ECLI:NL:RBROT:2022:9118

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
C/10/640868 / HA ZA 22-528
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfgrens tussen buren met betrekking tot bomen en erfafscheidingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen buren over de erfgrens tussen hun percelen. De eisers, [eiser01] en [eiser02], hebben in 2018 een perceel gekocht dat grenst aan het perceel van de gedaagden, [gedaagde01] en [gedaagde02], die sinds 2014 eigenaar zijn van hun perceel. De eisers vorderen dat de gedaagden worden veroordeeld om een haag, een hek en bomen die binnen één meter van de erfgrens staan, te verwijderen. De gedaagden betwisten dat er sprake is van overbouw en stellen dat hun tuin is aangelegd binnen de kadastrale grenzen die door het Kadaster zijn vastgesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfgrens niet is gewijzigd door de kadastrale erfgrensreconstructies die in 2021 en 2022 zijn uitgevoerd. De rechtbank oordeelt dat de eigendom van de percelen is geleverd zoals vastgelegd in de akten van levering, en dat de gedaagden hun tuin hebben aangelegd binnen de grenzen die in 2014 zijn vastgesteld. De vorderingen van de eisers worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten. De vorderingen in voorwaardelijke reconventie van de gedaagden worden eveneens afgewezen, omdat de voorwaarde waaronder deze zijn ingesteld niet is vervuld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/640868 / HA ZA 22-528
Vonnis van 26 oktober 2022
in de zaak van

1..[eiser01] ,

2.
[eiser02],
beiden wonende te [woonplaats01] ,
eisers in conventie,
verweerders in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J.H. Bargeman te Rotterdam,
tegen

1..[gedaagde01] ,

2.
[gedaagde02],
beiden wonende te [woonplaats01] ,
gedaagden in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. I.C.J. Brinkhof te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser01] , [eiser02] , [gedaagde01] en [gedaagde02] worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 3 juni 2022 van de kantonrechter van deze rechtbank met zaaknummer 9727280 CV EXPL 22-6683 en de daarin vermelde processtukken;
  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie, met drie producties;
  • de spreekaantekeningen van beide partijen voor de mondelinge behandeling op 9 september 2022, van welke behandeling geen proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
Na de mondelinge behandeling is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Projectontwikkelaar B&W Wooning Vastgoed B.V. (hierna: Wooning Vastgoed) heeft in 2006 een stuk grond gekocht, waarop zij het villapark ‘ [naam park01] ’ op het [adres01] te [plaats01] heeft ontwikkeld.
2.2.
[gedaagde01] en [gedaagde02] zijn sinds 2014 eigenaar van het perceel kadastraal bekend [plaats01] , [sectie], nummer [nummer01] (voorheen nummer [nummer02] ) aan het [adres02] , behorende tot ‘ [naam park01] ’. [eiser01] en [eiser02] hebben in 2018 het perceel daarnaast met nummer [nummer03] gekocht, gelegen aan het [adres03] . [eiser01] en [eiser02] en [gedaagde01] en [gedaagde02] werden daarmee buren van elkaar.
2.3.
Blijkens de akte van ruiling en levering van 29 juli 2014 is aan [gedaagde01] en [gedaagde02] voor zover hier van belang het volgende geleverd:
“ (…)
a. een kavel (bouw)grond in het plan “ [naam park01] ” te [plaats01] met de zich daarop bevindende opstallen van een woonhuis met toebehoren, gelegen te
[postcode01] , [adres02], uitmakende een gedeelte ter grootte van ongeveer tien aren en tweeëntachtig centiaren (of zoveel meer of minder als na kadastrale uitmeting zal blijken), van het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats01] , [sectie] nummer [nummer02] en zoals met nummer 8 is aangegeven op
de aan deze akte gehechtedoor partijen gewaarmerkte tekening, waarvan een afschrift zal worden gehecht aan het voor de inschrijving van deze akte bestemde afschrift;
(…)
(…)”
2.4.
