ECLI:NL:RBROT:2022:9348

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
9794375
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke ontbinding van een gemengde overeenkomst van aanneming en koop van gordijnen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser01], handelend onder de naam [handelsnaam01], en [gedaagde01]. De zaak betreft een gemengde overeenkomst van aanneming en koop met betrekking tot de confectie en ophang van gordijnen. [gedaagde01] heeft de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden op grond van non-conformiteit, omdat de geleverde gordijnen niet aan de overeenkomst voldeden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gordijnen in hoogte verschilden, scheve naden vertoonden en niet de eigenschappen bezaten die voor normaal gebruik nodig zijn. Hierdoor heeft de kantonrechter geoordeeld dat de ontbinding rechtsgeldig was. De vordering van [eiser01] tot betaling van het resterende bedrag van de factuur is afgewezen, terwijl [gedaagde01] in reconventie is veroordeeld tot terugbetaling van de aanbetaling. De kantonrechter heeft ook de proceskosten toegewezen aan [gedaagde01].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9794375 CV EXPL 22-10551
datum uitspraak: 4 november 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01] ,die handelt onder de naam [handelsnaam01] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. T.M. Kools,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. H. van der Wilt.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 18 maart 2022, met producties 1 t/m 11;
  • de conclusie van antwoord met voorwaardelijke eis in reconventie, met producties 1 t/m 12;
  • de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de aanvullende productie 12 van [eiser01] ;
  • de aanvullende productie 13 van [gedaagde01] ;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de spreekaantekeningen van mr. Van der Wilt;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling ter plaatse van de woning van [gedaagde01] op 21 september 2022;
1.2.
Op 26 augustus 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en hun gemachtigden besproken. Vervolgens heeft op 21 september 2022, in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigden, een mondelinge behandeling plaatsgevonden in de woning van [gedaagde01] .

2..De feiten

2.1.
[eiser01] heeft via [naam studio01] , de interieurontwerpster van [gedaagde01] , een offerteaanvraag ontvangen voor de confectie van door [gedaagde01] te leveren gordijnstoffen en het ophangen van die gordijnen met rails in de woning van [gedaagde01] . De door [eiser01] uitgebrachte offerte van 15 juni 2020 luidt, voor zover van belang, als volgt:

Confectie Vitrage Totaal 2850,00 Euro Excl.Btw
Art.Mondain KH
BG col: 05 naturel
Etage col:01 Wit
17 x S-Wave 13cm + loodkoord
5 x Enklele Plooi 12cm + loodkoord
Confectie Overgordijnen Gevoerd Totaal 445,00 Euro Excl.Btw
Art.Karin Sajo
Art.Verduistering Wit
5 x Enkele Plooi 12cm + zoom 8cm
Verduistering Voeringstof Wit Totaal 477,60 Euro Excl.Btw
148 cm br Katoen/Polyester
48 mtr a 9,95 p/mtr
Rails Totaal 1360,00 Euro Excl.Btw
GL enkelspoor wit compleet
44 mtr
GI dubbelspoor wit compleet
13 mtr
Montage / opmeten / ophangen Totaal 800,00 Euro Excl.Btw
Rails + gordijnen
Levertijd in overleg.
Confectie 3 / 4 weken na opdracht.
Totaal 5932,60 Euro Excl. Btw
Btw 21% 1245,85
-------------------------------
Totaal 7178,45 Euro Incl.Btw
Betalingsvoorwaarden
Bij opdracht 40%
Bij oplevering 60%
2.2.
[gedaagde01] is op 23 juni 2020 akkoord gegaan met de offerte van [eiser01] .
2.3.
[eiser01] heeft op 2 juli 2020 een factuur voor de aanbetaling (40%) ter hoogte van € 2.871,38 inclusief btw verzonden aan [gedaagde01] . [gedaagde01] heeft deze factuur betaald.
2.4.
