ECLI:NL:RBROT:2022:9544

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
C/10/637841 / HA ZA 22-383
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over juridische erfgrens tussen percelen en verkrijgende verjaring

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 2 november 2022, gaat het om een geschil tussen twee buren over de juridische erfgrens tussen hun percelen. De eisers, [eiser01] en [eiser02], hebben de rechtbank verzocht om vast te stellen dat de kadastrale erfgrens de juridische erfgrens is. De gedaagden, [gedaagde01] en [gedaagde02], betwisten dit en stellen dat zij door verkrijgende verjaring eigenaar zijn geworden van de grond tussen de kadastrale erfgrens en de plaats waar een groen hek heeft gestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het groene hek er op 1 september 2001 al stond en dat de gedaagden het bezit van de betwiste grond vanaf 2006 onafgebroken en te goeder trouw hebben voortgezet. De rechtbank concludeert dat de gedaagden op 2 september 2011 door verkrijgende verjaring eigenaar zijn geworden van de betwiste grond. De vorderingen van de eisers worden afgewezen, en de rechtbank verklaart voor recht dat de erfgrens zoals weergegeven in de afbeelding in het vonnis de juridische erfgrens is. De eisers worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/637841 / HA ZA 22-383
Vonnis van 2 november 2022
in de zaak van

1..[eiser01] ,

2.
[eiser02],
beiden wonende te [woonplaats01] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. H.E. Eelkman Rooda te Rotterdam,
tegen

1..[gedaagde01] ,

2.
[gedaagde02],
beiden wonende te [woonplaats02] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie
advocaat mr. A.C.M. Verhoeven te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser01] , [eiser02] , [gedaagde01] en [gedaagde02] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 april 2022, met 16 producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met 8 producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte houdende producties in conventie en reconventie, met producties genummerd 19 tot en met 27;
  • de brief van [gedaagde01] en [gedaagde02] , met producties 9 en 10;
  • de akte houdende overlegging producties van [eiser01] en [eiser02] , met producties 28 tot en met 32;
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde01] en [gedaagde02] voor de mondelinge behandeling op 1 september 2022, van welke behandeling geen proces-verbaal is opgemaakt;
  • de akte van [gedaagde01] en [gedaagde02] , met productie 11;
  • de akte van [eiser01] en [eiser02] van 21 september 2022, met productie 33;
  • het bezwaar van [gedaagde01] en [gedaagde02] tegen de akte van 21 september 2022;
  • het bericht van de rechtbank waarin aan partijen is meegedeeld dat (a) punt 1, 2, 4, 5, 6 en 11 van de akte van 21 september 2022 bij de beoordeling worden betrokken, maar de rest van die akte niet en productie 33 evenmin en (b) de zaak wordt verwezen naar de rol van 5 oktober 2022 voor het nemen van een akte door [gedaagde01] en [gedaagde02] waarin zij mogen reageren op punt 1 en 11 van de akte van 21 september 2022;
  • de akte van [gedaagde01] en [gedaagde02] op de rol van 5 oktober 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Op 1 september 2001 is het woonhuis met ondergrond, erf, tuin en verder toebehoren aan de [adres01] in [plaats01] verkocht en geleverd aan de heer [naam01] (hierna: [naam01] ) en de heer [naam02] (hierna: [naam02] ). Op 1 september 2006 hebben zij dit eigendom verkocht en geleverd aan [gedaagde01] en [gedaagde02] .
2.2.
In augustus 2005 is het woonhuis met ondergrond, erf, tuin en verder toebehoren aan de [adres02] in [plaats01] verkocht en geleverd aan de heer [naam03] (hierna: [naam03] ). Op 21 januari 2020 heeft hij dit eigendom verkocht en geleverd aan [eiser01] en [eiser02] en zijn partijen buren van elkaar geworden.
2.3.
