2.2.Omdat de rechtbank behoefte had aan een nadere toelichting door de gerechtsdeskundige [naam02] is hij op 7 oktober 2021 gehoord. Blijkens het proces-verbaal heeft de deskundige het volgende verklaard op de in het tussenvonnis geformuleerde vragen:
1. Het achterwege blijven van een onderzoek naar het bevloeiingswater op de locatie van [naam01] / was het feitelijk mogelijk om (zoals Hollandplant ter zitting heeft gesteld) in de leidingen naar de teeltlocaties van [naam01] op de plaats waar bestrijdingsmiddelen en voedingsstoffen worden toegevoegd, ook CCC
toe te voegen?
2. Welke betekenis kan in dit verband worden toegekend aan de door Stoffels overgelegde testresultaten van Eurofins (productie 28)?
3. Het achterwege blijven van een onderzoek naar de op de locatie van [naam01] toegepaste bestrijdingsmiddelen.
“Het is juist dat ik op de locatie van [naam01] geen onderzoek naar het bevloeiingswater heb gedaan. Ik heb geen stalen genomen van de voedingsoplossing die gebruikt werd voor het opkweken van de tomaten. Er is wel een staal genomen van het bassinwater. Daarin is geen CCC ontdekt.
Met betrekking tot de leidingen naar de teeltlocaties van [naam01] wijst u mij op de door Hollandplant geopperde mogelijkheid dat op de plaats waar bestrijdingsmiddelen en voedingsstoffen aan het bassinwater worden toegevoegd, ook CCC toegevoegd kan worden. Je kunt in zo’n voedingsoplossing altijd op elk moment allerlei componenten toedienen. Maar omdat [naam01] op ede verklaarde dat hij geen CCC op zijn bedrijf had, heb ik daar ook niet verder naar gezocht. Vanuit het bassin wordt er water opgenomen naar een centrale
container. In die container worden voedingsstoffen toegediend. Op die plaats kunnen ook andere additieven toegediend worden. U vraagt mij of het mogelijk is om bij één teeltlocatie CCC toe te voegen zonder dat dat bij andere teeltlocaties van [naam01] terecht komt. Dat hangt ervan af hoe de installatie is opgebouwd. Als per serre een container wordt aangelegd om de voeding aan te maken, dan kan dat. Maar als het één grote centrale container is die alle serres bedient, dan kan dat niet. Ik heb bij mijn onderzoek niet gekeken hoe de
verdeling bij [naam01] precies gebeurde. Dat kan nog vlot worden nagegaan, want die structuur zal niet wijzigen.
U vraagt mij of ik niet voor de gemakkelijke weg heb gekozen door, in plaats van onderzoek te doen naar het bevloeiingswater, genoegen te nemen met de verklaring van [naam01] dat hij geen CCC op zijn bedrijf had. Ik moet eerlijk zeggen dat ik er niet bij stilgestaan heb dat er wél CCC bij [naam01] aanwezig had kunnen zijn. Ik heb niet naar de bestrijdingsmiddelen gekeken omdat dat niet tot mijn opdracht behoorde, mijn opdracht was om naar CCC te kijken.
U vraagt mij of er ook CCC in bepaalde bestrijdingsmiddelen kan zitten. Uit de op de markt beschikbare producten is mij inmiddels gebleken dat er inderdaad enkele bestrijdingsmiddelen zijn waarin dat het geval is.
De testresultaten van Eurofins (productie 28 dagvaarding) had ik bij mijn onderzoek ter beschikking en ik heb deze testresultaten ook verwerkt in mijn rapport. In mijn rapport staan drie tabellen met CCC-analyses, waarin ook de testresultaten van Eurofins zijn verwerkt. Op bladzijde 25 van mijn rapport zijn dat staalnummers 37, 39 en 40. Dat betreffen inderdaad monsters van stengels en wortels. Monsters van het water heb ik in mijn rapport niet in een tabel verwerkt, omdat er een analyse was waarin geen CCC aanwezig was. Met betrekking tot bladzijde 22 van het rapport, waarin gesproken wordt over 73 CCC-bepalingen, is het inderdaad juist dat bijlage 1.8 niet in mijn rapport zit. Het monster van het water zit waarschijnlijk tussen die 73 CCC-bepalingen. Op die 73 CCC-bepalingen heb ik mij gebaseerd. Overigens zijn de stalen genummerd tot 73, maar het zijn geen 73 stalen geweest. Het is juist dat de in productie 28 vermelde nummers 2 en 10 watermonsters betreffen, nummer 10 betreft inderdaad het bassin. Stuk 9 betreft inderdaad een matstaal van het water, dat is in wezen de voedingsoplossing en die komt op de matten uit. In zo’n mat zit rotswol. Op die rotswol wordt de tomatenplant geplaatst. Die rotswolmat heeft een beperkt volume, dat is meestal tussen de 10 en 20 liter. Dat is te weinig en dus moet er constant, althans regelmatig water toegevoegd worden en met dat water worden er ook voedingsstoffen aan de planten gegeven.
