ECLI:NL:RBROT:2022:9450

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
C/10/644568 / KG ZA 22-774
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod tot ontruiming in kort geding tussen huurders en verhuurder

In deze zaak, die zich afspeelt in Rotterdam, hebben twee huurders, aangeduid als [eiseres 1] en [eiseres 2], een kort geding aangespannen tegen hun verhuurder, aangeduid als [gedaagde]. De huurders verblijven op basis van huurovereenkomsten in een woning, maar de verhuurder heeft een ontruimingstitel verkregen via een eerder vonnis van de kantonrechter. De huurders vorderen in dit kort geding dat de voorzieningenrechter de verhuurder verbiedt om hen te ontruimen, omdat zij stellen dat de verhuurder niet over een geldige ontruimingstitel beschikt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de huurders een spoedeisend belang hebben bij hun vordering, aangezien de ontruiming gepland staat op 21 september 2022. De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende bewijs is dat de huurovereenkomsten tussen de huurders en de verhuurder tot stand zijn gekomen, ondanks de betwisting van de verhuurder. De voorzieningenrechter wijst de vordering van de huurders toe en verbiedt de verhuurder om over te gaan tot ontruiming. Tevens wordt de verhuurder veroordeeld in de proceskosten van de huurders, die op € 742,00 zijn begroot. Dit vonnis is uitgesproken op 20 september 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/644568 / KG ZA 22-774
Vonnis in kort geding van 20 september 2022
in de zaak van