De achtertuinen van [adres02] en [adres01] zijn ongeveer 15 meter lang. In ieder geval van 1 september 2001 tot 1 september 2006 werden deze tuinen over de volle lengte van elkaar gescheiden door wat partijen aanduiden als een groen hek (hierna: het groene hek). Op de foto hieronder, die door [gedaagde01] in 2015 is genomen vanuit de tuin van [adres02] , is een deel van dit hek zichtbaar.
2.4.
Het achterste gedeelte van het groene hek (gezien vanaf de huizen), met een lengte van ongeveer vijf meter, is in 2007 verwijderd na overleg tussen [gedaagde01] en [gedaagde02] en [naam03] . Toen [naam03] zijn huis te koop zette, hebben [gedaagde01] en [gedaagde02] een touwtje gespannen waar het verwijderde gedeelte van het groene hek had gestaan.
2.5.
Na de aankoop van [adres02] door [eiser01] en [eiser02] hebben partijen en hun buren van [adres03] overlegd over de aanleg van nieuwe achtertuinen. Na dit overleg hebben [gedaagde01] en [gedaagde02] het voorste gedeelte van het groene hek (gezien vanaf de huizen), met een lengte van ongeveer vijfenhalf meter, verwijderd en een houten schutting geplaatst. Deze schutting was eind september 2020 gereed. Op de foto hieronder, genomen door [gedaagde01] , is een deel van de schutting te zien. Daarachter is het resterende gedeelte van het groene hek te zien, door [gedaagde01] gedeeltelijk rood omcirkeld.
2.6.
Tussen partijen is discussie ontstaan over de erfgrens tussen hun percelen. Op 19 juli 2021 heeft het Kadaster een erfgrensreconstructie verricht. Daaruit volgt dat de houten schutting en het resterende gedeelte van het groene hek niet op de kadastrale erfgrens staan, maar op het kadastrale perceel van [eiser01] en [eiser02] . Volgens [gedaagde01] en [gedaagde02] wijkt de feitelijke situatie slechts beperkt af van de kadastrale perceelsgrens. In hun conclusie van antwoord formuleren zij dit als volgt.
“ 1 (…) Aan de muur staat de schutting op exact dezelfde plek als het hekwerk voordien. De afwijking met de kadastrale meting is hier 0 centimeter.
2 Op het einde van de schutting, 5,5 meter uit het huis, week het hek en nu ook de schutting 10 centimeter af van de kadastrale grens
3 4,5 meter voorbij de schutting staat nog een oude paal van het vroegere hek. Hier wijkt het hek 10 centimeter af van de kadastrale grens
4 Op het einde van de tuin zit de oude bevestigingsbeugel van het hek. Hier wijkt de beugel ongeveer 15 centimeter af van de kadastrale grens”
[eiser01] en [eiser02] menen dat deze afwijking beduidend groter is. Zij stellen zich op het standpunt dat de kadastrale grens tevens de juridische erfgrens is. [gedaagde01] en [gedaagde02] weerspreken dit en menen dat het groene hek de juridische erfgrens markeert.
2.7.
[eiser01] en [eiser02] hebben een aantal berichten en verklaringen van [naam03] overgelegd, waaruit volgens hen volgt dat niet het groene hek de juridische erfgrens is, maar een buxus(haag) die op de plaats van de door het Kadaster uitgemeten erfgrens staat of stond. Bij e-mail van 1 maart 2022 heeft [naam03] onder meer het volgende aan [eiser01] bericht.
“ Het groene hek is voor zover ik weet door mijn voorganger (die op de benedenetage woonde) binnen de erfgrens gezet aan beide zijden van de tuin. Dat hek was volledige eigendom van mij vanaf het moment dat ik het huis met tuin kocht.
Ik droeg de volledige kosten van onderhoud van dat hek (hoe gering dan ook) en de kosten van het op een gegeven moment gedeeltelijk weer verwijderen ervan. Dat ik dat in overleg deed, was niet omdat ik er enig recht aan verbond en zo werd dat door de buren ook nimmer geformuleerd. Enkel het onderhoud aan de buxus haag werd geheel in overleg gedaan, al was het meestal ik die het snoeide.
