ECLI:NL:RBROT:2021:13351

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
9276767 CV EXPL 21-20433
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid hulppersoon en ontbinding overeenkomst in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde], met betrekking tot een overeenkomst die zij met haar hebben gesloten. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de gedaagde als hulppersoon in de uitvoering van de overeenkomst, die betrekking had op de inrichting van het interieur van de woning van eisers. Eisers hebben gesteld dat de geleverde gordijnen non-conform waren en hebben de overeenkomst gedeeltelijk ontbonden, waarbij zij een bedrag van € 18.470,70 aan gedaagde hebben gevorderd. Gedaagde heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de gebreken niet aan haar, maar aan de door haar ingeschakelde derde partij, [naam bedrijf], te wijten zijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de contractuele verplichtingen met betrekking tot de gordijnen niet aan gedaagde, maar aan [naam bedrijf] toekwamen, waardoor de vorderingen van eisers zijn afgewezen. In reconventie heeft gedaagde een tegenvordering ingesteld voor de teruggave van een vloerkleed dat aan eisers in bruikleen was gegeven. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eisers het vloerkleed moeten teruggeven en heeft de kosten van de procedure gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9276767 CV EXPL 21-20433
uitspraak: 24 december 2021 (bij vervroeging)
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van

1..[eiser 1],

2. [eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats eisers],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
gemachtigde: mr. H. van der Wilt te Ridderkerk,
tegen
[gedaagde],
h.o.d.n. “[handelsnaam]”,
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. J.A.M. van de Sande te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eisers]’ respectievelijk ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 1 juni 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
  • het vonnis van 16 augustus 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de akte wijziging grondslagen van eis van [eisers].
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad ter zitting van 29 november 2021. [naam ] is toen verschenen namens [eisers], bijgestaan door de gemachtigde van [eisers]. [gedaagde] is verschenen vergezeld door haar echtgenoot en bijgestaan door haar gemachtigde. De gemachtigden van partijen hebben ieder het eigen standpunt mondeling toegelicht, waarbij de gemachtigde van [eisers] zich heeft bediend van door hem overgelegde schriftelijke spreekaantekeningen, die aan het procesdossier zijn toegevoegd. Ook partijen zelf zijn in de gelegenheid gesteld een mondelinge toelichting te geven. Van hetgeen ter zitting is besproken, heeft de griffer aantekeningen gemaakt.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bij vervroeging bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Op 8 augustus 2019 heeft [gedaagde] een offerte gestuurd aan [eisers]. Onderdeel van deze offerte was onder meer:
“(…)
5. Voorstel inrichting, stoffering/raambekleding per ruimte.
6. alle bijbehorende besprekingen, en bouwvergaderingen en selectie/offerte toetsing van producenten/toeleveranciers (max. 40 uur).
(…)”
[eisers] zijn akkoord gegaan met deze offerte en hebben een bedrag van € 15.000,- exclusief btw aan [gedaagde] betaald. Dit betrof een vast bedrag voor het uitvoeren van de in de offerte genoemde fasen 1 tot en met 6.
2.2
Op 18 juni 2020 heeft [gedaagde] een offerte aan [eisers] gestuurd voor de levering van gordijnstoffen. De door [eisers] geaccepteerde offerte van [gedaagde] vermeldt:
“(…)
Deze prijzen zijn exclusief de atelierkosten, rails, verduisteringsvoering en montage, zie bijgaande begroting van [naam bedrijf].
(…)”
Ook met deze offerte zijn [eisers] akkoord gegaan. [eisers] hebben de koopprijs voor de gordijnen à € 15.599,32 aan [gedaagde] voldaan.
2.3
[gedaagde] heeft op 18 juni 2020 voorts aan [eisers] toegestuurd de offerte voor de vitragestoffen, gordijnrails, de montage en het opmeten van de gordijnen à € 7.178,45. Deze offerte was afkomstig van [naam bedrijf]. [eisers] hebben [gedaagde] laten weten ook akkoord te gaan met de offerte van [naam bedrijf]. [eisers] hebben, conform de betalingsvoorwaarden uit de offerte, 40% van de aanneemsom aan [naam bedrijf] voldaan, zijnde een bedrag van € 2.871,38.
2.4
[eisers] hebben in september 2020 een vloerkleed in bruikleen gekregen van [gedaagde]. Het doel van deze ingebruikgeving was dat [eisers] konden kijken of het kleed in hun interieur paste. [eisers] hebben [gedaagde] nadien laten weten dat zij het kleed te klein vonden.
2.5
Het vloerkleed bevindt zich nog bij [eisers].