Voor wat betreft de traceerbaarheid van CCC in water, verwacht ik dat sporen van CCC ettelijke maanden traceerbaar zijn in de leidingen of in het bassin. U vraagt mij of ik dan bij mijn bezoek op 8 maart 2019 nog sporen van CCC had kunnen aantreffen en of ik om die reden niet uitgebreider onderzoek had moeten doen. Dat had wellicht zinvol kunnen zijn, maar ik heb dat niet gedaan. Ik heb op een gegeven moment geconstateerd dat er vanaf de derde of vierde tros van de planten geen CCC meer aanwezig was. De tomaten waren op een bepaald moment ‘clean’ van CCC, ook al bleek nadien uit de analyses dat er in de wortels en stengels toch nog CCC aanwezig was. Alle analyses tezamen genomen was voor mij reden om niet meer verder te kijken naar die voedingsoplossing.
4. Kan het feit dat de concentratie CCC in de loop van de tijd bij [naam01] is toegenomen volledig verklaard worden door de manier van meten en kan het verder uitgroeien van de plantjes volledig door een herverdeling van het CCC in de plantjes worden verklaard?
Er zijn verschillende mensen die op verschillende manieren stalen hebben genomen. Er is geen standaard voorgeschreven voor het nemen van een staal. Bij de ene genomen staal was er nog veel rotswol of potaarde aanwezig, bij de andere door mijzelf genomen staal heb ik de wortels uit die substraten gehaald en was er alleen wortel. Een volgende keer was er een basiswortel bij en weer een andere keer alleen een fijnere wortel. Ik durf voor de concentraties van die staalnames mijn hand niet in het vuur te steken, omdat ik die staalnames niet allemaal zelf genomen heb. Het enige waardevolle van die verschillende analyses en verschillende tijdstippen is dat de conclusie kan worden getrokken of er al dan niet CCC aanwezig is. Dat de concentraties CCC op een latere datum afwijkend zijn, kan grotendeels verklaard worden door deze verschillende manieren van staalname. Ik weet niet of er voor die toename van CCC-waardes nog een andere oorzaak kan zijn. U vraagt mij of het op zichzelf juist is dat de concentratie van CCC na verloop van tijd afneemt. Dat is het geval, de concentratie CCC zal geleidelijk afnemen.
5. Hoe kan het dat de CCC-concentratie in de wortels in de matten bij [naam01] beduidend hoger ligt dan de concentratie CCC die zou zijn aangetroffen in wortels van tomatenplanten in de ‘potten’ (conclusie van antwoord Hollandplant 4.31)?
Net als bij de vorige vraag is ook hier het antwoord dat de oorzaak daarvan gelegen is in de verschillende manieren waarop de stalen zijn genomen. U vraagt mij of de in het rapport beschreven algemene werking van CCC, namelijk dat er voornamelijk sprake is van een neerwaarts transport, een oorzaak kan zijn van de hogere concentratie CCC in de matten bij [naam01] . Het neerwaartse transport lijkt me niet direct de verklaring voor de accumulatie van de CCC-concentratie. Het is namelijk niet zo dat een wortel die aan het groeien is, ineens CCC gaat aantrekken. De oorzaak moet dus gezocht worden in de verschillende manier van staalnames.
6. Kunnen de verhogingen van de concentraties CCC die zich bij [naam04] hebben voorgedaan volledig worden verklaard door de wijze van monsterneming?
Ja, dat is juist. De tweede monsterneming bij [naam04] heb ik zelf gedaan, dat doe ik altijd op dezelfde manier. De eerste monsterneming heb ik niet gedaan, dat waren planten die door Stoffels naar voren zijn gebracht. De gemeten concentraties CCC liggen allemaal in dezelfde orde. Of er nu een stijging of daling is, de conclusie is dat daar CCC aanwezig is.