Tegen iedere overschrijding (door bomen en anderszins) heb ik mij telkens verzet, waardoor er ook geen rechtsverwerking kon ontstaan.
Dus onwaar is:
een juridische grens die gelijk loopt aan "het groene hekwerk" dat de beide percelen meerdere decennia gescheiden heeft gehouden (…)
(…)
Er groeide iets van een buxus struikjes op de erfgrens (zowel bij [adres03] als bij [adres01] ), dat was dus aan de andere zijde van het hekwerk, de wortels en stammen groeiden aan de andere zijde van het hekwerk en de klimop groeide er door [h]een en verstikte die buxus struikjes, alsmede andere planten die daar omheen groeiden. (…) Die buxus struikjes stonden volgens mij op de echte erfgrens. (…)”
2.8.
[eiser01] en [eiser02] hebben voorts een e-mail van 4 oktober 2015 van [gedaagde01] aan [naam03] overgelegd, geschreven nadat tussen hen discussie was ontstaan over snoeiwerkzaamheden door [naam03] . Uit deze e-mail volgt volgens [eiser01] en [eiser02] dat ook [gedaagde01] en [gedaagde02] niet het groene hek, maar de buxus(haag) als de erfgrens zagen. In deze e-mail schrijft [gedaagde01] onder meer:
“ (…) De afscheiding kunnen we helemaal weghalen, of we kunnen er iets anders voor in de plaats zetten wat minder doorwoekert, want net zoals het bij jou woekert doet het bij ons ook.
De erfafscheiding is een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid, en we zijn dan ook samen verantwoordelijk voor onderhoud, schoonhouden en eventueel vernieuwen. Ik vind het dus helemaal niet erg om er iets op te bedenken, maar dan wel in overleg.”
2.9.
Verder hebben [eiser01] en [eiser02] een aantal foto’s in het geding gebracht waarop volgens hen een buxus(haag) te zien is. Op volgende bladzijde van dit vonnis zijn drie van deze foto’s (of een gedeelte daarvan) opgenomen.
2.10.
[gedaagde01] en [gedaagde02] weerspreken dat naast of langs het groene hek ooit een buxus(haag) heeft gestaan. Zij hebben een e-mail van 21 augustus 2022 van [naam01] overgelegd, waarin onder meer het volgende is vermeld.
“ Toen wij in 2001 eigenaar werden van het pand aan de [adres01] stond er in de tuin
geen buxus(haag)of daarop gelijkende struik op of langs de afscheiding van het perceel met [adres02] .
Nochhebben wij die geplaatst tijdens onze jaren op de [straatnaam01] (tot september 2006). De afscheiding bestond al die jaren (…) uit een
laag hek (kniehoog donkergroen open draadwerk) met aan beide zijden hier en daar begroeiing door klimop. Het open hekwerkje hebben wij destijds zo gelaten (…) en is altijd als perceelsgrens door beide buren ( [adres01] en [adres02] ) gehanteerd en gerespecteerd.
In onze tuin was er wél een buxus in een carré midden voor de achterdeur. Dit hoorde bij ons tuinontwerp en hebben jullie volgens mij al vrij snel verwijderd.”
2.11.
[gedaagde01] en [gedaagde02] hebben foto’s overgelegd waaruit volgens hen blijkt dat naast het groene hek geen buxushaag heeft gestaan, zoals de onder 2.3 en 2.5 opgenomen foto’s. Twee andere foto’s zijn hieronder opgenomen, de rode markering op de tweede foto (bovenaan de volgende bladzijde van dit vonnis) is aangebracht door [gedaagde01] .

