ECLI:NL:RBROT:2022:9543

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
C/10/612606 / HA ZA 21-113
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake schadevergoeding en betalingsverplichtingen tussen [eiseres01] en HOLLAND PROPERTY N.V. na vertraging in bouwproject

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 november 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres01] en HOLLAND PROPERTY N.V. De zaak betreft een geschil over schadevergoeding en betalingsverplichtingen die voortvloeien uit vertragingen in een bouwproject. [eiseres01] vorderde betaling van openstaande facturen, meerwerk en schadevergoeding als gevolg van vertragingen die door tekortkomingen van HOLLAND PROPERTY N.V. zouden zijn veroorzaakt. De rechtbank oordeelde dat HOLLAND PROPERTY N.V. aan [eiseres01] een bedrag van € 429.948,15 dient te betalen, inclusief openstaande facturen, meerwerk en schadevergoeding voor extra kosten die door de vertraging zijn ontstaan. Daarnaast werd [eiseres01] veroordeeld tot betaling van expertisekosten aan HOLLAND PROPERTY N.V. De rechtbank heeft de eisvermeerdering van [eiseres01] afgewezen, omdat deze in strijd was met de goede procesorde. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de wettelijke handelsrente verschuldigd is over de openstaande bedragen, en dat HOLLAND PROPERTY N.V. de proceskosten moet vergoeden. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/612606 / HA ZA 21-113
Vonnis van 2 november 2022
in de zaak van
[eiseres01],
gevestigd te [vestigingsplaats01],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.E. Broesterhuizen te Deventer,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
HOLLAND PROPERTY N.V.,
gevestigd te Willemstad (Curaçao),
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R. Sekeris te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres01] en HP genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 april 2022 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin vermelde processtukken;
  • het verzoek van HP om tussentijds hoger beroep tegen het tussenvonnis toe te staan, de reactie daarop van [eiseres01] en de afwijzing van het verzoek door de rechtbank;
  • de akte na tussenvonnis, tevens akte houdende wijziging van eis van [eiseres01], met producties A tot en met S;
  • de akte houdende uitlating van HP, met producties G42 tot en met G50;
  • de antwoordakte van [eiseres01];
  • de akte houdende uitlating van HP, met productie G51.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

in conventie
het tussenvonnis
2.1.
In het tussenvonnis is geoordeeld dat HP aan [eiseres01] moet betalen € 228.404,90 aan openstaande facturen en € 28.017,- aan meerwerk in verband met de wijziging van het palenplan. Daarnaast is geoordeeld dat HP op een aantal punten is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen, waardoor vertraging in het werk is ontstaan. HP dient de daardoor veroorzaakte schade aan [eiseres01] te vergoeden. Geoordeeld is dat deze schade in ieder geval bestaat uit een niet gerealiseerde bezuiniging van € 21.305,-. [eiseres01] heeft gesteld dat zij door de vertraging nog andere schade heeft geleden, maar zij heeft deze schade voorafgaand aan het tussenvonnis onvoldoende concreet onderbouwd.
2.2.
[eiseres01] is in de gelegenheid gesteld om (de omvang van) de door haar gestelde schade nader te onderbouwen ten aanzien van (i) de extra kosten van de bouwplaats en steiger gedurende de vertraging in fase I van zestien weken, (ii) de extra kosten in verband met de prijsstijgingen over een periode van twintig weken, (iii) de extra kosten van de bouwplaats gedurende de vertraging als gevolg van de latere sloop van de kerk van twee weken en (iv) de extra kosten als gevolg van de vertraging in het verstrekken van gegevens met betrekking tot de belasting van de vloeren in fase II van veertien dagen.
in conventie en in reconventie
het tussenvonnis
2.3.
In het tussenvonnis is geoordeeld dat [eiseres01] op twee punten is tekortgeschoten en dat HP als gevolg daarvan extra kosten heeft moeten maken. [eiseres01] moet de onderzoekskosten van BDA tot een bedrag van € 8.079,78 betalen. HP is bij het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om te specificeren welke extra kosten zij heeft gemaakt naar aanleiding van (wat in het tussenvonnis is omschreven als) de eerste fout in de kalksteenwand.
in conventie
vermeerdering van eis
2.4.