U vraagt mij of de in mijn rapport getrokken conclusie, namelijk dat de suggestie dat [naam04] zelf CCC toegevoegd zou hebben ‘nergens opslaat’, niet een te snelle conclusie is en of ik niet iets te goed van vertrouwen ben geweest. Dat is een kwestie van interpreteren.
De eigenaar van [naam04] was op voorhand gevraagd of ik stalen mocht komen nemen om na te gaan of er CCC in zijn planten aanwezig was. Hij heeft toen geantwoord dat dat kon en dat bij eerdere analyses van zijn tomaten geen CCC is gevonden. Hij was gerust dat er geen CCC aanwezig was en stemde ermee in dat ik stalen zou kunnen nemen. Bij mijn beslissing speelde ook een rol dat ik verder geen abnormale verschijnselen aan de planten heb gezien.
7. De onderbouwing van de conclusie dat [naam01] geen CCC aan de RIVOLO tomaten in zijn serre heeft toegediend (enerzijds leest de rechtbank als argumentatie “geen klachten over abnormale groeistilstand bij de jonge planten op het bedrijf [naam01] / het eerste jaar dat [naam01] dit ras teelde / nergens is er een advies geformuleerd om een groeiremming toe te passen / beperkte ervaring met het ras RIVOLO / gebondenheid aan de opdracht van Stoffels” en anderzijds “als doorslaggevend argument de aanwezigheid van CCC in het wortelstelsel alleen bij planten (niet alleen bij het ras RIVOLO!) die als jonggoed bij Hollandplant werden opgekweekt”.
8. Is de conclusie dat het CCC reeds in de planten aanwezig was op het moment dat Hollandplant deze planten geleverd heeft aan [naam01] volledig gebaseerd op de eerdere conclusie dat het bedrijf [naam01] geen CCC aan de RIVOLO tomaten in zijn serre heeft toegediend? (“bij gevolg”, bladzijde 42 van het rapport)?
Met betrekking tot de door mij getrokken conclusie dat [naam01] geen CCC aan de tomatenplanten heeft toegevoegd, is het juist dat in mijn rapport de volgende argumenten voor deze conclusie staan vermeld: 1) er waren geen klachten over een abnormale groeistilstand, 2) het was het eerste jaar dat [naam01] het ras RIVOLO teelde, 3) er is geen advies geformuleerd om een groeiremming toe te passen, 4) de beperkte ervaring van [naam01] met het ras RIVOLO en 5) de gebondenheid van [naam01] aan de opdracht van Stoffels.
U houdt mij voor dat deze argumenten weliswaar aanwijzingen maar geen harde argumenten betreffen en dat sommige argumenten evengoed voor Hollandplant hadden kunnen opgaan. Deze conclusie is alleen gericht op [naam01] , maar ik heb voor mijn eindconclusie naar het geheel gekeken en daarbij ook gekeken naar wat de
afzonderlijke rol is geweest van zowel Stoffels, [naam01] als Hollandplant. U vraagt mij of de in het rapport vermelde tussenconclusie ten aanzien van [naam01] dan wat ongelukkig geformuleerd is en beter niet gelezen kan worden. Dat is inderdaad het geval.
Voor de eindconclusie heb ik ook meegewogen dat er CCC bij [naam01] en [naam04] is geconstateerd maar niet bij twee andere bedrijven die ook dergelijke planten op hun bedrijf hadden die niet van Hollandplant afkomstig waren alsmede dat Hollandplant uit privacyoverwegingen de door mij gevraagde adressen van bedrijven die dezelfde tomatenplaten ook kweekten niet heeft willen geven. Dit staat ook in mijn rapport beschreven. Over het geheel genomen vind ik dan dat ik een juiste eindconclusie heb getrokken.
U vraagt mij of het nog een rol heeft gespeeld dat het in deze kwestie om viertakkers ging. Dat is niet het geval. Zoals in de algemene uiteenzetting van mijn rapport staat beschreven, kan het toevoegen van CCC leiden tot meer stengels. Er kan echter ook met andere technieken de groei van een nieuwe stengel gerealiseerd worden, zoals bijvoorbeeld het ‘innijpen’ of door middel van een voedingsoplossing. De door Hollandplant voorgestelde proefteelt had inderdaad geen meerwaarde indien zij daarmee het bestaan van die andere groeitechnieken had willen aantonen, want die andere technieken staan niet ter discussie. Dat is echter niet de reden waarom ik de voorgestelde proefteelt heb geweigerd. De reden van mijn weigering was dat de planten voor de proefteelt niet afkomstig zouden zijn uit dezelfde periode (uit hetzelfde ‘nest’) als de bewuste planten bij [naam01] , waardoor er geen goede vergelijking zou kunnen worden gemaakt.
