovereenkomst heeft verbonden om op haar kosten een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten voor [gedaagde] . Verzekeraar AIG heeft te kennen gegeven dat geen dekking bestaat voor de op basis van deze procedure ingediende claim, onder meer omdat de premiebetaling door [eiseres] niet tijdig heeft plaatsgevonden. [gedaagde] stelt dat [eiseres] hierdoor tekortgeschoten is in de nakoming van de arbeidsovereenkomst, dan wel onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld. De vordering die [gedaagde] op basis hiervan stelt te hebben, is gelijk aan de schadevordering zoals die in deze procedure zal worden vastgesteld. [gedaagde] stelt zich vervolgens op het standpunt dat beide vorderingen met elkaar kunnen worden verrekend.
4.15.
Dit door [gedaagde] gevoerde verrekeningsverweer is door [eiseres] gemotiveerd weersproken. [eiseres] voert aan dat zij niet is tekortgeschoten en ook niet onrechtmatig heeft gehandeld. Bovendien was de ratio van de op [eiseres] rustende verplichting niet om [gedaagde] dekking te verlenen voor iedere interne aansprakelijkheid. Onderzoek naar de gegrondheid van het verweer betekent onder andere onderzoek naar de feiten en omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan de dekkingsweigering. Onder deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat de gegrondheid van het verrekeningsverweer van [gedaagde] niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. Het beroep op verrekening wordt daarom onder toepassing van artikel 6:136 BW gepasseerd.
Matiging
4.16.
[gedaagde] betoogt dat het schadebedrag gematigd dient te worden. Daargelaten dat het toe te wijzen schadebedrag fors lager is dan het door [eiseres] gevorderde bedrag, is de rechtbank van oordeel dat het toe te wijzen schadebedrag in de gegeven omstandigheden niet tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen als bedoeld in artikel 6:109 BW lid 1 BW zal leiden. Het in dit artikellid verankerde matigingsrecht is een discretionaire bevoegdheid van de rechter is die terughoudend moet worden toegepast. Van omstandigheden die tot matiging zouden moeten leiden is onvoldoende gebleken. Dat de vordering op [eiseres] uiteindelijk door Silica is gecedeerd aan [persoon A] is in dat kader niet van belang. Dat [persoon A] financieel voordeel heeft gehaald uit de cessie is weliswaar mogelijk, maar de vermogenspositie van [eiseres] – en dat is de vermogenspositie die in dit geding aan de orde is – is hierdoor niet veranderd. Ook in de stelling van [gedaagde] dat [eiseres] kwijting heeft verleend aan [persoon B] ziet de rechtbank geen reden om tot matiging over te gaan. Het staat een schuldeiser in het algemeen vrij om te kiezen welke (hoofdelijk) schuldenaar hij tot welk bedrag aanspreekt. Er zijn geen redenen om daar in deze zaak anders over te oordelen. Het beroep op matiging van het schadebedrag wordt dan ook afgewezen.
Rente
4.17.
Tegen de gevorderde wettelijke rente heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd, zodat deze vordering zal worden toegewezen.
Proceskosten
4.18.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 85,81
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat €
2.884,00(4,0 punten × tarief III: € 721,00)
Totaal € 7.169,81

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 37.500,00 (zevenendertigduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente hierover met ingang van 18 november 2017 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 7.169,81;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos, mr. S.M. den Hollander en mr. S.A. van Egmond. Het is ondertekend door de rolrechter en door deze in het openbaar uitgesproken op 9 november 2022.
3525/1407/2872