[eiseres01] heeft haar eis na het tussenvonnis gewijzigd. De thans door haar gestelde schade wegens vertragingen en prijsstijgingen bedraagt in totaal € 286.278,26. Dit is substantieel meer dan de eerder op deze punten door [eiseres01] gestelde schade. Dat het in totaal gevorderde schadebedrag gelijk blijft, zoals [eiseres01] stelt, laat onverlet dat sprake is van een eisvermeerdering. Een deel van de door [eiseres01] bij dagvaarding gevorderde schade is in het tussenvonnis immers niet toewijsbaar geoordeeld.
Weliswaar is het thans gevorderde schadebedrag wegens prijsstijgingen iets lager dan bij dagvaarding gevorderd, maar als in aanmerking wordt genomen dat (a) [eiseres01] het aanvankelijk gevorderde bedrag heeft berekend over 28 weken en in het tussenvonnis een periode van 20 weken toewijsbaar is geoordeeld en (b) [eiseres01] thans stelt dat bij nader inzien geen sprake is van schade door prijsstijgingen in fase I, is de conclusie dat ook op dit punt materieel gezien sprake is van een vermeerdering van eis. Er wordt immers over een (veel) kortere periode bijna hetzelfde totaalbedrag gevorderd.
HP maakt gemotiveerd bezwaar tegen deze vermeerdering van eis.
2.5.
De vermeerdering van eis is in strijd met de goede procesorde. Dat [eiseres01] in het tussenvonnis in de gelegenheid is gesteld om haar schade concreter te onderbouwen en zij van deze gelegenheid gebruik heeft gemaakt, betekent niet dat er na het tussenvonnis nog ruimte is om op de betreffende punten (aanzienlijk) meer schade te vorderen dan [eiseres01] voorafgaand aan het tussenvonnis heeft gedaan. Het toelaten van de eiswijziging zou ernstig afbreuk doen aan het mede op begrenzing van het partijdebat in het vervolg van de procedure bij de rechtbank gerichte karakter van het tussenvonnis en het gerechtvaardigde belang van HP om zich na het voeren van verweer tegen de dagvaarding en na het tussenvonnis niet alsnog tegen een fors vermeerderde eis te hoeven verweren. [eiseres01] had voor aanvang van de procedure de beschikking over de gegevens om haar schade concreet te onderbouwen en een hoger bedrag aan schadevergoeding te vorderen, maar dat heeft zij niet gedaan. Dat komt voor haar rekening en risico. De eisvermeerdering zal daarom niet worden toegestaan. De rechtbank zal dan ook beslissen op de onder 3.1 van het tussenvonnis weergegeven vorderingen van [eiseres01].
2.6.
Het voorgaande betekent dat in conventie, in aanvulling op de onder 2.1 vermelde bedragen, hoogstens toewijsbaar is aan vertragingsschade:
(i) € 95.850,- aan extra bouwplaatskosten gedurende achttien weken (achttien maal de voorafgaand aan het tussenvonnis gevorderde € 5.325,- per week. Er is geen grond om dit bedrag of andere gestelde schadebedragen te vermeerderen met 10%, zoals [eiseres01] heeft gedaan, omdat een dergelijke opslag niet correspondeert met feitelijk geleden schade.);
(ii) € 2.311,86 aan extra kosten voor de steiger;
(iii) € 40.631,50 aan extra kosten voor de bouwkraan, een kraanmachinist en inefficiëntie;
(iv) een bedrag wegens prijsstijgingen over een periode van 20 weken.
vertragingsschade door de tekortkomingen van HP
2.7.
In het tussenvonnis is geoordeeld dat HP de door haar tekortkomingen veroorzaakte schade moet vergoeden. Voor de berekening van deze schade moet een vergelijking worden gemaakt tussen de werkelijke situatie en de hypothetische situatie waarin geen vertraging was ontstaan. Indien [eiseres01] door de vertraging extra kosten heeft moeten maken, kunnen deze kosten in beginsel als schade worden aangemerkt. Aan het aannemelijk maken van de schade door [eiseres01] mogen geen al te hoge eisen worden gesteld, omdat HP het [eiseres01] onmogelijk heeft gemaakt om te bewijzen wat er zonder de tekortkomingen van HP was gebeurd.
extra kosten voor de bouwplaats
2.8.