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser01] en [eiser02] vorderen – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
1. voor recht verklaart dat de kadastrale erfgrens die is vermeld in de erfgrensconstructie van 19 juli 2021 tussen de percelen [adres02] en [adres01] de juridisch geldende erfgrens is;
2. [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de schutting op het perceel van [eiser01] en [eiser02] te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dagdeel dat [gedaagde01] en [gedaagde02] hiermee in gebreke blijven, met een maximum van € 25.000,00;
3. bepaalt dat wanneer [gedaagde01] en [gedaagde02] in gebreke blijven en de maximale dwangsom is verbeurd, [eiser01] en [eiser02] de schutting zonder vergoeding aan [gedaagde01] en [gedaagde02] mogen verwijderen;
subsidiair
4. voor recht verklaart dat [gedaagde01] en [gedaagde02] onrechtmatig jegens [eiser01] en [eiser02] handelden en handelen door het stuk grond waarop de schutting staat in bezit te hebben genomen althans in bezit te houden en [gedaagde01] en [gedaagde02] te veroordelen om deze grond binnen veertien dagen na betekening van het vonnis leeg en ontruimd in eigendom over te dragen aan [eiser01] en [eiser02] , op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dagdeel dat [gedaagde01] en [gedaagde02] hiermee in gebreke blijven, met een maximum van € 25.000.00;
5. aan [eiser01] en [eiser02] vervangende toestemming verleent om, indien [gedaagde01] en [gedaagde02] deze veroordeling niet nakomen, op kosten van [gedaagde01] en [gedaagde02] over te gaan tot overdracht en levering van het stuk grond waarop de schutting staat, met bepaling dat het vonnis indien nodig de akte tot levering vervangt of dat een door de rechtbank aan te wijzen vertegenwoordiger de leveringshandeling van [gedaagde01] en [gedaagde02] zal verrichten;
meer subsidiair
6. [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk veroordeelt om het gedeelte van de door hen geplaatste schutting dat ook na toekenning van een verjaringsclaim op het perceel [adres02] staat te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dagdeel dat [gedaagde01] en [gedaagde02] hiermee in gebreke blijven, met een maximum van € 25.000,-;
7. bepaalt dat wanneer [gedaagde01] en [gedaagde02] in verzuim blijven en de maximale dwangsom is verbeurd, [eiser01] en [eiser02] het gedeelte van de schutting dat ook na toekenning van een verjaringsclaim op het perceel [adres02] staat mogen verwijderen zonder vergoeding aan [gedaagde01] en [gedaagde02] ;
in alle gevallen
8. [gedaagde01] en [gedaagde02] veroordeelt in de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf een week na betekening van het vonnis.
3.2.
[gedaagde01] en [gedaagde02] concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser01] en [eiser02] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[eiser03] en [eiser04] vorderen dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor recht verklaart dat de erfgrens die is weergegeven in onderstaande afbeelding – als de verticale lijn ongeveer in het midden van de bovenste helft van de afbeelding; opmerking rechtbank – de juridische erfgrens is, met veroordeling van [verweerder01] en [verweerder02] in de proceskosten.
[afbeelding kadasterkaart]
3.5.
[verweerder01] en [verweerder02] concluderen tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser03] en [eiser04] in de proceskosten.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie en in reconventie
inleiding
4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie worden vanwege hun samenhang gezamenlijk beoordeeld.
4.2.
In geschil is of de juridische erfgrens tussen [adres02] en [adres01] samenvalt met de kadastrale erfgrens, zoals [eiser01] en [eiser02] menen, of dat de juridische erfgrens zich bevindt op de plaats waar het groene hek staat of heeft gestaan, zoals [gedaagde01] en [gedaagde02] stellen.
verkrijgende verjaring?
4.3.
[gedaagde01] en [gedaagde02] betwisten de juistheid van de erfgrensreconstructie uit 2021 niet, maar stellen dat zij door verkrijgende verjaring eigenaar zijn geworden van de grond tussen de kadastrale erfgrens en de plaats waar het groene hek staat of heeft gestaan (hierna: de betwiste grond).
Een beroep op verjaring is een bevrijdend verweer, ten aanzien waarvan de stelplicht en (als daaraan wordt toegekomen) de bewijslast op [gedaagde01] en [gedaagde02] rusten.
4.4.