3..Het geschil

3.1
[eisers] hebben –
in conventie– gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • te verklaren voor recht dat [eisers] de overeenkomst met [gedaagde] rechtsgeldig hebben ontbonden, althans de overeenkomst te ontbinden;
  • [gedaagde] te veroordelen aan hen te betalen € 18.470,70 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2021 tot het moment van algehele voldoening, en € 959,70 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening; en
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2
Aan die vordering hebben [eisers] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
[eisers] hebben met [gedaagde] een overeenkomst gesloten inzake
“het vormgeven van het interieur van de woning van [eisers] en het ‘materialiseren’ van het interieur vanuit de ‘woongedachten, gebruikswijze en voorkeur voor stijl en materialen’ van [eisers]”.[gedaagde] heeft op basis van de offerte van 18 juni 2020 (zie 2.2) gordijnstoffen aan [eisers] geleverd. Montage en levering van de gordijnen heeft plaatsgevonden door [naam bedrijf]. Deze derde partij is door [gedaagde] ingeschakeld en heeft te gelden als een hulppersoon in de zin van artikel 6:76 BW.
Er is sprake van gebreken aan de gordijnen, waardoor sprake is van non-conformiteit. De gordijnen hangen niet overal even hoog ten opzichte van de grond/vensterbank, de plooien zitten in het zicht en torderen. Ondanks ingebrekestelling en de door [naam bedrijf] verrichte herstelwerkzaamheden zijn de gebreken aan de gordijnen niet verholpen. [eisers] hebben daarom de overeenkomst gedeeltelijk buitengerechtelijk ontbonden, namelijk behoudens het deel dat ziet op de gordijnrails en vitragestof. Als gevolg hiervan is [gedaagde] gehouden om het door [eisers] betaalde bedrag à € 18.470,70 aan De Bruijn te restitueren.
3.3
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eisers], waartoe zij – samengevat en voor zover thans van belang – naar voren heeft gebracht dat [eisers] niet haar, maar [naam bedrijf] dienen aan te spreken op de gestelde gebreken. De door [eisers] gestelde gebreken zien immers niet op de door [gedaagde] geleverde gordijnstoffen, maar op de uitvoering van de opdracht tot het maken en monteren ervan. Ter zake van de uitvoering van die opdracht bestaat geen overeenkomst tussen [eisers] en [gedaagde], maar een overeenkomst tussen [eisers] en [naam bedrijf].
3.4
Voorts heeft [gedaagde] een tegenvordering ingesteld. Zij heeft –
in reconventie– gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair[verweerders] hoofdelijk, des dat de één betalend de andere zal zijn bevrijd, te veroordelen aan [eiseres] te betalen € 1.995,- aan hoofdsom, dan wel;
  • subsidiairhen te veroordelen om het vloerkleed binnen twee dagen na de datum van het vonnis aan haar af te geven, met veroordeling van [verweerders] om aan [eiseres] te betalen een – in goede justitie te bepalen – vergoeding voor het gebruik en de afschrijving van het vloerkleed;
  • met, eveneens hoofdelijk, veroordeling van [verweerders] in de proceskosten.
3.5
Aan die vordering heeft [eiseres] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat zij in september 2020 een vloerkleed aan [verweerders] heeft uitgeleend met een waarde (verkoopprijs) van € 1.995,-. [verweerders] hebben [eiseres] laten weten dit vloerkleed niet te willen behouden, maar hebben het niet teruggebracht en er evenmin voor betaald. Het kleed is inmiddels door [eiseres] afgeschreven.
3.6
[verweerders] hebben gemotiveerd verweer gevoerd, dat strekt tot afwijzing van deze tegenvordering. [verweerders] voeren als meest verstrekkend verweer aan dat sprake is van een overeenkomst van bruikleen betreffende het vloerkleed en dat [eiseres] voorafgaand aan het instellen van de eis in reconventie niet heeft verzocht om teruggave van het kleed.