Op of omstreeks 4 augustus 2020 heeft [eiser01] de gordijnen met rails gemonteerd in de woning van [gedaagde01] . [gedaagde01] heeft daarna klachten geuit over de gordijnen, waarna [eiser01] een deel van de gordijnen heeft opgehaald, vermaakt en opnieuw opgehangen.
2.5.
[eiser01] heeft op 28 januari 2021 een factuur voor het restantbedrag van € 4.307,07 inclusief btw gestuurd aan [gedaagde01] . [gedaagde01] heeft deze factuur onbetaald gelaten.
2.6.
De gemachtigde van [gedaagde01] heeft per e-mail van 13 april 2021, voor zover van belang, het volgende geschreven aan de gemachtigde van [eiser01] :
“Cliënten handhaven hun stelling dat [naam studio01] als contractspartij heeft te gelden. Ook indien veronderstellenderwijs zou worden aangenomen dat louter sprake zou zijn geweest van "bemiddeling" (wat wordt betwist), is nog steeds sprake van een
overeenkomst met cliënten op grond waarvan zowel [naam studio01] en [handelsnaam01] - ieder in hun eigen rol en verantwoordelijkheid - in casu gehouden waren om de geconstateerde tekortkomingen te herstellen dan wel voor andere oplossingen zorg te dragen. Nu dit niet is gebeurd en cliënten na alle vergeefse pogingen ten spijt nul op het rekest hebben gekregen, hebben zij terecht de overeenkomst ontbonden. Inmiddels is een laatste sommatie aan [naam studio01] gestuurd in verband met de restitutieverplichtingen in dit verband.
Voor zover nodig en rechtens vereist geldt dat deze eerdere ontbindingsverklaring jegens [naam studio01] ook ziet op een eventuele overeenkomst met uw cliënt (waarvan primair, in de optiek van cliënten, geen sprake is).”

3..Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser01] eist samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 4.862,78 met rente;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 4.307,07 en buitengerechtelijke kosten van € 555,71.
3.2.
[eiser01] baseert zijn eis op het volgende. Op grond van de overeenkomst tussen partijen is [gedaagde01] nog een bedrag van € 4.307,07 verschuldigd aan [eiser01] . De betalingstermijn van de factuur is 30 dagen, zodat [gedaagde01] reeds geruime tijd in verzuim verkeert. Daarnaast maakt [eiser01] aanspraak op een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke kosten van € 555,71.
3.3.
[gedaagde01] voert het volgende verweer. Per e-mail van 13 april 2021 heeft [gedaagde01] de overeenkomst met [eiser01] buitengerechtelijk ontbonden op grond van non-conformiteit als bedoeld in artikel 7:17 in verbinding met artikel 7:21 en 7:22 BW. [gedaagde01] verzoekt dan ook bij wege van verweer om vast te stellen dat de buitengerechtelijke ontbinding doel treft. Vanwege de ontbinding is [gedaagde01] het resterende gedeelte van de overeengekomen koopsom niet verschuldigd.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
[eiser02] eist, onder de voorwaarde dat in conventie wordt geoordeeld dat [eiser02] de overeenkomst op goede gronden heeft mogen ontbinden, samengevat:
  • te verklaren voor recht dat [eiser02] de overeenkomst met [verweerder01] rechtsgeldig heeft ontbonden, althans de overeenkomst alsnog te ontbinden;
  • [verweerder01] te veroordelen om aan [eiser02] te betalen € 2.871,38, met rente;
  • [verweerder01] te veroordelen om aan [eiser02] te betalen € 498,69 aan buitengerechtelijke kosten, met rente;
  • [verweerder01] te veroordelen in de proceskosten, met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.5.
[eiser02] baseert zijn eis - in aanvulling op wat hij in conventie heeft aangevoerd - op het volgende. [verweerder01] dient het bedrag dat [eiser02] reeds aan hem heeft betaald, te weten € 2.871,38, aan hem terug te betalen op grond van artikel 6:271 jo. 6:265 BW. De wettelijke rente is verschuldigd vanaf 13 april 2021. Daarnaast heeft [eiser02] buitengerechtelijke kosten moeten maken, die hij begroot op € 498,69.
