ECLI:NL:RBROT:2022:9463

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
10/090133-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring poging tot doodslag met verwerping beroep op noodweer(exces) en oplegging van gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1979, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 april 2022 in een slaapzaal van het Centrum voor Dienstverlening in Rotterdam een steekincident heeft gepleegd waarbij het slachtoffer, [slachtoffer01], ernstig gewond raakte. De verdachte heeft met een aardappelschilmes een zwaaiende beweging gemaakt in de richting van het bovenlichaam van het slachtoffer, wat resulteerde in een steekwond aan de buik en een actief bloedende verwonding van de lever. De rechtbank oordeelde dat de verdachte daarmee opzettelijk de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het leven van het slachtoffer zou beroven, en dat er dus sprake was van voorwaardelijk opzet.

De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer en noodweerexces, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden door een mes te gebruiken tegen een ongewapende aangever. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeling voor zijn psychiatrische problematiek. De rechtbank heeft ook een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking opgelegd, gezien het risico op recidive en de ernst van het feit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/090133-22
Datum uitspraak: 9 augustus 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1979,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in DC Rotterdam,
raadsman mr. J.M. Keizer, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 juli 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.A. Kloos heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering;
  • oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe het volgende aangevoerd. Niet kan worden bewezen dat de verdachte de (voorwaardelijke) opzet heeft gehad om aangever van zijn leven te beroven. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet moet onder andere worden vastgesteld met welk voorwerp, met welke kracht en met welke beweging aangever is geraakt. In het dossier zit alleen een FARR-verklaring, inhoudende dat bij aangever een steekverwonding en een actief bloedende verwonding van de lever is geconstateerd. Nu niet is vastgesteld met welke beweging, voorwerp en kracht aangever is geraakt, kan de voorwaardelijke opzet om iemand te doden niet worden aangenomen. Bovendien is de verdachte na de woordenwisseling op de slaapzaal en na het incident op de gang een verdere confrontatie uit de weg gegaan, hetgeen een contra-indicatie oplevert voor de vereiste opzet.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststaat dat op 10 april 2022 in een slaapzaal van het Centrum voor Dienstverlening (CVD) in Rotterdam onenigheid is ontstaan tussen de verdachte en aangever. Op enig moment heeft de verdachte de slaapzaal verlaten en is hij naar het trappenhuis gelopen, gevolgd door aangever. De verdachte en aangever hebben elkaar in het trappenhuis getroffen. Kort na dit moment heeft de verdachte het CVD verlaten en bleek aangever een steekverwonding aan zijn buik te hebben. Aangever is met de ambulance afgevoerd en is met spoed geopereerd aan een verwonding aan zijn lever.
De verdachte heeft hierover ter zitting verklaard dat hij in het trappenhuis tegenover aangever stond en met een aardappelschilmes een zwaaiende beweging heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam van aangever.
De vraag is, gelet op het gevoerde verweer, of de verdachte met zijn handelen dodelijk letsel bij aangever had kunnen veroorzaken. Daarbij is tevens van belang of de verdachte ook de (voorwaardelijke) opzet heeft gehad om aangever van het leven te beroven.
Het rapport van de FARR-arts [naam01] houdt het volgende in:
Een steekverwonding in het bovenste gedeelte van de buik.
- Een actief bloedende verwonding van de lever.(…)
Bij aankomst van het MMT had betrokkene een te lage bloeddruk en een te snelle hartslag Betrokkene kreeg direct een bloedtransfusie (bloed toegediend). (…).
Dhr. had een steekwond in het bovenste gedeelte van de buik. Hij werd met spoed geopereerd. Er bleek sprake van een actief bloedende verwonding van de lever. De wond in de lever werd gesloten. Na de operatie kreeg betrokkene wegens pijnklachten een lokale verdoving ter pijnstilling toegediend.(…)
Zonder medische behandeling zou er sprake geweest zijn van levensbedreigend letsel.
Gelet op dit rapport stelt de rechtbank vast dat – anders dan de verdediging heeft betoogd – met dusdanige kracht is gestoken, dat daardoor een verwonding aan de lever is veroorzaakt. Bovendien blijkt uit deze verklaring dat sprake was van een steekverwonding. Bij een zwaaiende beweging, zoals de verdachte ter zitting heeft verklaard, zou een snijverwonding passender zijn. Dit maakt dat de verdachte potentieel dodelijk letsel heeft toegebracht bij aangever.