Op 16 oktober 2014 heeft een landmeter van het Kadaster onder andere de kadastrale grenzen van het perceel van [gedaagde01] en [gedaagde02] vastgesteld op basis van de rood-witte buizen die door Wooning Vastgoed in de grond waren geslagen ter markering van de erfgrenzen. In het relaas van bevindingen staat, voor zover relevant, het volgende:
“ (…)
Omschrijving van de aangewezen kadastrale grenzen
(…)
[adres02] : Zowel de oost- als de westgrens worden gevormd door de verbinding tussen twee ijzeren buizen met onzichtbare verlengden tot bestaande grenzen.
(…)
Aanwijzingen
Aanwijzingen van de verschenen belanghebbenden zijn eensluidend en verenigbaar met de omschrijving in de akte.
(…)
[afbeelding kadasterkaart]
(…)”
2.5.
Uit onderstaande foto’s blijkt dat deze rood-witte buizen nog in de grond stonden toen [gedaagde01] en [gedaagde02] in 2015 hun tuin lieten aanleggen.
Ter afscherming van hun perceel hebben [gedaagde01] en [gedaagde02] aan de zijde grenzend aan het perceel dat later is gekocht door [eiser01] en [eiser02] een haag geplaatst en in het verlengde daarvan een (schapen)hek. Dit is te zien op de foto’s hieronder.
2.6.
Op 5 januari 2018 is blijkens de akte van levering, voor zover relevant, het volgende aan [eiser01] en [eiser02] geleverd:
“ (…)
a. een perceel bouwrijpe grond, bekend onder kavelnummer [kavelnummer], gelegen aan de Zuid(…)einde te [plaats01] , kadastraal bekend gemeente [plaats01] , [sectie], nummer [nummer03] , groot tien aren en zestig centiaren,
(…)
hierna te noemen: “
het Verkochte”.
(…)
1.
Feitelijke staat van het Verkochte
Koper heeft het Verkochte vóór de levering mogen bezichtigen. Koper aanvaardt het Verkochte in de staat waarin dit zich vandaag bevindt. Deze komt overeen met de staat van het Verkochte zoals verkoper en koper zijn overeengekomen in de Koopovereenkomst.
(…)”
2.7.
Op 19 juli 2021 heeft het Kadaster in opdracht van [eiser01] en [eiser02] een erfgrensreconstructie uitgevoerd. In het relaas van bevindingen staat, voor zover relevant, het volgende:
“ (…)
Omschrijving van de aangewezen kadastrale grenzen
Grens op 1,00 meter evenwijdig westelijk aan de grens tussen de percelen [nummer01] en [nummer03] gemarkeerd met een ijzeren buis aan de weg en een piket op dijk aan het water.
(…)
[afbeelding kadasterkaart]
(…)”
2.8.
Bij e-mail van 21 juli 2021 hebben [eiser01] en [eiser02] de bevindingen van het Kadaster aan [gedaagde01] en [gedaagde02] meegedeeld en aan hen verzocht de erfgrens te respecteren door het gedeelte van de erfafscheiding dat op het terrein van [eiser01] en [eiser02] staat binnen één maand te verwijderen. Hieraan hebben [gedaagde01] en [gedaagde02] geen gehoor gegeven.
2.9.
Bij brief van 3 september 2021 heeft de advocaat van [eiser01] en [eiser02] , voor zover hier relevant, het volgende meegedeeld aan [gedaagde01] en [gedaagde02] :
“ (…)
Namens cliënten sommeer ik u derhalve mij
binnen acht dagen na hedente berichten dat u de overbouw van de heg, het (schapen)hek en de beschoeiing binnen een maand na heden van het perceel van cliënten zal beëindigen en beëindigd te houden, alsmede de bomen die binnen een afstand van één meter van de erfgrens staan te verwijderen. (…)”
2.10.
Hierop hebben [gedaagde01] en [gedaagde02] onder meer het volgende geantwoord:
“ (…)
Uw stelling noch die van uw client kloppen van geen kant (…)
Ik verwijs graag naar de bouwtekening van de Gemeente waarin exact de erfgrenzen en het aantal m2 per perceel op het gehele [straatnaam01] staan aangegeven. (…)
(…)
Het betreft hier zogenaamde rechte evenredig aan elkaar geplaatste kavels en geen scheve kavels die u en uw client suggereren.