1.[eiseres 1] ,

2.
[eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eiseressen,
advocaat mr. R. Scheltes te Rotterdam,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Köhne te Voorburg.
Partijen worden hierna [eiseres 1] , [eiseres 2] en [gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 september 2022, met producties 1 tot en met 10,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 16 september 2022,
  • de korte aantekeningen van mr. Scheltes, en
  • de pleitnota van mr. Köhne.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[gedaagde] is eigenaar van een woning aan de [adres] in Rotterdam (hierna: de woning). [eiseres 1] en [eiseres 2] bewonen ieder een kamer in de woning. Zij wonen daar met in totaal drie minderjarige kinderen.
2.2.
[eiseres 1] en [eiseres 2] hebben respectievelijk op 25 maart 2021 en 24 oktober 2021 huurovereenkomsten ondertekend voor de huur van een kamer in de woning. In de huurovereenkomsten staat dat de huurovereenkomsten lopen tot en met 31 maart 2022 respectievelijk 30 april 2022 en zonder opzegging worden omgezet in huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Opzegging heeft niet plaatsgevonden, zodat sprake is van huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Beide huurovereenkomsten vermelden dat [gedaagde] eigenaar is van de woning en dat zij vertegenwoordigd wordt door [naam bedrijf] . (hierna: [naam bedrijf] ), die op haar beurt wordt vertegenwoordigd door de heer [persoon A] (hierna: [persoon A] ). [persoon A] heeft de huurovereenkomsten ondertekend. Verder is in de huurovereenkomsten bepaald dat de maandelijkse huur door [eiseres 1] respectievelijk [eiseres 2] aan [naam bedrijf] moet worden betaald.
2.3.
Op 2 maart 2022 heeft mevrouw [persoon B] , bestuurder van [gedaagde] , (hierna: de bestuurder) via Whatsapp verzocht om de huur naar haar rekening over te maken. Nadien hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] iedere maand een vast bedrag aan de bestuurder betaald.
2.4.
Bij verstekvonnis van 7 juli 2022 (hierna: het vonnis) heeft de kantonrechter van deze rechtbank in een procedure tussen [gedaagde] als eiseres en [naam bedrijf] als gedaagde de tussen hen bestaande huurovereenkomst ontbonden en [naam bedrijf] veroordeeld om de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [naam bedrijf] daar bevinden. Verder is [naam bedrijf] veroordeeld tot betaling van (achterstallige) huur, rente en kosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.5.
Op 31 augustus 2022 heeft de deurwaarder het vonnis op verzoek van [gedaagde] aan [naam bedrijf] betekend en daarbij 15 september 2022 als ontruimingsdatum aangezegd. Deze ontruiming is geannuleerd. De ontruiming is nu gepland op 21 september 2022.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres 1] en [eiseres 2] vorderen dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] verbiedt over te gaan tot ontruiming van de kamers aan de [adres] te Rotterdam op basis van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100.000,00 als [gedaagde] aan dit verbod niet voldoet, en [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure en de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
[eiseres 1] en [eiseres 2] hebben een spoedeisend belang bij hun vordering, nu de ontruiming gepland staat op 21 september 2022.
4.2.
Eiseressen gronden hun vordering op de huurovereenkomsten. Zij stellen dat deze overeenkomsten met [gedaagde] zijn gesloten en dat [gedaagde] jegens hen niet over een titel beschikt om de woning te ontruimen. [gedaagde] betwist dat zij huurovereenkomsten met [eiseres 1] en [eiseres 2] is aangegaan. Volgens [gedaagde] was [naam bedrijf] niet bevoegd om namens [gedaagde] huurovereenkomsten te sluiten. Ook was zij er niet mee bekend dat [naam bedrijf] op haar naam huurovereenkomsten met eiseressen is aangegaan.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk dat huurovereenkomsten tussen [gedaagde] als verhuurder en [eiseres 1] en [eiseres 2] als huurders tot stand zijn gekomen.
Tijdens de mondelinge behandeling is aan de zijde van [gedaagde] opgemerkt dat zij bekend was met de werkwijze van [naam bedrijf] / [persoon A] en in ieder geval één keer eerder zaken met hem heeft gedaan. Daaruit maakt de voorzieningenrechter op dat [gedaagde] wetenschap had van de huurovereenkomsten.
Voorts staat vast dat de bestuurder op 2 maart 2022 via Whatsapp aan eiseressen gevraagd heeft of zij de huur rechtstreeks aan haar kunnen betalen. Daaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde] bekend was met het feit dat [eiseres 1] en [eiseres 2] de woning huren. [gedaagde] wordt daarbij niet gevolgd in haar stelling dat dit Whatsapp verzoek enkel betrekking zou hebben gehad op de huur voor de maand maart 2022. Dat staat niet in het appbericht en bovendien zijn [eiseres 1] en [eiseres 2] nadien de huur aan de bestuurder blijven betalen en heeft [gedaagde] die situatie voort laten bestaan. [gedaagde] heeft nog aangegeven dat de bestuurder op 13 juli 2022 via Whatsapp aan eiseressen heeft medegedeeld dat de huurovereenkomst met [naam bedrijf] was geëindigd en dat verdere betalingen zouden worden aangemerkt als schadevergoeding voor het gebruik van de woning. [gedaagde] heeft dit bericht niet overgelegd. Bovendien leidt deze (eenzijdige) mededeling niet tot de conclusie dat geen huurovereenkomsten tussen partijen zouden bestaan.
Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter bij de afweging van de belangen van alle betrokkenen, dat een ontruiming de minderjarige kinderen van eiseressen onevenredig zou treffen. Bovendien heeft [gedaagde] niet weersproken dat eiseressen pas op 12 september 2022 met de aangezegde ontruiming bekend zijn geraakt, terwijl al begin juli het ontruimingsvonnis was gewezen en [gedaagde] bekend was met het feit dat eiseressen en hun kinderen de woning bewonen; er wordt immers huur betaald.
4.4.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat voorshands aannemelijk is dat [eiseres 1] en [eiseres 2] op grond van huurovereenkomsten met [gedaagde] in de woning verblijven en dat [gedaagde] jegens [eiseres 1] en [eiseres 2] niet over een ontruimingstitel beschikt. Dit betekent dat de vordering wordt toegewezen.
4.5.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] te kennen gegeven dat zij het vonnis zal respecteren en dat dit als vanzelfsprekend ook geldt voor de deurwaarder die belast is met de executie van het vonnis.
4.6.
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Nu eiseressen procederen op basis van een toevoeging blijven de verschotten beperkt tot het verschuldigde griffierecht. De kosten aan de zijde van eiseressen worden begroot op € 742,00 (€ 86,00 aan griffierecht en € 656,00 aan salaris advocaat).
4.7.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de voorzieningenrechter af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over de nakosten.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde] over te gaan tot ontruiming van de kamers aan de [adres] te Rotterdam op basis van het vonnis van de kantonrechter van 7 juli 2022,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van eiseressen tot op heden begroot op € 742,00,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2022.
[2971/1659]