3.6.
[verweerder01] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. De overeenkomst kwalificeert als een (zuivere) aannemingsovereenkomst. De ontbinding is niet rechtsgeldig geschied. [verweerder01] betwist dat hij zijn werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd en dat de gordijnen gebrekkig zijn. Er is geen sprake van verzuim. Indien de ontbinding wel rechtsgeldig wordt geacht, geldt dat een ongedaanmakingsverbintenis voor de reeds ontvangen prestaties is ontstaan op grond van artikel 7:271 BW. De prestatie van [verweerder01] kan echter niet ongedaan gemaakt worden, waardoor een verbintenis tot waardevergoeding is ontstaan op grond van artikel 6:272 lid 1 BW. [verweerder01] stelt dat dit de volledige factuurwaarde is.
3.7.
Op de overige stellingen van partijen gaat de kantonrechter, voor zover van belang voor de uitkomst van de procedure, hierna bij de beoordeling in.

4..De beoordeling

4.1.
Voor zowel de beoordeling in conventie als (voorwaardelijke) reconventie is van belang of de overeenkomst door [gedaagde01] rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden. Daartoe dient allereerst de overeenkomst te worden gekwalificeerd en vervolgens vastgesteld te worden of de gordijnen beantwoorden aan die overeenkomst. Deze punten zal de kantonrechter hierna dan ook achtereenvolgens bespreken, waarna de gevolgen voor de vorderingen van [eiser01] en [gedaagde01] aan de orde komen.
De overeenkomst is een gemengde overeenkomst van aanneming van werk en koop
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat niet langer in geschil is dat voor het confectioneren en ophangen van de gordijnen tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, en dus niet tussen [gedaagde01] en [naam studio01] . Dat is ook onherroepelijk vastgesteld door de kantonrechter te Rotterdam bij vonnis van 24 december 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:13351). Tussen partijen is wel in geschil hoe de overeenkomst gekwalificeerd moet worden. Volgens [eiser01] gaat het om een zuivere aannemingsovereenkomst (artikel 7:750 BW) en volgens [gedaagde01] gaat het om een gemengde overeenkomst van aanneming van werk en koop (artikel 7:1 BW).
4.3.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De inhoud van de overeenkomst wordt bepaald door de offerte van 15 juni 2020. Uit die offerte volgt (kortgezegd) dat [eiser01] zich jegens [gedaagde01] heeft verbonden om de door [gedaagde01] aangeleverde stoffen te vermaken tot gordijnen op basis van de door [eiser01] verrichte metingen in de woning van [gedaagde01] en om de gordijnen met rails aldaar te monteren, tegen een door [gedaagde01] te betalen totaalprijs van € 7.178,45 inclusief btw. Het confectioneren en ophangen van gordijnen kwalificeert als aanneming van werk, omdat een werk van stoffelijke aard tot stand wordt gebracht tegen een te betalen prijs in geld. Daar zijn partijen het ook over eens. Uit de offerte volgt daarnaast dat [eiser01] voor de door hem te leveren rails een door [gedaagde01] te betalen bedrag van € 1.360,- exclusief btw heeft gerekend. Dit gedeelte van de overeenkomst kwalificeert als koop. Gelet hierop moet de rechtsverhouding tussen partijen worden gekwalificeerd als een gemengde overeenkomst van aanneming en koop.
4.4.
