ECLI:NL:RBROT:2022:9285

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
9868895
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigde betaling van servicekosten door huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder, aangeduid als [eiser01], en een verhuurder, aangeduid als [gedaagde01]. De huurder had gedurende de periode van 2015 tot en met 2020 een woning gehuurd van de verhuurder en had in totaal € 4.800,00 aan voorschotten voor servicekosten betaald. De Huurcommissie had echter vastgesteld dat de huurder slechts € 1.313,55 aan servicekosten verschuldigd was, wat resulteerde in een te veel betaalde som van € 3.486,45. De huurder vorderde dit bedrag terug, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

De verhuurder betwistte de vordering en voerde aan dat de dagvaarding niet-ontvankelijk was omdat de huurder niet had bewezen dat de uitspraken van de Huurcommissie correct waren betekend. De kantonrechter oordeelde echter dat de huurder niet verplicht was om de uitspraken van de Huurcommissie middels exploot te betekenen en dat de verhuurder niet kon aantonen dat hij niet op de hoogte was van de uitspraken. De kantonrechter wees de vordering van de huurder toe, inclusief de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente.

De kantonrechter veroordeelde de verhuurder om aan de huurder € 4.265,82 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente, en stelde de proceskosten vast op € 622,83. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9868895 \ CV EXPL 22-14323
datum uitspraak: 23 september 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: [gemachtigde01] ,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde,
gemachtigde: [gemachtigde02] .
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1 ..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 6 mei 2022, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord, met bijlagen;
  • de brief van 13 juni 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Op 20 juli 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was alleen [eiser01] aanwezig. Van hetgeen is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

2 ..De feiten

2.1.
[eiser01] heeft gedurende de periode van 2015 tot en met 2020 de woonruimte gelegen aan de [adres01] te Rotterdam gehuurd van [gedaagde01] (hierna: ‘het gehuurde’).
2.2.
Op verzoek van [eiser01] heeft de Huurcommissie in diverse uitspraken de servicekosten over de jaren 2017 tot en met 2020 als volgt vastgesteld:
Jaar
2017
2018
2019
2020
Servicekosten
€ 282,50
€ 300,70
€ 361,50
€ 368,85
2.3.
In de aan die uitspraken ten grondslag liggende onderzoeksrapporten is opgenomen dat uit de huurovereenkomst blijkt dat verhuurder – te weten [gedaagde01] – een bedrag van € 100,00 per maand aan voorschotten voor de servicekosten in rekening brengt.

3 ..Het geschil

3.1.
[eiser01] eist samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan hem te betalen € 4.265,82, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.486,45 vanaf 4 mei 2022;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiser01] baseert de eis op het volgende. Omdat [eiser01] over de jaren 2017 tot en met 2020 in totaal € 4.800,00 aan voorschotten op servicekosten heeft betaald, terwijl hij op basis van de uitspraken van de Huurcommissie slechts (in totaal) € 1.313,55 was verschuldigd, heeft hij een bedrag van € 3.486,45 te veel betaald. Dit bedrag wordt op grond van onverschuldigde betaling aan hoofdsom gevorderd. [eiser01] heeft ter incassering van dit bedrag buitengerechtelijke werkzaamheden laten verrichten waarvan de kosten ten bedrage van € 573,12 voor rekening van [gedaagde01] komen. Wegens vertraging in de betaling van de hoofdsom is [gedaagde01] tevens wettelijke rente over de hoofdsom verschuldigd. Berekend tot 4 mei 2022 bedraagt die rente € 206,25.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en voert – samengevat – het volgende aan. De dagvaarding is volgens [gedaagde01] niet vatbaar voor berechting omdat [eiser01] niet heeft bewezen dat hij de uitspraak van de Huurcommissie middels exploot dan wel aangetekend aan [gedaagde01] heeft verstuurd. [gedaagde01] is van mening dat [eiser01] de uitspraken van de Huurcommissie had moeten laten betekenen door een gerechtsdeurwaarder, zodat [gedaagde01] tijdig over de uitspraken kon beschikken en daartegen in beroep kon gaan bij de kantonrechter. Daarnaast gaat [eiser01] er onterecht van uit dat hij aanspraak maakt op een schadevergoeding, nu niet uit de uitspraken van de Huurcommissie blijkt dat [gedaagde01] daartoe is veroordeeld. Ten slotte stelt [gedaagde01] dat hij schade heeft geleden en dat [eiser01] forse vernielingen heeft aangericht en acht hij het wenselijk dat [eiser01] wordt veroordeeld in de reële proceskosten ten bedrage van € 2.385,00.