(…)
Een ding is klip en klaar onze kavelafmetingen,
die van [adres02], aan de voor- en achterzijde kloppen exact ook
onzeheg en schapenhek staan op
onsgrondgebied en zeker niet eens op de erfgrens. (…)
(…)
Verder wil ik nog even opmerken dat uw client bij aankoop van zijn kavel in 2019 dit toen had moeten laten controleren c.q. had moeten laten nameten. Immers de beide erfafscheidingen op [adres04] en [adres02] stonden er toen ook al in deze vorm. Daar is nooit iets aan verander[d].
(…)
Tot slot over de bomen in uw briefje waarvan u schrijft dat deze op minder dan 1 meter van de erfgrens zouden staan kan ik ook heel helder zijn. De bomen staan op ruim 2 meter van
onzeheg en het schapenhek en feitelijk dus nog ca. 15/20 cm
verderverwijderd van de erfgrens.
Onze uiterst professionele hoveniersbedrijf,
afkomstig uit Lansingerland, kent de regelgeving in Lansingerland en heeft hiermee uiteraard rekening gehouden.
(…)”
2.11.
Op 1 februari 2022 hebben [eiser01] en [eiser02] een tweede erfgrensreconstructie door het Kadaster laten maken. In het relaas van bevindingen is de volgende tekening opgenomen:
[afbeelding kadasterkaart]
2.12.
Bij brief van 10 februari 2022 heeft de advocaat van [eiser01] en [eiser02] aan [gedaagde01] en [gedaagde02] geschreven dat zij binnen zeven dagen alsnog aan de sommatie van 3 september 2021 kunnen voldoen. Dat hebben [gedaagde01] en [gedaagde02] niet voldaan.
2.13.
Verdere correspondentie tussen partijen heeft niet tot een oplossing geleid.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser01] en [eiser02] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde01] en [gedaagde02] te veroordelen om hetgeen is overgebouwd, te weten het gedeelte van de haag en/of het hek en/of de struiken dat op het perceel van [eiser01] en [eiser02] staat, en ook de bomen die binnen één meter van de erfgrens zijn geplaatst, binnen 14 dagen na het vonnis te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 1.500,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde01] en [gedaagde02] in gebreke blijven, met een maximum van € 50.000,00, waarna na verwijdering van voornoemde zaken een landmeter van het Kadaster, in opdracht en voor rekening van [gedaagde01] en [gedaagde02] , zal vaststellen of aan het vonnis is voldaan;
[gedaagde01] en [gedaagde02] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiser01] en [eiser02] baseren hun eis op het volgende. Op 19 juli 2021 en 1 februari 2022 heeft het Kadaster erfgrensreconstructies uitgevoerd om de erfgrens tussen het perceel van [eiser01] en [eiser02] en het perceel van [gedaagde01] en [gedaagde02] vast te stellen. [eiser01] en [eiser02] stellen zich op basis van deze uitmetingen op het standpunt dat een deel van de haag en het hek van [gedaagde01] en [gedaagde02] op het perceel van [eiser01] en [eiser02] zijn geplaatst, net als de daartegenaan geplaatste struiken. [gedaagde01] en [gedaagde02] maken daarmee inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser01] en [eiser02] . [eiser01] en [eiser02] eisen op grond van artikel 5:2 BW het gedeelte van hun perceel op dat [gedaagde01] en [gedaagde02] onrechtmatig in bezit hebben.
Daarnaast is het aannemelijk dat verschillende bomen op het perceel van [gedaagde01] en [gedaagde02] binnen één meter van de erfgrens zijn geplaatst, wat op grond van artikel 5:42 BW en artikel 8 van de Bomenverordening [adres05] (hierna: de Bomenverordening) niet is toegestaan. [eiser01] en [eiser02] vorderen daarom ook verwijdering van de bomen die binnen één meter van de erfgrens zijn geplaatst.
3.3.
[gedaagde01] en [gedaagde02] betwisten dat er sprake is van overbouw. Zij voeren daartoe aan dat hun tuin is aangelegd binnen de perceelsgrenzen die door Wooning Vastgoed in 2010 zijn vastgelegd met rood-witte buizen en die na de levering aan [gedaagde01] en [gedaagde02] in 2014 door het Kadaster zijn uitgemeten als de erfgrenzen, zoals voorgeschreven in de akte van levering.