Het staat niet vast wie het groene hek heeft geplaatst en wanneer. Het staat dus ook niet vast dat het plaatsen van dit hek een bezitsdaad is van een vorige eigenaar van [adres01] . Wel staat tussen partijen vast dat het groene hek er op 1 september 2001 al stond.
Mede onder verwijzing naar de e-mail van 21 augustus 2022 van [naam01] hebben [gedaagde01] en [gedaagde02] gemotiveerd gesteld dat het groene hek door [naam01] , [naam04] en hun (eerste) buren van [adres02] als de perceelsgrens werd beschouwd, dat [naam01] en [naam02] hun achtertuin tot aan het groene hek (dus) als hun eigendom beschouwden, dat zij de betwiste grond door het inrichten en gebruiken daarvan in bezit hebben genomen en dat [naam01] en [naam04] daarover nooit een discussie hebben gehad met [naam03] of een eerdere eigenaar van [adres02] . [eiser01] en [eiser02] hebben dit alles niet betwist.
Hieruit volgt dat [naam01] en [naam04] de betwiste grond op 1 september 2001 in bezit hebben genomen en dat de dag daarna een verjaringstermijn is gaan lopen (artikel 3:101 BW). Feiten waaruit kan blijken dat het bezit van de betwiste grond door [naam01] en [naam04] niet te goeder trouw was, hebben [eiser01] en [eiser02] niet gesteld.
4.5.
[gedaagde01] en [gedaagde02] stellen dat zij het bezit van de betwiste grond vanaf 2006 onafgebroken en te goeder trouw hebben voorgezet, zodat deze grond – uitgaande van het oordeel van de rechtbank over de aanvang van de verjaringstermijn en gelet op artikel 3:99 lid 1 BW – op 2 september 2011 door verkrijgende verjaring hun eigendom is geworden.
[eiser01] en [eiser02] betwisten dit op grond van verschillende argumenten.
4.5.1.
[eiser01] en [eiser02] stellen zich op het standpunt dat [naam03] , [gedaagde01] en [gedaagde02] niet het groene hek als de erfgrens beschouwden, maar een buxus(haag) die aan de kant van [gedaagde01] en [gedaagde02] tegen het groene hek aan stond. [gedaagde01] en [gedaagde02] voeren aan dat daar nooit een buxus(haag) heeft gestaan, zodat dit standpunt van [eiser01] en [eiser02] niet juist kan zijn.
[naam01] verklaart in zijn email van 21 augustus 2022 stellig en zonder voorbehoud dat er in de periode van 1 september 2001 tot en met 1 september 2006 geen sprake is geweest van een buxus(haag) naast het groene hek. [gedaagde01] en [gedaagde02] verklaren hetzelfde over de periode vanaf 1 september 2006. De verklaringen van [naam03] op dit punt zijn minder eenduidig. Weliswaar schrijft hij herhaaldelijk over een buxus(haag), maar in zijn e-mail van 1 maart 2022 heeft hij het ook over “iets van een buxus struikjes op de erfgrens (zowel bij [adres03] als bij [adres01] )” en over “andere planten die daar omheen groeiden”. Buxusstruiken (of struiken die daarop lijken) is niet zonder meer hetzelfde als een buxushaag. Uit de verklaringen van [naam03] valt dan ook niet eenduidig af te leiden dat naast het groene hek een buxus(haag) heeft gestaan, laat staan over de volle lengte van de achtertuin. [naam03] verklaart ook niet wie de betreffende buxus(haag) zou hebben geplaatst ( [naam01] in elk geval niet volgens zijn e-mail van 21 augustus 2022) en wanneer dit zou zijn gebeurd. [eiser01] en [eiser02] betwisten niet dat er nu geen buxus(haag meer) staat, maar zij maken niet duidelijk wanneer deze zou zijn verwijderd en door wie. Uit de door partijen overgelegde foto’s kan worden afgeleid dat op sommige plaatsen bij het groene hek beplanting stond, ook aan de kant van [gedaagde01] en [gedaagde02] . De aanwezigheid van deze beplanting biedt steun aan de stelling van [gedaagde01] en [gedaagde02] dat zij de betwiste grond in bezit hebben gehouden. De rechtbank heeft op geen van de door partijen overgelegde foto’s kunnen vaststellen dat sprake is geweest van een buxus(haag) langs het groene hek, laat staan over de volle lengte van dat hek. In tegendeel, uit de door [gedaagde01] en [gedaagde02] overgelegde foto’s blijkt duidelijk dat op het moment dat die foto’s werden genomen geen buxus(haag) bij het groene hek aanwezig was. Het kan zo zijn dat bij of door het groene hek klimop en andere planten groeien of groeiden, maar daaruit volgt nog niet dat sprake was van een buxus(haag). Omdat [eiser01] en [eiser02] hun standpunt over de aanwezigheid van een buxushaag onvoldoende hebben onderbouwd, wordt aan bewijslevering op dit punt niet toegekomen.