[eiseres01] heeft ter onderbouwing van deze kosten diverse overzichten en facturen overgelegd. De rechtbank acht het aannemelijk dat [eiseres01] gedurende de periodes van vertraging de kosten onder het kopje “keten” extra heeft moeten maken, zodat deze kosten als schade toewijsbaar zijn. Indien geen sprake was van vertraging, hoefde [eiseres01] de keten immers niet langer te behouden. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om kosten voor de toiletunit, voor de keetjuffrouw en het verbruik op de bouwplaats. HP heeft deze posten ook niet weersproken. De kosten voor de keten bedragen in totaal over de vertragingsperiode van achttien weken € 5.862,41. De rechtbank acht het om diezelfde reden aannemelijk dat [eiseres01] extra kosten voor de beveiliging en bewaking van de bouwplaats heeft moeten maken. Deze kosten bedragen in totaal € 1.230,22. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat deze kosten niet daadwerkelijk zijn gemaakt. [eiseres01] heeft immers ook de facturen overgelegd. Dit deel van de gevorderde schade wordt dan ook toegewezen.
2.9.
[eiseres01] heeft op haar overzichten nog diverse andere posten opgenomen. Het is niet duidelijk waarom deze kosten schade als gevolg van de vertraging betreffen. Het lijkt erop dat [eiseres01] alle in de onderhavige periode gemaakte kosten als extra kosten voor de bouwplaats heeft aangemerkt. Dit blijkt onder meer uit het feit dat diverse materialen voor minder dan een maand zijn gehuurd. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien waarom de kosten voor de huur van bijvoorbeeld een aanhanger, portofoon of sloophamer voor één of twee dagen als extra kosten voor het handhaven van de bouwplaats moeten worden aangemerkt. Dat lijken geen doorlopende en onontkoombare kosten te zijn. Daarnaast bestaat de schade volgens de overzichten voor een aanzienlijk deel uit personeelskosten. [eiseres01] heeft onvoldoende uitgelegd hoe deze kosten zijn berekend, waarom het personeel gedurende de vertraging (volledig) moest worden doorbetaald en waarom het niet inzetbaar was op een ander project. De overzichten geven hier ook geen uitsluitsel over. Er worden voor het personeel per week wisselende urenaantallen genoemd, wat niet op een vaste betalingsverplichting duidt. Misschien wel op een wisselende inzetbaarheid elders, maar dat heeft [eiseres01] niet uitgelegd. De rechtbank zal bij de begroting van de schade daarom niet aansluiten bij de overzichten van [eiseres01].
2.10.
Het voorgaande neemt niet weg dat aannemelijk is dat [eiseres01] gedurende de periode van achttien weken extra kosten heeft moeten maken voor het huren van materieel en de inzet van personeel. Dat [eiseres01] een projectleider, een werkvoorbereider en een uitvoerder voor het project heeft vrijgemaakt, is op zichzelf aannemelijk. Doorlopende contracten voor de huur van materieel kunnen niet zomaar worden opengebroken en personeel kan niet altijd direct op een kostenefficiënte manier ergens anders worden ingezet. Dat geldt ook indien deze contracten met een aan [eiseres01] gelieerde onderneming zijn gesloten. Omdat [eiseres01] onvoldoende aanknopingspunten heeft verschaft om haar schade concreet te kunnen begroten en aannemelijk is dat zij vertragingsschade heeft geleden, zal de rechtbank de omvang van deze schade op grond van artikel 6:97 BW moeten schatten. De rechtbank ziet aanleiding om het totaal van de aan de vertraging toe te rekenen extra bouwplaatskosten van [eiseres01] voor personeel en materieel, onverminderd de onder 2.8 beoordeelde extra kosten, te begroten op € 5.000,- per week, dat is € 90.000,- over de totale periode van 18 weken.
2.11.
De overige door [eiseres01] opgenomen posten komen niet voor vergoeding aanmerking, omdat het niet duidelijk is waarom deze posten als schade moeten worden aangemerkt. [eiseres01] heeft immers niet uitgelegd waarom zij extra kosten voor transport, laden en lossen en reiskosten (anders dan personeelskosten) heeft moeten maken. De kosten voor de verzekeringen en bankgarantie zullen ook worden afgewezen, omdat in elk geval de kosten van een bankgarantie geen extra bouwplaatskosten zijn. [eiseres01] heeft niet eerder gesteld dat zij deze extra kosten heeft moeten maken en evenmin heeft zij voldoende onderbouwd dat zij daadwerkelijk extra kosten voor verzekeringen heeft gemaakt.
2.12.
