ECLI:NL:RBROT:2022:965

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
ROT AWB 21/1099
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en maatmanomvang in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een kinderarts, en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd na een ziekmelding op 26 juni 2018 wegens een aneurysmatische subarachnoïde bloeding. Het Uwv had op 5 oktober 2020 een uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 49,92%, gebaseerd op een maatmanomvang van 31,95 uur per week. Eiseres was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat zij in werkelijkheid meer uren had gewerkt, namelijk gemiddeld 45 uur per week.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv terecht is uitgegaan van de gegevens uit de polisadministratie, aangezien eiseres niet heeft aangetoond dat deze gegevens onjuist zijn. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de werkgever, waarin werd gesteld dat eiseres gemiddeld meer uren had gewerkt, onvoldoende was om de door het Uwv gebruikte gegevens te weerleggen. De rechtbank benadrukte dat voor de vaststelling van de maatmanomvang het feitelijk gewerkte aantal uren van belang is, maar dat het Uwv zich terecht heeft gebaseerd op de contractueel afgesproken uren van 32 per week.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering te baseren op een arbeidsongeschiktheid van 49,92% correct was. Eiseres kreeg geen gelijk en de proceskosten werden niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ROT AWB 21/1099

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.J. de Wever),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Coenen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam, te Rotterdam,
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Met het besluit van 5 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiseres een uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 49,92%.
Bij besluit van 18 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De werkgever van eiseres heeft verklaard als derde-partij aan het geding te willen deelnemen. Eiseres heeft toestemming gegeven om medische gegevens te delen met haar werkgever.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat er aan deze procedure vooraf ging

Eiseres werkte als kinderarts. Zij heeft zich op 26 juni 2018 wegens een aneurysmatische subarachnoïde bloeding ziekgemeld voor dit werk.
Vervolgens heeft het Uwv de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA beoordeeld.
Een verzekeringsarts van het Uwv heeft eiseres onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiseres zijn per 10 september 2020. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft de verzekeringsarts van het Uwv vastgesteld dat eiseres niet meer volledig haar eigen werk kan uitvoeren, maar wel met een urenbeperking aangepast haar eigen werk kan blijven doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiseres zodoende gemiddeld 51,08% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij zich ziek meldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 49,92%. Daarom krijgt eiseres per 10 september 2020 een WIA-uitkering naar dit percentage.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt. Er zijn geen medische bezwaargronden ingediend. Daarom heeft er geen onderzoek plaatsgevonden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft wel opnieuw naar de zaak van eiseres gekeken. Zij kon zich vinden in de beoordeling van de arbeidsdeskundige. Hierop heeft het Uwv het bestreden besluit genomen.

Standpunt eiseres

Eiseres is het niet met het Uwv eens. Zij voert aan dat de maatmanomvang onjuist is vastgesteld.

Waarover het gaat in deze zaak

De vraag is of het Uwv terecht stelt dat eiseres voor 49,92% arbeidsongeschikt is door uit te gaan van een maatmanomvang van 31,95 uur per week. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht.