Op vragen van mr. Philipsen heeft [naam02] het volgende verklaard:
Ik heb eerder verklaard dat CCC ettelijke maanden traceerbaar blijft in water. U vraagt mij naar het gesloten systeem van de leidingen en of er, als de leidingen niet meer gespoeld worden, geen traceerbaarheid van CCC meer is. Als sprake is van recirculatie van het surplus van het bevloeiingswater en daar CCC in zou zitten, dan zou er constant CCC aan de planten gegeven worden. Dat zou dan leiden tot een constante remming. Maar ik heb aan de planten van [naam01] niets abnormaals gezien.
U vraagt mij naar de reden waarom ik bij Hollandplant geen stalen heb genomen. Dat heb ik om weldoordachte redenen niet gedaan. Ten eerste kon ik daar geen stalen nemen van RIVOLO-planten, want die waren er niet. Er waren alleen planten die een restant betroffen van een klaargemaakte partij voor een andere klant. En ten tweede zouden partijen niet aanwezig zijn geweest indien ik bij mijn bezoek aan Hollandplant stalen zou hebben genomen. Dat zou dan tussen partijen tot discussie over allerlei zaken hebben geleid.
U vraagt mij of de wetenschappelijke literatuur aanwijzingen geeft voor de fase in het opkweken en exploiteren van een plant waarin CCC aanwezig kan zijn, en zo ja, of die fase dan betrekking heeft op de fase dat die plant zich bij Hollandplant dan wel bij [naam01] bevindt. Daar is behoorlijk wat literatuur over. Alles komt terug op toepassing van CCC op jonge planten. Ik meen dat ik in mijn rapport ook artikelen heb bijgevoegd waaruit bleek dat CCC bij jonge planten aanwezig was. CCC is nooit gebruikt om meer of minder tomaten te hebben. Men heeft sterk gecontroleerd dat de productie van tomaten niet nadelig beïnvloed werd door CCC. Wanneer CCC op de verkeerde momenten wordt gebruikt, wordt de productie van tomaten nadelig beïnvloed, maar dat is niet zo wanneer CCC op de juiste momenten wordt gebruikt.
U vraagt mij of bijvoorbeeld in de winterperiode, wanneer er minder licht en warmte is, de verleiding groter is om andere technieken te gebruiken om tot viertakkers te komen. Die mogelijkheid is er uiteraard en dat is een kwestie van bedrijfsvoering. Een teler heeft vele mogelijkheden om de groei te beïnvloeden. Economische redenen spelen daarbij een rol (het geven van licht en warmte bijvoorbeeld kost ook geld), maar ook de haalbaarheid, de tijd en investering die met toepassing van andere technieken gemoeid gaan. Het is een samenspel van mogelijkheden en het is aan het bedrijf om daar een keuze in te maken.
Op vragen van mr. Van Nieuwaal heeft [naam02] het volgende verklaard:
Met ‘productieperiode’ op bladzijde 22 van mijn rapport is inderdaad bedoeld de periode dat de tomatenplanten bij [naam01] staan. U vraagt mij of de werking van CCC in de opkweekfase bij Hollandplant en in de productieperiode bij [naam01] hetzelfde is en of CCC na contact met de plant zich in beide gevallen verplaatst naar de stengelbasis en de wortels. De CCC gaat niet naar boven en blijft beneden in de stengelbasis. Voor zover ik weet, wordt de uitgroei van wortels niet beïnvloed door CCC. CCC remt de gibberelline synthese en die synthese brengt weinig of geen actie in de wortelvorming teweeg, maar wel in de stengelvorming.
Het is bijna onmogelijk om vast te stellen of de tomatenplanten kort vóór of kort ná levering aan [naam01] met CCC in contact zijn gekomen. Het zou wel mogelijk zijn geweest wanneer op de dag van levering de tomatenplanten zouden worden onderzocht, maar wanneer dat onderzoek later plaatsvindt, is dat niet meer exact vast te stellen.