HP heeft in haar laatste akte nog in algemene zin aangevoerd dat [eiseres01] zelf achterliep met haar werk en door de vertraging de gelegenheid had om dit in te halen. HP heeft dit standpunt onvoldoende toegelicht. Bovendien is in het tussenvonnis onder 5.13 al geoordeeld dat HP niet gemotiveerd heeft gesteld dat [eiseres01] de vertraging verdergaand had moeten beperken. Dit punt van HP wordt dan ook gepasseerd.
2.13.
De totale schade van [eiseres01] in verband met extra bouwplaatskosten komt gelet op 2.8 en 2.10 uit boven het in 2.6 onder (i) vermelde maximumbedrag, zodat bedoeld maximumbedrag toewijsbaar is.
extra kosten voor de steiger
2.14.
In het door [eiseres01] overgelegde kostenoverzicht worden gedurende acht weken extra kosten voor de steiger gerekend. [eiseres01] heeft bij dagvaarding gesteld dat zij de steiger vijf weken langer moest laten staan vanwege de vertraagde werkzaamheden aan het dak. In het tussenvonnis is geoordeeld dat het ontbreken van een afschotplan tot drie weken vertraging heeft geleid. De rechtbank acht aannemelijk dat de steiger vanwege het aan HP toerekenbare ontbreken van een afschotplan drie weken langer moest blijven staan en dat hiermee kosten waren gemoeid. Gelet hierop is 3/5 deel van de bij dagvaarding onderbouwd gevorderde € 2.311,86 toewijsbaar, dat is € 1.387,12.
extra kosten aan de bouwkraan, kraanmachinist en inefficiëntie
2.15.
De gevorderde kosten voor de bouwkraan en kraanmachinist zullen worden afgewezen, omdat [eiseres01] niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze schade is veroorzaakt door de te late verstrekking van gegevens in fase II. [eiseres01] heeft in de dagvaarding niet uitgelegd wat het verband is tussen deze tekortkoming en de gestelde schade. Zij is daarom in het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld deze schade te onderbouwen, waarbij expliciet is opgenomen dat [eiseres01] in ieder geval dient uit te leggen waarom zij elke dag kosten heeft moeten maken voor de machinist. Deze toelichting is niet gegeven. [eiseres01] verwijst alleen naar het algemene overzicht van kosten op de bouwplaats, maar daaruit blijkt niet dat zij deze schade door de vertraging heeft geleden.
2.16.
De gevorderde inefficiëntie-schade zal eveneens worden afgewezen. [eiseres01] stelt alleen dat de werkvoorbereider, uitvoerder en projectleider zich niet volledig konden richten op de voortgang van het werk, niet verder konden met het werk en werden geconfronteerd met een wisseling van werkzaamheden. Deze zeer algemene informatie maakt niet aannemelijk dat de te late verstrekking van gegevens schade heeft veroorzaakt wegens inefficiëntie, terwijl [eiseres01] in het tussenvonnis expliciet is gevraagd uit te leggen waar de gestelde inefficiëntie uit bestaat.
prijsstijgingen
2.17.
De rechtbank acht het aannemelijk dat [eiseres01] door de vertraging te maken heeft gehad met prijsstijgingen en dus extra kosten heeft moeten maken. Bij de begroting van de schade wordt echter niet aangesloten bij de berekeningen van [eiseres01]. [eiseres01] heeft de prijsstijgingen in eerste instantie berekend aan de hand van BDB-indexcijfers over de gehele aanneemsom, uitgaande van een vertraging van 28 weken. Zij heeft haar herziene berekening naar aanleiding van het tussenvonnis echter gebaseerd op de standaardregeling Risicoregeling Woning- en Utiliteitsbouw 1991 over de factuurbedragen van fase II (en niet langer ook van fase I), uitgaande van een vertraging van 20 weken. De laatste berekening gaat dus uit van een (veel) kortere periode, maar de uitkomst is vrijwel gelijk. Het is onduidelijk hoe dit komt en [eiseres01] heeft niet uitgelegd waarom zij na het tussenvonnis is overgestapt op een andere rekenmethode. Zij heeft ook niet aan de hand van concrete gegevens laten zien in hoeverre sprake was van prijsstijgingen wat betreft de daadwerkelijk later gekochte materialen voor het project. Omdat [eiseres01] onvoldoende aanknopingspunten heeft verschaft om haar schade op dit punt concreet te kunnen begroten en aannemelijk is dat zij vertragingsschade heeft geleden in de vorm van prijsstijgingen, zal de rechtbank de omvang van deze schade op grond van artikel 6:97 BW moeten schatten. De rechtbank ziet aanleiding om het totaal van deze kosten te begroten op 90% van 20/28 deel (omdat moet worden gerekend met 20 in plaats van 28 weken) van het bij dagvaarding gevorderde bedrag van € 85.950,87, wat neerkomt op € 55.254,13.
in conventie en in reconventie
nieuwe stellingen van HP
2.18.