Ten aanzien van het betoog dat de verdachte geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever wordt het volgende overwogen. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval op iemand van het leven beroven door middel van een mes – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Door met een mes een vitaal deel van het lichaam te raken met potentieel dodelijk letsel tot gevolg, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze gedraging de dood van aangever tot gevolg zou kunnen hebben zodat derhalve op z’n minst sprake is van voorwaardelijk opzet.
4.1.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde (poging tot doodslag) heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 10 april 2022 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer01] met een mes in de buik heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

5.1.
Strafbaarheid
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Daartoe is aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich moest verdedigen. De verdachte heeft zich onttrokken aan duw- en trekwerk dat in de slaapzaal tussen de verdachte en aangever had plaatsgevonden. De verdachte is naar het trappenhuis gelopen. Aangever is achter de verdachte aangelopen en in het trappenhuis is vervolgens een worsteling ontstaan. Hierbij heeft aangever de verdachte bij zijn keel gegrepen. Om zichzelf te verdedigen, heeft de verdachte een mes uit de zak van zijn jas gepakt en met het mes heeft hij een zwaaiende beweging gemaakt in de richting van het bovenlichaam van aangever. Deze wijze van verdediging door de verdachte voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden voor de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Uit de inhoud van het dossier leidt de rechtbank het volgende af. In de processen-verbaal betreffende het uitkijken van de camerabeelden staat beschreven dat de verdachte om 22.34.25 uur vanuit een kamer op de 1e etage hard de gang oprent. Het slachtoffer komt achter hem aan. Aan het einde van de gang rent de verdachte rechts af en komt in het trappenhuis. Het slachtoffer komt daar ook aan en dan is aan de lichaamsbewegingen van het slachtoffer en de verdachte te zien dat er een worsteling ontstaat, aangezien er om 22:34:35 uur een schaduw is te zien en is te zien dat de schaduwen hevig heen en weer bewegen. Kort daarna is te zien dat een man, de verdachte, met snelle pas naar beneden loopt. Om 22:35:23 komt een tweede man, aangever, uit dezelfde hoek als de eerste man het trappenhuis inlopen. Aangever loopt licht voorovergebogen en op zijn trui ter hoogte van de navel is een grote vlek te zien. Getuige [getuige01] heeft verklaard dat de verdachte en aangever naar de gang zijn gegaan en dat aangever snel, binnen enkele seconden, weer terugkeerde naar de slaaphal met de mededeling dat hij was gestoken.
Uit de camerabeelden kan worden afgeleid dat er een korte worsteling heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en aangever, waarbij de aangever de confrontatie heeft opgezocht. Hij is immers achter de verdachte aangelopen. Dat er sprake was van een situatie waarin verdediging door de verdachte geboden was, acht de rechtbank aannemelijk geworden, maar dat is onvoldoende voor een geslaagd beroep op noodweer. Daarvoor is nodig dat de gekozen verdediging noodzakelijk was en dus voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Verdachte heeft ter verdediging een mes gebruikt, terwijl aangever ongewapend was. Naar het oordeel van de rechtbank staat de gekozen verdediging niet in redelijke verhouding tot de aanval. Overigens is niet aannemelijk geworden dat de aangever de verdachte bij zijn keel heeft gegrepen, zoals de verdachte pas ter zitting heeft verklaard, terwijl het voor de hand had gelegen hier in een eerder stadium over te verklaren, zodat het door de politie of een arts kon worden geverifieerd. De verdachte heeft juist tot aan de zitting ontkend überhaupt een mes te hebben gehad en dit tegen de aangever te hebben gebruikt. Nu bovendien getuige [getuige01] heeft verklaard dat aangever binnen enkele seconden weer terug in de slaapzaal stond met een steekverwonding, is de rechtbank van oordeel dat – alles afwegende – de verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
Het beroep op noodweer wordt verworpen.
5.1.3.
Conclusie
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
5.1.4.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweerexces. Aangevoerd is dat de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
6.2.
Beoordeling
Nu naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele manier aannemelijk is geworden dat bij de verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging, slaagt het beroep op noodweerexces evenmin.
6.3.
Conclusie
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte heeft het slachtoffer met een aardappelschilmes in zijn buik gestoken, waardoor medisch ingrijpen bij het slachtoffer noodzakelijk bleek, om levensbedreigend letsel af te wenden.