U vraagt mij of ik tot deze zaak onderzoekservaring had met viertakker-tomaten. Dat is het geval. U wijst mij op bladzijde 21 van mijn rapport, waarin staat vermeld dat er een verband wordt gezien tussen de opkweek van een viertakker en het gebruik van CCC. Ik heb inderdaad eerder verklaard dat een viertakker ook zonder CCC gerealiseerd kan worden, maar dan heb je een plant met een basis van 1.5m groot. Wat Hollandplant doet, is de vertakkingen laten ontstaan tot 20 a 30 cm hoogte en dan de plant laten doorgroeien zodat het productieve deel van de plant, de stengel, zo snel mogelijk begint te groeien. Doordat CCC zorgt voor een korter internodium en je de plant daardoor dus klein houdt en het al laat vertakken, zie ik het verband tussen het maken van viertakkers en het gebruik van CCC. U vraagt mij waarom ik dan bij het werkbezoek aan Hollandplant niet ben ingegaan op het aanbod van Hollandplant om een door hen gekweekte viertakker op CCC te onderzoeken, aangezien daarmee dan in ieder geval vastgesteld kan worden dat het kweken van een viertakker zonder CCC mogelijk is. Ik zag daar geen aanleiding toe, omdat je er dan immers zeker van kunt zijn dat in die aangeboden viertakker geen CCC aanwezig is. U houdt mij voor dat ik in mijn rapport niettemin heb vermeld een verband te zien tussen een viertakker en het gebruik van CCC. Ik zie dat verband simpelweg omdat CCC zorgt voor een korter internodium. Er zijn ook technieken om het internodium kort te houden die niet met groeistoffen te maken hebben. Ook zijn er een aantal beschermingsmiddelen die ook groeiremmende eigenschappen hebben en ook die zou je kunnen gebruiken. Dat is dan geen CCC, maar op die stoffen wordt dan niet gecontroleerd.
Het was mij bekend dat [naam01] nieuwe LED-verlichting had. Naast CCC kan de lengte van het internodium ook beïnvloed worden door licht. U houdt mij voor dat in de eerste en tweede alinea van bladzijde 22 van het rapport met de zinsnedes ‘Tussenbelichting (zoals bij [naam01] ,.) ... internodiën te realiseren.’ en ‘Om deze meerstengelige ... gerealiseerd zijn’ de indruk zou ontstaan dat je tussenbelichting gebruikt als er problemen zijn met lange internodiën. Dat is echter niet het geval. Tussenbelichting heeft een meerwaarde voor de synthese van de plant als dusdanig, maar de meerwaarde voor het internodium van de plant is beperkt. Voor wat betreft verlichting is een viertakker in de winter moeilijk te realiseren, zonder ingrijpen krijg je dan een hele lage stengel. Ik heb de belichting bij [naam01] gezien, ik heb daar niets abnormaals gezien.
Met betrekking tot de vermelding in mijn rapport dat er jegens [naam01] geen advies is geformuleerd om een groeiremmer toe te passen, wijst u mij erop dat een dergelijk advies ook niet voor Hollandplant is geschreven. Hollandplant kweekt de planten op de manier zoals zij dat wenst te doen. Ik kan me niet voorstellen dat [naam01] en Stoffels aan Hollandplant zullen zeggen dat CCC moet worden gebruikt.
Op vraag van de heer [naam05] heeft [naam02] het volgende verklaard:
U vraagt mij hoe ik tot de op bladzijde 27 van mijn rapport getrokken conclusie kom dat de CCC-analyses er op wijzen dat de herkomst van de CCC-bevuiling bij Hollandplant ligt. Ik heb die conclusie getrokken omdat ik CCC gevonden heb in stalen waar dat telkens Hollandplant de leverancier is geweest van de planten. U vraagt mij, wanneer er van zou worden uitgegaan dat [naam01] de CCC zou hebben toegevoegd direct na het planten, of het dan niet logisch is dat de CCC dan in alle planten zit die zich op de locatie van [naam01] bevonden en dus niet in de planten van [naam06] en WPK omdat die planten op een ander bedrijf stonden. Dat zou zo kunnen zijn, maar ik geloof dat de planten van andere kwekers ook bij [naam01] stonden. Maar ik moet eerlijk toegeven dat ik daar niet 100% zeker van ben. Ik zie nu dat in tabel 7.2 staat dat de planten van [naam06] zich bij [naam07] bevonden en de planten van WPK bij Stoffels.”