HP heeft in haar laatste akte aangevoerd dat er geen grond voor schadevergoeding bestaat, omdat er geen sprake is van verzuim. HP heeft de aanwezigheid van het verzuim wat betreft de nakoming van haar verbintenissen niet eerder betwist, zodat daar in het tussenvonnis niet op is ingegaan. De rechtbank hoeft immers niet ambtshalve na te gaan of sprake is van verzuim. In dit geval was het voor HP bovendien blijvend onmogelijk om haar verbintenissen nog tijdig na te komen. De betreffende stelling van HP kan haar dus niet baten.
2.19.
HP voert voorts als verweren dat [eiseres01] haar niet tijdig heeft gewaarschuwd voor de vertraging en de daaruit voortvloeiende schade en dat [eiseres01] niet heeft voldaan aan haar schadebeperkingsplicht. Van HP mocht worden verwacht deze verweren niet pas na het tussenvonnis te voeren, HP heeft op deze punten bovendien slechts algemene stellingen ingenomen zonder die concreet te onderbouwen. Deze verweren slagen dus niet.
expertisekosten IMd
2.20.
HP is in de gelegenheid gesteld om te specificeren welke extra kosten zij heeft gemaakt naar aanleiding van (wat in het tussenvonnis is omschreven als) de eerste fout in de kalksteenwand, omdat in het tussenvonnis een onderscheid is gemaakt tussen de direct na de fout van [eiseres01] gemaakte kosten en de verdere kosten in dit verband. Laatstgenoemde kosten komen volgens het tussenvonnis niet voor vergoeding in aanmerking, omdat HP nauw betrokken was bij het herstelplan.
De rechtbank ziet in de nadere toelichting van HP aanleiding om op dit punt terug te komen van het tussenvonnis, omdat haar eindvonnis anders op een onhoudbare feitelijke en juridische grondslag zou berusten. HP heeft nogmaals uitgelegd dat zij met [eiseres01] heeft meegedacht om kosten en tijd te besparen, maar dat dit niet wegneemt dat de verantwoordelijkheid voor (het herstel van) de fout van [eiseres01] en de daarmee gemoeide kosten bij [eiseres01] ligt. Deze toelichting is overtuigend en de rechtbank is daarom bij nader inzien van oordeel dat alle door HP in dit kader gemaakte kosten, in totaal € 6.008,40, voor vergoeding door [eiseres01] in aanmerking komen. [eiseres01] heeft niet voldoende onderbouwd gereageerd op het gemotiveerde betoog van HP dat de rechtbank op dit punt van haar beslissing in het tussenvonnis moet terugkomen.
conclusie
2.21.
HP dient aan [eiseres01] te betalen € 228.404,90 aan openstaande en vervallen facturen, € 28.017,- aan meerwerk, € 21.305,- aan schade vanwege de niet gerealiseerde bezuiniging, € 95.580,- aan extra bouwplaatskosten, € 1.387,12 aan extra steigerkosten en € 55.254,13 in verband met prijsstijgingen, in totaal € 429.948,15.
[eiseres01] dient aan HP te betalen € 14.088,18 aan expertisekosten.
2.22.
HP heeft haar betalingsverplichting ten aanzien van de facturen opgeschort. Gelet op het door [eiseres01] te betalen bedrag was slechts een opschorting van € 14.088,18 gerechtvaardigd. De rechtbank stelt vast dat HP dit beroep op opschorting na dit eindvonnis niet kan handhaven, omdat zij een vordering in reconventie heeft ingesteld. De rechtbank zal daarom in conventie in totaal € 429.948,15 aan hoofdsom toewijzen.
in conventie
rente en buitengerechtelijke incassokosten
2.23.