4..De beoordeling

in conventie
4.1
[eisers] hebben met betrekking tot de door hen (primair) ingeroepen dan wel (subsidiair) gevorderde ontbinding van de overeenkomst de door hen daaraan ten grondslag gelegde non-conformiteit dan wel gebreken ter mondelinge behandeling als volgt nader toegelicht:
“De klacht en het gebrek is dat de gordijnen:
aan de onderzijde lengteverschil hebben en dus deels boven de grond en deels op de grond hangen, dus niet gelijkmatig boven de grond hangen;
de naden op de plooi zitten en “torderen”;
de gordijnen op de slaapkamers niet alleen lengteverschil hebben aan de onderzijde, maar niet één centimeter langer/stotend zijn maar juist veel te kort zijn.”
4.2
Hieruit blijkt dat volgens [eisers] de overeengekomen verplichting tot het (deugdelijk) maken van de gordijnen gebrekkig is nagekomen. Zij hebben in ieder geval niet, althans onvoldoende gesteld en onderbouwd dat de door [gedaagde] geleverde stoffen (als zodanig) non-conform zouden zijn of dat [gedaagde] anderszins tekort zou zijn geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de koopovereenkomst. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat [gedaagde] die contractuele verplichting deugdelijk is nagekomen.
4.3
Om de vorderingen van [eisers] te kunnen toewijzen, zal moeten komen vast te staan dat, naar zij hebben gesteld maar door [gedaagde] is betwist, het maken van de gordijnen tot de contractuele verplichtingen van [gedaagde] behoorde.
4.4
De kantonrechter stelt bij deze beoordeling voorop dat voor het antwoord op de vraag wie partij is bij een overeenkomst, moet worden gekeken naar hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en hetgeen zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Daarbij dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Dit is de in de jurisprudentie ontwikkelde zogenoemde Haviltex-norm, die dus niet alleen geldt voor de uitleg van de inhoud van overeenkomst, maar ook voor de vraag tussen welke partijen een overeenkomst is gesloten.
4.5
Op basis van hetgeen over en weer is aangevoerd, is de kantonrechter van oordeel dat niet [gedaagde], maar [naam bedrijf] hier als de contractuele wederpartij van [eisers] heeft te gelden voor wat betreft het maken van de gordijnen, en dat [gedaagde] daarbij slechts als bemiddelaar is opgetreden. De volgende omstandigheden, mede in onderling verband beschouwd, zijn daartoe redengevend:
  • de offerte van [gedaagde] van 8 augustus 2019 (zie r.o. 2.1) vermeldt onder punt 5 slechts dat [gedaagde] aan [eisers]
  • [naam bedrijf] heeft een eigen offerte opgesteld (productie 4 bij dagvaarding);
  • de offerte van [naam bedrijf] is weliswaar via [gedaagde] aan [eisers] toegestuurd, maar in haar e-mail van 23 juni 2020 (productie 5 bij dagvaarding) vraagt [gedaagde] aan [eisers] of zij de stoffeerder akkoord kan geven op
  • [naam bedrijf] heeft zelf de aanbetaling van € 2.871,38 rechtstreeks aan [eisers] gefactureerd en dit bedrag is door hen ook rechtstreeks aan [naam bedrijf] betaald.
4.6
De omstandigheid dat [gedaagde] aanvankelijk, nadat [eisers] hadden geklaagd over de gordijnen, zich heeft ingespannen om een oplossing voor hen te vinden, kan niet tot een ander oordeel leiden. [eisers] hebben deze gedraging, in het licht van de onder 4.5 genoemde omstandigheden, niet mogen opvatten als een verklaring van [gedaagde] dat zij zich (toch) als contractspartij van [eisers] beschouwde.
4.7