4 ..De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.
Als meest verstrekkend verweer heeft [gedaagde01] aangevoerd dat de dagvaarding niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat – kort gezegd – de uitspraken van de Huurcommissie niet op zijn juiste adres aan hem zijn betekend. De kantonrechter overweegt in dit kader als volgt.
4.2.
In artikel 7:262 BW is bepaald dat een huurder en een verhuurder worden geacht te zijn overeengekomen wat in een uitspraak van de Huurcommissie is vastgesteld, tenzij één van hen binnen acht weken nadat aan hen afschrift van die uitspraak is verzonden, ter zake een beslissing van de kantonrechter heeft gevorderd. Deze regeling en de bijbehorende termijn worden strikt toegepast; ook een aan een onjuist adres gezonden uitspraak wordt na deze termijn bindend (vgl. ECLI:NL:KTGROT:1994:AL2112). De stelling van [gedaagde01] dat de uitspraken van de Huurcommissie aan een verkeerd adres zijn gezonden, wordt reeds om die reden gepasseerd. Dit is immers niet iets wat [eiser01] kan worden aangerekend. Anders dan [gedaagde01] aanvoert is [eiser01] bovendien niet verplicht om de uitspraken van de Huurcommissie middels exploot aan [gedaagde01] te (laten) betekenen. Een wettelijke grondslag voor een dergelijke verplichting ontbreekt. De kantonrechter wijst het beroep van [gedaagde01] op niet-ontvankelijkheid dan ook af.
Hoofdsom
4.3.
[gedaagde01] heeft de stellingen die [eiser01] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd niet gemotiveerd betwist. Als onvoldoende gemotiveerd betwist staat dan ook vast dat [eiser01] in de periode van 2017 tot en met 2020 een bedrag van € 3.486,45 te veel aan servicekosten heeft betaald aan [gedaagde01] . Dit bedrag is als onverschuldigd betaald toewijsbaar aan hoofdsom nu [eiser01] in die periode slechts de door de Huurcommissie vastgestelde bedragen verschuldigd was en zodoende zonder rechtsgrond een te hoog bedrag aan voorschotten op de servicekosten heeft betaald.
4.4.
Het standpunt van [gedaagde01] dat [eiser01] er ten onrechte van uit gaat dat hij aanspraak maakt op een schadevergoeding kan de kantonrechter niet volgen, nu uit de dagvaarding blijkt dat [eiser01] onverschuldigde betaling aan zijn vordering ten grondslag legt.
Buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente
4.5.
[eiser01] maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De onderhavige vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. De vordering is immers gebaseerd op onverschuldigde betaling. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. De kantonrechter stelt vast dat [eiser01] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 573,12 zal worden toegewezen
4.6.
De gevorderde wettelijke rente, die berekend tot 4 mei 2022 € 206,25 bedraagt, is als onbetwist en op de wet gegrond toewijsbaar.
Proceskosten
4.7.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. Het standpunt van [gedaagde01] dat [eiser01] zijn reële proceskosten zou dienen te betalen hoeft daarom niet verder te worden besproken.
De kantonrechter stelt de proceskosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 129,83 aan dagvaardingskosten, € 244,00 aan griffierecht en € 249,00 aan salaris voor de gemachtigde (één punt x € 249,00 tarief). Dit is totaal € 622,83. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] ook een bedrag betalen van
€ 124,00 (1/2 punt x € 249,00 tarief met maximum € 124,00). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.8.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5 ..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 4.265,82 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 3.486,45 vanaf
4 mei 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de kant van [eiser01] tot vandaag vastgesteld op € 622,83 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken.
48637