Dit is een zeer ernstig strafbaar feit, waarbij de verdachte door zijn handelen op ernstige wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien zorgen dit soort geweldsfeiten voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dit alles wordt de verdachte aangerekend.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 juni 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten.
7.3.2.
Rapportages
Fivoor, afdeling GGZ reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 juli 2022. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte heeft een lange geschiedenis van justitiële, reclasserings- en hulpverleningscontacten. Met name tijdens het laatste opgelegde reclasseringstoezicht is er veel inzet gepleegd op behandeling en wonen. Dit heeft niet geleid tot gedragsverandering. De verdachte wil of kan niet inzien dat hij hulp nodig heeft en niet zelfstandig in staat is de meest praktische zaken te regelen. Het CVD heeft ervoor gekozen de verdachte aan te melden voor Housing First, omdat de verdachte groepsongeschikt is. Door het ten laste gelegde is de toegewezen woning komen te vervallen. Door dit incident is de verdachte ook niet meer welkom in het daklozencircuit van Rotterdam.
Een reclasseringstoezicht, mogelijk moeilijk uitvoerbaar, is geïndiceerd. Niet alleen omdat de kans op recidive hoog is, maar ook omdat de verdachte het zonder enige vorm van begeleiding niet zal redden. De verdachte ziet dit anders en is van mening dat hij alle kwaliteiten bezit om zijn leven zelfstandig vorm en inhoud te geven. Reclasseringstoezicht was een onbespreekbaar punt voor de verdachte, nu hij geen bemoeienis meer wil van instanties en de reclassering.
Het risico op recidive, letselschade en onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname en begeleid wonen of maatschappelijke opvang. GGZ Reclassering Antes is aangehouden als reclasseringsorganisatie, omdat de verdachte regiobinding heeft met Rotterdam. Volgens de reclassering zijn er geen zwaarwegende negatieve consequenties voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De reclassering adviseert tevens om bij een veroordeling tot een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden kunnen worden toegepast
na een gevangenisstraf.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdediging heeft primair verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die uitgaat boven het voorarrest achterwege te laten. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om bij een eventuele veroordeling maximaal 6 maanden gevangenisstraf op te leggen, onder verwijzing naar diverse jurisprudentie . Gelet op de ernst van het feit bestaat hiervoor geen aanleiding. Wel zal de rechtbank, nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. De verdachte heeft op de terechtzitting namelijk aangegeven bij nader inzien toch mee te willen werken aan deze bijzondere voorwaarden. Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1027, is de beslissing of zich een noodzaak voordoet voor een klinische opname van de veroordeelde in een zorginstelling en voor welke duur, voorbehouden aan de rechter. Gelet hierop is de bijzondere voorwaarde die deze beslissing in handen legt van de reclassering onverenigbaar met het bepaalde artikel 14c, lid 2, sub 10, van het Wetboek van Strafrecht zodat de rechtbank deze door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarde niet zal overnemen. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarnaast is een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr (hierna: maatregel langdurig toezicht) noodzakelijk. Uit de justitiële documentatie en het reclasseringsadvies blijkt dat sprake is van een groot gevaar voor herhaling van geweldsfeiten. Om de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen te beschermen, dient de verdachte langdurig onder toezicht te staan.
Ook aan de overige wettelijke vereisten voor de oplegging van de maatregel langdurig toezicht is voldaan. De verdachte zal namelijk worden veroordeeld tot een (gedeeltelijk voorwaardelijke) gevangenisstraf wegens een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Gelet op het voorgaande zal de maatregel langdurig toezicht worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38z, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit (poging tot doodslag), zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 (twaalf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet de veroordeelde zich zo spoedig mogelijk melden bij Reclassering GGZ Antes Reclassering op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam, of een soortgelijke instelling. Hierna moet de veroordeelde zich gedurende een periode van twee jaar melden, zo frequent als de reclassering gedurende deze periode nodig acht;
2. de veroordeelde zal zich, gezien de directe samenhang van de psychiatrische problematiek en het middelengebruik van de veroordeelde met het criminele gedrag, laten behandelen bij een Forensische Polikliniek voor deze psychiatrische problematiek en middelengebruik.
3. de veroordeelde zal meewerken aan een plaatsing in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. De veroordeelde zal in deze instelling verblijven en zich houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. van Althuis, voorzitter,
en mrs. Ch. Vogtschmidt en R.J.P. Ferwerda, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Wennekes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 april 2022 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer01] een of meerdere malen met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de buik en/of de borst, althans in het bovenlichaam, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.