De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat langs het groene hek ooit een buxus(haag) heeft gestaan, zodat evenmin is komen vast te staan dat een dergelijke haag door de bewoners van [adres02] en [adres01] als erfgrens werd beschouwd.
4.5.2.
[eiser01] en [eiser02] stellen vervolgens dat een eventuele verjaring in elk geval in 2007 is gestuit door het verwijderen van het achterste gedeelte van het groene hek. [gedaagde01] en [gedaagde02] betwisten dit.
De rechtbank volgt deze stelling van [eiser01] en [eiser02] niet. Dat een hek gedeeltelijk wordt verwijderd, betekent nog niet dat de daarbij betrokken buren de plaats waar dat hek heeft gestaan niet langer als de erfgrens beschouwen. [eiser01] en [eiser02] hebben geen feiten gesteld waaruit kan volgen dat [gedaagde01] en [gedaagde02] de betwiste grond na de verwijdering van dit gedeelte van het groene hek hebben prijsgegeven of dat [naam03] deze grond weer in bezit heeft genomen of als zijn eigendom heeft opgeëist. Dat [naam03] heeft geprotesteerd tegen de aanwezigheid van bomen in de achtertuin bij de erfgrens is daartoe onvoldoende, omdat niet vaststaat waar deze bomen zich precies bevonden. Evenmin volgt uit de stellingen van [eiser01] en [eiser02] dat het bezit van de betwiste grond door [gedaagde01] en [gedaagde02] na de verwijdering van het achterste gedeelte van het groene hek niet langer te goeder trouw was.
4.5.3.
[eiser01] en [eiser02] stellen verder dat uit de e-mail van 4 oktober 2015 van [gedaagde01] aan [naam03] blijkt dat [gedaagde01] en [gedaagde02] niet het groene hek als de erfgrens beschouwden, maar de begroeiing naast dat hek. [gedaagde01] en [gedaagde02] betwisten dit.
De rechtbank stelt voorop dat deze e-mail is geschreven nadat de termijn voor verkrijgende verjaring is volgelopen. Uit deze e-mail volgt niet dat het bezit van de betwiste grond door [gedaagde01] en [gedaagde02] achteraf bezien (toch) niet te goeder trouw is geweest. Uit de email blijkt niet waar de woekerende begroeiing waarover [gedaagde01] het heeft zich precies bevindt. Het is goed mogelijk dat het bijvoorbeeld gaat om beplanting die op of vlakbij de erfgrens staat en beide kanten op woekert en (dus) gedeeltelijk gesnoeid mocht worden door [gedaagde01] en [gedaagde02] en gedeeltelijk door [naam03] . Belangrijker is dat [gedaagde01] , zoals [gedaagde01] en [gedaagde02] ook benadrukken, het in deze e-mail heeft over een afscheiding en niet over een erfgrens. Een afscheiding hoeft niet noodzakelijkerwijs op de erfgrens te staan en [gedaagde01] erkent of bevestigt in zijn mail ook niet dat de begroeiing waarover hij schrijft de erfgrens markeert. Het beroep van [eiser01] en [eiser02] op deze e-mail gaat dan ook niet op.