De vervolgvraag is of artikel 7:5 lid 4 BW van toepassing is op de overeenkomst. Dit artikellid bepaalt dat indien de te leveren roerende zaak nog tot stand moet worden gebracht en de overeenkomst op grond waarvan die zaak moet worden geleverd voldoet aan de omschrijving van artikel 7:750 BW (aanneming van werk), de overeenkomst mede als een consumentenkoop wordt aangemerkt indien de overeenkomst is gesloten door een aannemer die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en de opdrachtgever als consument. In dat geval zijn op de overeenkomst (ook) de regels van consumentenkoop van toepassing en in geval van strijdigheid prevaleren die regels. Naar het oordeel van de kantonrechter is voldaan aan de vereisten van artikel 7:5 lid 4 BW en zijn aldus de regels van consumentenkoop (ook) van toepassing op de overeenkomst. De te leveren roerende zaak (de op maat gemaakte gordijnen, gemonteerd met rails) moest immers nog door [eiser01] tot stand worden gebracht en hiervoor is reeds vastgesteld dat het confectioneren en ophangen van gordijnen kwalificeert als aanneming van werk. Daarnaast heeft [eiser01] in de uitoefening van zijn beroep gehandeld en [gedaagde01] als consument.
De gordijnen beantwoorden niet aan de overeenkomst
4.5.
Artikel 7:17 lid 1 BW bepaalt dat de afgeleverde zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden. De gordijnen beantwoorden ingevolge artikel 7:17 lid 2 BW niet aan de overeenkomst indien deze, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper ( [eiser01] ) over de gordijnen heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper ( [gedaagde01] ) op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Daarbij geldt dat de koper in ieder geval mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de afwezigheid niet behoefde te betwijfelen.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de gordijnen niet aan de overeenkomst beantwoorden. Het volgende is daartoe van belang.
Hoogteverschillen
4.7.
Tijdens de mondelinge behandeling ter plaatse heeft de kantonrechter geconstateerd dat in de keuken / eetkamer en de woonkamer van de woning van [gedaagde01] de gordijnen aanzienlijk in hoogte verschillen. Op diverse plekken hangen de gordijnen in de hoeken op de grond, terwijl daartussen de gordijnen juist ruim boven de grond hangen.
4.8.
Vaststaat dat [eiser01] voorafgaand aan het opstellen van de offerte metingen heeft verricht in de woning van [gedaagde01] . Op basis van die metingen heeft [eiser01] de gordijnstof geconfectioneerd. Het verweer dat de woning van [gedaagde01] in hoogte verschilt (hetgeen op zich juist is) en dat daarom de gordijnen niet recht hangen, wordt dan ook verworpen. Aangezien [eiser01] zelf de metingen heeft verricht, naar eigen zeggen op de millimeter nauwkeurig door een foto-opname, had het bovendien op zijn weg gelegen [gedaagde01] te waarschuwen voor hoogteverschillen in het te bereiken resultaat. Gesteld noch gebleken is dat [eiser01] op dit punt aan zijn waarschuwingsplicht (artikel 7:754 BW) heeft voldaan. Daar komt bij dat [eiser01] tijdens de mondelinge behandeling ter plaatse heeft verklaard dat het wel degelijk mogelijk is om de gordijnen geheel recht te laten hangen door het uitlijnen van de gordijnen, maar dat dit veel extra werk oplevert. [eiser01] heeft echter niet gesteld en ook is niet gebleken dat hij [gedaagde01] over deze optie van het uitlijnen van de gordijnen op voorhand heeft geïnformeerd. [eiser01] heeft er tot slot nog op gewezen dat de hoogteverschillen veroorzaakt worden door de stof (meer specifiek de “crush”) die door [gedaagde01] zelf is geleverd. Niet alleen ontbreekt daarvoor een deugdelijke onderbouwing, maar ook in dat geval had het op de weg gelegen van [eiser01] om [gedaagde01] voor de ondeugdelijkheid van de stof te waarschuwen (artikel 7:760 lid 2 BW). Dat heeft [eiser01] niet gedaan.
Naden
4.9.