Wat de rechtbank vindt

De rechtbank vindt dat het Uwv terecht heeft beslist dat eiseres op 10 september 2020 voor 49,92% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal dat uitleggen.
De vastgestelde medische beperkingen zijn niet in geschil. De rechtbank zal zich hierna dan ook beperken tot de arbeidskundige beoordeling.
De arbeidsdeskundige heeft zich gebaseerd op de polisadministratie van het Uwv. Hij is ervan uitgegaan dat eiseres als kinderarts gemiddeld 31,95 uur per week werkte tegen een uurloon van € 75,51. Eiseres kan haar eigen werk nog doen voor 16 uur per week. Het uurloon wordt zodoende gecorrigeerd met de factor 16,00/31,95. Hierdoor kan eiseres 49,92% minder verdienen dan zij deed. Zij is daarom 49,92% arbeidsongeschikt.
Eiseres meent dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van de urenomvang uit de polisadministratie van het UWV. Verweerder had uit moeten gaan van het werkelijk aantal gewerkte uren, namelijk ruim 45 uur per week. Ter onderbouwing heeft eiseres in bezwaar een verklaring overlegd van haar leidinggevende. Hierin staat dat eiseres, zoals te doen gebruikelijk in haar organisatie, ruim meer werkte dan het afgesproken aantal contracturen. Er werd betaald zoals contractueel afgesproken en niet voor de extra gewerkte uren, gezien de hoogte van het overeengekomen basisinkomen. Daarnaast vindt eiseres dat verweerder zijn besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd heeft.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 15 februari 2021 en van 19 maart 2021 uiteengezet waarom de conclusie van de arbeidsdeskundige over de maatmanomvang in stand kan blijven
.Het is volgens haar inderdaad gebruikelijk als arts om meer uren te werken dan contractueel is afgesproken. Deze extra uren worden niet beloond omdat dit al is verdisconteerd in het uurloon van een arts. Bovendien vindt de arbeidsdeskundige dat niet is vast te stellen hoeveel extra uren eiseres gewerkt zou hebben, omdat dit niet contractueel is vastgelegd. Als het hier bovendien zoals gesteld zou gaan om uren voor het lezen van literatuur, het begeleiden van studenten, het bezoeken van congressen etc. dan zijn dat volgens haar sowieso geen uren die tot de urenomvang behoren. Verder wordt er bij het vaststellen van de maatmanomvang uitgegaan van het aantal uren dat contractueel afdwingbaar is. In geval van eiseres kan zij slechts de contractueel afgesproken uren afdwingen. Als laatste punt voert de arbeidsdeskundige aan dat de WIA-beoordeling zoveel mogelijk gebeurt op basis van objectieve gegevens, zoals de arbeidsduur door eiseres zelf in de WIA-aanvraag is doorgegeven, namelijk 32 uur per week. Het motiveringsgebrek kan door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet gevolgd worden.
De rechtbank overweegt het volgende.
Voor het vaststellen van de urenomvang van de maatmanarbeid is het feitelijk gewerkte aantal uren (door de maatman) van belang. Ook als dit aantal de gebruikelijke werktijd overschrijdt.
Verweerder is bij het bepalen van de urenomvang uitgegaan van de door eiseres opgegeven omvang van het dienstverband en de informatie uit de polisadministratie. Volgens de arbeidsovereenkomst bedroeg de werktijd van eiseres 32 uur per week en deze uren heeft de werkgever aangegeven bij de belastingdienst.
Uit vaste rechtspraak [1] volgt dat het Uwv mag uitgaan van de gegevens uit de polisadministratie, tenzij noodzakelijke gegevens ontbreken of wordt aangetoond dat deze gegevens onjuist zijn. Hiervan kan sprake zijn als de werknemer aantoont dat een gegeven onjuist is.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet heeft aangetoond dat de door verweerder gebruikte gegevens onjuist zijn. De door eiseres overgelegde verklaring van de werkgever is daarvoor niet voldoende. Haar werkgever verklaart hierin dat eisers gedurende vele jaren tot aan haar uitval in 2018 aanzienlijk meer uren heeft gewerkt en dat zij gemiddeld ruim 45 uur per week werkzaam is geweest. Daaruit volgt weliswaar dat het gemiddeld aantal gewerkte uren de omvang van de aanstelling te boven ging, maar niet om hoeveel uur het specifiek ging in de referteperiode. Dat is van belang omdat het gebruik van het woord “gemiddeld” impliceert dat het aantal gewerkte uren schommelt. Van belang is verder dat uit de verklaring van de werkgever niet blijkt of en in hoeverre het ging om meer-uren die meetellen voor de (maatman)arbeid.
Dat betekent dat het Uwv bij de vaststelling van de arbeidsomvang van eiseres zich terecht heeft gebaseerd op de gegevens uit de polisadministratie en terecht is uitgegaan van een urenomvang van 32 uur per week.

Wat is de conclusie van de rechtbank?

De arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) heeft berekend dat eiseres op 10 september 2020 in haar eigen functie met een urenbeperking 50,08% kan verdienen van het loon dat zij voorheen verdiende als kinderarts, zodat eiseres voor de overige 49,92 % arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft de WIA‑uitkering van eiser per 10 september 2020 daarom terecht bepaald op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 49,92%.
Het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in samenwerking met mr. J.B.C. Hoeksel, griffier op 3 februari 2022.
De uitspraak is verzonden op 3 februari 2022 en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 13 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3144.