4.6.
De conclusie is dat [gedaagde01] en [gedaagde02] op 2 september 2011 door verkrijgende verjaring eigenaar zijn geworden van de betwiste grond.
conclusies wat betreft de vorderingen
4.7.
Omdat de betwiste grond gelet op het voorgaande geen eigendom is van [eiser01] en [eiser02] , zijn hun primaire en subsidiaire vorderingen niet toewijsbaar.
4.8.
Voor zover [eiser01] en [eiser02] hun meer subsidiaire vorderingen baseren op het arrest van 24 februari 2017 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:307) slaagt dit beroep niet. In de betreffende zaak was geen sprake van bezit te goeder trouw. [eiser01] en [eiser02] hebben onvoldoende gemotiveerd gesteld dat ook het bezit van de betwiste grond door [naam01] en [naam04] en vervolgens door [gedaagde01] en [gedaagde02] in de periode van 2 september 2001 tot en met 1 september 2011 niet te goeder trouw was.
4.9.
Verder stellen [eiser01] en [eiser02] (als de rechtbank het goed begrijpt) dat [gedaagde01] en [gedaagde02] de houten schutting niet op dezelfde plaats hebben neergezet als het groene hek dat er eerst stond. Deze stelling volgt de rechtbank niet, omdat zij niet is onderbouwd en de beschikbare gegevens evenmin in die richting wijzen. De schutting is eind september 2020 geplaatst en [eiser01] en [eiser02] hebben toen niet laten weten dat de schutting volgens hen niet op dezelfde plaats staat als het daartoe verwijderde gedeelte van het groene hek. Uit de foto onder 2.5 kan ook niet worden afgeleid dat de schutting niet in het verlengde staat van het resterende gedeelte van het groene hek.
4.10.
Hieruit volgt dat ook de meer subsidiaire vorderingen van [eiser01] en [eiser02] moeten worden afgewezen.
4.11.
[eiser01] en [eiser02] betwisten niet dat de plaats waar het groene hek heeft gestaan en gedeeltelijk nog staat, samenvalt met de verticale lijn ongeveer in het midden van de bovenste helft van de afbeelding onder 3.4 van dit vonnis. (Deze afbeelding is overgenomen uit 4.3 van de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie.) Dit betekent dat de vordering in reconventie voor toewijzing vatbaar is, met dien verstande dat de gevorderde verklaring voor recht niet uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard. Een verklaring voor recht wordt in de regel niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard en [gedaagde01] en [gedaagde02] hebben niet toegelicht waarom zij dit vorderen.
kosten
4.12.
[eiser01] en [eiser02] worden als de in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie.
4.12.1.
De kosten aan de zijde van [gedaagde01] en [gedaagde02] worden in conventie begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
€ 1.689,00(3 punten* × tarief € 563,00)
Totaal € 2.003,00
*1 punt voor de conclusie van antwoord, 1 punt voor de mondelinge behandeling, 0,5 punt voor de akte van 7 september 2022 en 0,5 punt voor de akte van 5 oktober 2022.
4.12.2.
De kosten aan de zijde van [gedaagde01] en [gedaagde02] worden in reconventie begroot op € 844,50 aan salaris advocaat (3 punten × tarief € 563,00 × factor 0,5).

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser01] en [eiser02] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde01] en [gedaagde02] tot op heden begroot op € 2.003,00,
5.3.
verklaart 5.2 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
verklaart voor recht dat de erfgrens die is weergegeven in de afbeelding onder 3.4 van dit vonnis – als de verticale lijn ongeveer in het midden van de bovenste helft van die afbeelding – de juridische erfgrens is tussen [adres02] en [adres01] in [plaats01] ,
5.5.
veroordeelt [verweerder01] en [verweerder02] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser03] en [eiser04] tot op heden begroot op € 844,50,
5.6.
verklaart 5.5 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2022.
3194/2009