De kantonrechter heeft verder geconstateerd dat de gordijnen in de twee slaapkamers diverse verticale naden bevatten die zichtbaar schuin weglopen van rechtsboven naar linksonder. Alleen al de gordijnen aan de rechterzijde van de zogeheten ouderslaapkamer hebben vier van zulke naden. Dat is niet alleen in objectieve zin niet mooi, maar [gedaagde01] heeft ook onbetwist gesteld dat dit niet is overeengekomen en dat dit is veroorzaakt omdat [eiser01] is vergeten een “vinkje” aan te klikken. Hoewel [eiser01] er ook in dit verband op heeft gewezen dat de tordering van de stof de scheve naden en een verkeerde plooi veroorzaakt, gaat de kantonrechter daaraan opnieuw voorbij. Een deugdelijke onderbouwing van de stelling van [eiser01] ontbreekt immers en het had op de weg gelegen van [eiser01] om [gedaagde01] te waarschuwen voor de ondeugdelijkheid van de stof, wat hij niet heeft gedaan.
Dubbele gordijnen
4.10.
In de ouderslaapkamer hangen dubbele gordijnen, namelijk overgordijnen en vitrage. De kantonrechter heeft geconstateerd dat deze gordijnen tegen elkaar hangen en de vitrage de overgordijnen volgt wanneer die worden geopend.. Daarnaast komt er aan de bovenkant van de gordijnen relatief veel licht door. Hierdoor bezitten die gordijnen naar het oordeel van de kantonrechter niet de eigenschappen die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn. Tijdens de mondelinge behandeling ter plaatse heeft [eiser01] hierover verklaard dat de gordijnen ook in twee delen geplaatst hadden kunnen worden, waardoor de vitrage niet meer blijft hangen wanneer het overgordijn wordt geopend. Gesteld noch gebleken is echter dat [eiser01] deze optie heeft aangeboden aan [gedaagde01] .
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat de gordijnen gebreken vertonen in de confectie. Door die gebreken beantwoorden de gordijnen, mede gelet op het kwaliteitsniveau dat [gedaagde01] als redelijk consument mocht verwachten, niet aan de overeenkomst.
[gedaagde01] heeft de overeenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk ontbonden
4.12.
Artikel 7:22 lid 1 BW bepaalt dat als het afgeleverde niet aan de overeenkomst voldoet, de koper de overeenkomst mag ontbinden, tenzij de afwijking van het overeengekomene de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat deze bevoegdheid in beginsel pas ontstaat wanneer herstel en vervanging onmogelijk zijn of van de verkoper niet gevergd kunnen worden, dan wel wanneer de verkoper niet binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast voor de koper tot herstel overgaat. Artikel 7:22 lid 5 sub b BW bepaalt vervolgens dat de koper direct tot ontbinding mag overgaan indien de zaak niet beantwoordt aan de overeenkomst, ondanks de poging daartoe van de verkoper. Een formele schriftelijke ingebrekestelling, die volgens [eiser01] ontbreekt, is aldus geen vereiste alvorens [gedaagde01] tot ontbinding mocht overgaan.
4.13.
Vaststaat dat [eiser01] pogingen heeft gedaan om de gordijnen alsnog aan de overeenkomst te laten beantwoorden. Zo hebben de gordijnen een knijptherapie ondergaan en heeft [eiser01] een aantal gordijnen opgehaald om te vermaken. Uit r.o. 4.7, 4.9 en 4.10 volgt dat deze pogingen tevergeefs zijn geweest. Het voorgaande betekent dat is voldaan aan de vereisten van artikel 7:22 lid 5 sub b BW, zodat [gedaagde01] tot ontbinding van de overeenkomst mocht overgaan. De kantonrechter is daarnaast van oordeel dat de geenszins geringe afwijkingen de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigen. De conclusie is dan ook dat [gedaagde01] de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden door middel van zijn e-mail van 13 april 2021.
Gevolgen voor de eis in conventie
4.14.
De ontbinding van de overeenkomst heeft op grond van artikel 6:271 BW tot gevolg dat beide partijen bevrijd zijn van de door die ontbinding getroffen verbintenissen. Voor zover deze reeds door hen zijn nagekomen, ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds ontvangen prestaties.