Nu aldus de contractuele grondslag voor het door [eisers] jegens [gedaagde] gevorderde – te weten dat zij zich jegens [eisers] contractueel zou hebben verplicht (ook) de gordijnen te maken – niet is komen vast te staan, is de bodem aan het door hen gevorderde komen te ontvallen. Hun vorderingen, de nevenvorderingen daaronder begrepen, worden dan ook afgewezen.
4.8
[eisers] worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
in reconventie
4.9
[eiseres] heeft primair betaling van een bedrag van € 1.995,- door [verweerders] gevorderd ter zake van ‘de kosten van het vloerkleed’. Zij heeft, ondanks het ter zake door [verweerders] gevoerde verweer, echter nagelaten te motiveren op grond waarvan [verweerders] uit hoofde van de tussen partijen gesloten bruikleenovereenkomst deze koopprijs zouden moeten voldoen. De primaire vordering zal om die reden dan ook worden afgewezen.
4.1
Subsidiair heeft [eiseres] teruggave van het kleed en een gebruiksvergoeding van [verweerders] gevorderd. Ten aanzien van die eerste vordering wordt overwogen dat partijen de bruikleenovereenkomst met het oog op een bepaald gebruik (het uitproberen door [verweerders]) zijn aangegaan. Ingevolge artikel 7A:1787 BW kon [eiseres] het kleed terugvorderen nadat dit bepaalde gebruik was gediend, welk stadium inmiddels (ruimschoots) is gepasseerd. [eiseres] heeft dan ook recht op teruggave van het kleed. De verplichting tot teruggave rust op [verweerders], nu sprake is van een zogenoemde ‘brengschuld’. Nu [verweerders] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben verklaard dat het vloerkleed niet meer bij hen in gebruik is en zal worden teruggegeven op de door [eiseres] vermelde locatie, is deze vordering toewijsbaar, met dien verstande dat de kantonrechter daaraan in redelijkheid een termijn van twee weken zal verbinden.
4.11
De door [eiseres] gevorderde gebruiksvergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, waartoe het volgende wordt overwogen. [eiseres] heeft niet gesteld dat partijen een gebruiksvergoeding zijn overeengekomen. Zij heeft weliswaar gesteld dat het kleed zou zijn afgeschreven, omdat het vanwege de lichte kleur zeer gevoelig is voor vuil, maar [eiseres] heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat sprake is van schade als gevolg van een aan [verweerders] toerekenbare tekortkoming. Daarbij komt dat, hoewel dat toch op haar weg zou hebben gelegen, [eiseres] in het geheel niet is ingegaan op de gemotiveerde betwisting door [verweerders] van haar stelling dat het kleed zou zijn afgeschreven.
4.12
Nu gesteld noch gebleken is dat [eiseres] [verweerders] eerder dan bij conclusie van eis in reconventie heeft gevraagd om teruggave van het kleed en voorts gelet op het beperkte partijdebat in reconventie, ziet de kantonrechter aanleiding de kosten van de procedure in reconventie te compenseren zodat elk van partijen de eigen kosten blijft dragen.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
wijst de vorderingen van [eisers] af;
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 746,- aan salaris voor haar gemachtigde;
in reconventie
veroordeelt [verweerders] om het vloerkleed binnen twee weken na heden aan [eiseres] af te geven;
compenseert de kosten van de procedure zodat elk van partijen de eigen kosten blijft dragen;
en voorts in conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis voor zover het veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
51909