[eiseres01] stelt dat HP over de facturen de wettelijke handelsrente verschuldigd is vanaf de dag na die waarop betaling uiterlijk had moeten plaatsvinden, met de contractuele verhoging van twee procentpunten vanaf veertien dagen nadat [eiseres01] deze verhoging heeft aangezegd. HP voert daartegen aan dat in de aannemingsovereenkomst een betalingstermijn van 21 dagen na goedkeuring van de bouwdirectie is overeengekomen en dat niet is gesteld dat die toestemming voor (alle) facturen is gegeven. HP heeft daarmee onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de betalingstermijnen van de facturen zijn verstreken. Het had op haar weg gelegen om concreet aan te voeren bij welke facturen deze termijn niet in acht zou zijn genomen. HP heeft voorts niet gesteld wanneer haar beroep op opschorting is ingegaan. Daar komt nog bij dat het bedrag ten aanzien waarvan HP zich op opschorting kon beroepen zeer gering is in verhouding tot het bedrag dat zij aan [eiseres01] is verschuldigd, zodat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om te concluderen dat [eiseres01] vanwege het beroep op opschorting van HP geen aanspraak kan maken op betaling van rente. De rente zal daarom worden toegewezen zoals door [eiseres01] gevorderd.
2.24.
De gevorderde wettelijke handelsrente over het meerwerk zal eveneens worden toegewezen, omdat [eiseres01] heeft gesteld dat aan de vereisten is voldaan en HP daar geen verweer tegen heeft gevoerd. Over de toe te wijzen schadevergoeding is HP de wettelijke rente verschuldigd, te vermeerderen met twee procentpunten vanaf 19 januari 2021.
2.25.
[eiseres01] maakt voorts aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten, omdat voldaan is aan de daaraan gestelde eisen. Deze kosten worden toegewezen tot een bedrag van € 3.854,30. Hierbij is uitgegaan van een toewijsbare hoofdsom van € 429.948,15, verminderd met het bedrag van € 14.088,18 ten aanzien waarvan HP zich op opschorting kon beroepen.
in reconventie
2.26.
Zoals reeds overwogen dient [eiseres01] € 14.088,18 aan HP te betalen. Dit bedrag zal worden toegewezen. De daarover gevorderde rente zal eveneens worden toegewezen, omdat HP heeft gesteld dat aan de vereisten van toewijzing daarvan is voldaan en [eiseres01] daartegen geen verweer heeft gevoerd.
2.27.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de door [eiseres01] gelegde beslagen op te heffen. HP dient immers nog een fors bedrag aan [eiseres01] te betalen, zodat [eiseres01] een gerechtvaardigd belang bij het behoud van het beslag heeft. Het belang van HP weegt daar niet tegen op. Dit onderdeel van de vordering van HP wordt dan ook afgewezen.
in conventie en in reconventie
2.28.
HP wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De rechtbank stelt deze kosten aan de kant van [eiseres01] in conventie tot vandaag vast op € 90,62 aan dagvaardingskosten, € 4.200,- aan griffierecht en € 8.035,- aan salaris voor de advocaat (2,5 punten × tarief € 3.214,-), in totaal € 12.325,62. De proceskosten in reconventie aan de kant van [eiseres01] worden tot heden vastgesteld op € 2.212,50 aan salaris advocaat (2,5 punten × tarief € 1.770,- × factor 0,5). Het totaalbedrag aan proceskosten aan de zijde van [eiseres01] is € 14.538,12.
2.29.
Uit het arrest van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over de mede gevorderde nakosten.
2.30.
Dit vonnis wordt wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3..De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt HP om aan [eiseres01] te betalen € 228.404,90 (btw verlegd) aan openstaande en vervallen facturen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente op grond van artikel 6:119a BW vanaf de vervaldata van deze facturen tot de dag van volledige betaling, met verhoging van de verschuldigde rente over het geheel met twee procentpunten vanaf 19 januari 2021 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt HP om aan [eiseres01] te betalen € 28.017,- (btw verlegd) aan meerwerk, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente op grond van artikel 6:119a BW vanaf 19 januari 2021 tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt HP om aan [eiseres01] te betalen € 173.526,25 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf 4 december 2020 tot de dag van volledige betaling, met verhoging van de verschuldigde rente over het geheel met twee procentpunten vanaf 19 januari 2021 tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt HP om aan [eiseres01] te betalen € 3.854,30 aan buitengerechtelijke incassokosten;
in reconventie
3.5.
veroordeelt [eiseres01] om aan HP te betalen € 14.088,18, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2020 tot de dag van volledige betaling;
in conventie en in reconventie
3.6.
veroordeelt HP in de proceskosten, aan de kant van [eiseres01] tot vandaag vastgesteld op € 14.538,12, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
3.7.
verklaart dit vonnis tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.M. Zuiderveld, griffier. Het is op 2 november 2022 uitgesproken in het openbaar.
3555/3194