4.15.
[eiser01] kan door de rechtsgeldige ontbinding van de overeenkomst geen aanspraak meer maken op betaling van zijn factuur van 28 januari 2021. Die vordering wijst de kantonrechter dan ook af, waardoor ook de nevenvordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar is.
4.16.
[eiser01] heeft erop gewezen dat hij zijn prestatie niet meer ongedaan kan maken, omdat de gordijnstoffen door [gedaagde01] zelf zijn geleverd. Volgens [eiser01] treedt daarvoor op grond van artikel 6:272 lid 1 BW een verbintenis tot waardevergoeding ter hoogte van de volledige factuurwaarde in de plaats. De kantonrechter gaat hieraan voorbij. [eiser01] vordert immers geen nakoming van een ongedaanmakings- of waardevergoedingsverbintenis, en hij heeft zich ook niet ter afwering van de reconventionele vordering beroepen op (bijvoorbeeld) verrekening vanwege de gestelde waardevergoedingsverbintenis. Bovendien bepaalt artikel 6:272 lid 2 BW dat als de prestatie niet aan de verbintenis heeft beantwoord (zoals in dit geval), de vergoeding beperkt wordt tot het bedrag van de waarde die de prestatie voor de ontvanger in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad. [eiser01] heeft slechts in algemene bewoordingen gesteld dat [gedaagde01] vanaf oktober 2020 het volledige genot heeft van de gordijnen, maar hiervoor is juist vastgesteld dat die gordijnen (ernstige) gebreken vertonen, zodat geen sprake kan zijn geweest van volledig genot.
Gevolgen voor de eis in (voorwaardelijke) reconventie
4.17.
Nu hiervoor is vastgesteld dat [gedaagde01] de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden, is de voorwaarde die [gedaagde01] aan zijn eis in reconventie heeft verbonden in vervulling gegaan. De kantonrechter zal hierna dan ook een beslissing nemen over de eis in reconventie.
4.18.
De ongedaanmakingsverplichting van artikel 7:271 BW brengt met zich dat [eiser01] het bedrag dat [gedaagde01] uit hoofde van de (ontbonden) overeenkomst al aan hem heeft betaald, moet terugbetalen. Daarom wijst de kantonrechter het gevorderde bedrag van € 2.871,38 toe. De rente over dat bedrag is als onweersproken en op de wet gegrond toewijsbaar vanaf 13 april 2021.
4.19.
De door [gedaagde01] gevorderde verklaring voor recht wijs de kantonrechter af, omdat de verklaring voor recht onlosmakelijk is verbonden met de eis tot terugbetaling van een gedeelte van de aanneem-/koopsom. [gedaagde01] heeft daarom geen zelfstandig belang bij de gevorderde verklaring voor recht, althans heeft hij niet een dergelijk belang gesteld.
4.20.
De buitengerechtelijke kosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde01] deze kosten reeds aan zijn gemachtigde betaald heeft.
Proceskosten
4.21.
[eiser01] krijgt in conventie en in reconventie ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagde01] in conventie tot vandaag vast op € 747,- aan salaris voor de gemachtigde (3 punten x € 249,- tarief). In reconventie stelt de kantonrechter deze kosten van [gedaagde01] vast op € 327,- aan salaris voor de gemachtigde (1/2 x 3 punten x € 218,- tarief). Dit is totaal € 1.074,-. Voor kosten die [gedaagde01] maakt na deze uitspraak moet [eiser01] ook een bedrag betalen van € 124,- (1/2 punt x € 249,- tarief met maximum € 124,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. De wettelijke rente wordt toegewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.22.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
in reconventie
5.2.
veroordeelt [eiser01] om aan [gedaagde01] te betalen € 3.370,07‬ met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 2.871,38 vanaf 13 april 2021 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
wijst al het andere af;
in conventie en in reconventie
5.4.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde01] tot vandaag vastgesteld op € 1.074,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
49039