Volgens [gedaagde01] en [gedaagde02] is de in 2021 en 2022 door het Kadaster uitgemeten erfgrens niet de juridische erfgrens. Uit de akte van levering van 5 januari 2018 volgt dat het de bedoeling van partijen was om het perceel gelegen tussen [adres02] en [adres04] aan [eiser01] en [eiser02] te leveren en dat is ook gebeurd.
[gedaagde01] en [gedaagde02] betwisten dat er bomen binnen één meter van de erfgrens staan. Het is onvoldoende duidelijk om welke bomen het zou gaan. De beplantingen waar [eiser01] en [eiser02] op lijken te doelen, staan op een grotere afstand van de erfgrens of vallen niet onder de definitie van ‘boom’ in de Bomenverordening, waardoor zij binnen één meter van de erfgrens mogen staan.
[gedaagde01] en [gedaagde02] concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser01] en [eiser02] in hun vorderingen althans tot ontzegging daarvan aan hen, met veroordeling van [eiser01] en [eiser02] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en de onder nummer 54 van de conclusie van antwoord vermelde kosten, als deze kosten niet binnen 14 dagen na het vonnis worden voldaan te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.5.
Indien en voor zover de vorderingen van [verweerder01] en [verweerder02] worden toegewezen, vorderen [eiser03] en [eiser04] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
[verweerder01] en [verweerder02] te veroordelen om mee te werken en/of te betalen aan de plaatsing van een gezamenlijk hekwerk;
[verweerder01] en [verweerder02] te veroordelen om het deel van hun tuin dat volgens de erfgrensreconstructies of een door een onafhankelijke derde te bepalen erfgrens op het perceel van [eiser03] en [eiser04] is gesitueerd binnen 14 dagen na het vonnis te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat [verweerder01] en [verweerder02] in gebreke blijven, met een maximum van € 10.000,00;
[verweerder01] en [verweerder02] te veroordelen om € 1.111,70 aan [eiser03] en [eiser04] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
[verweerder01] en [verweerder02] te veroordelen in de proceskosten, als deze niet binnen 14 dagen na het vonnis worden voldaan te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.6.
Aan vordering 2 leggen [eiser03] en [eiser04] ten grondslag dat [verweerder01] en [verweerder02] volgens de erfgrensreconstructies uit 2021 en 2022 een deel van het perceel van [eiser03] en [eiser04] in bezit hebben genomen (aan de straatzijde van de percelen). Aan vordering 3 leggen [eiser03] en [eiser04] ten grondslag dat zij voorafgaand aan de procedure de nodige (onder nummer 54 van hun conclusie van antwoord opgesomde) kosten hebben moeten maken vanwege de onredelijke opstelling van [verweerder01] en [verweerder02] .
3.7.
[verweerder01] en [verweerder02] concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser03] en [eiser04] in hun vorderingen althans tot afwijzing van deze vorderingen, met veroordeling van [eiser03] en [eiser04] in de kosten van de procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie

4.1.
Partijen verschillen van mening over de vraag waar de erfgrens tussen hun percelen loopt. Volgens [eiser01] en [eiser02] moet bij het vaststellen van de erfgrens aansluiting gezocht worden bij de kadastrale grens zoals het Kadaster die in 2021 en 2022 heeft uitgemeten. Volgens [gedaagde01] en [gedaagde02] is dat niet de juridische erfgrens; die ligt volgens hen waar de rood-witte buizen stonden, zoals het Kadaster in 2014 ook heeft vastgesteld.
4.2.
Aan [gedaagde01] en [gedaagde02] is in 2014 de eigendom geleverd van (thans) perceel [nummer01] en aan [eiser01] en [eiser02] is in 2018 de eigendom geleverd van perceel [nummer03] . Bij de beantwoording van de vraag wat aan ieder van hen is geleverd, komt het aan op de in de aktes van levering tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling. Deze bedoeling moet naar objectieve maatstaven worden afgeleid uit de omschrijving in de aktes, bezien in het licht van de gehele inhoud van de aktes. Gelet op de rechtszekerheid mag bij de uitleg van de aktes slechts acht worden geslagen op gegevens die voor derden kenbaar zijn uit of aan de hand van de in de openbare registers ingeschreven stukken.
4.3.
De erfgrensreconstructies die het Kadaster in 2021 en 2022 heeft uitgevoerd zijn niet bepalend voor het antwoord op de vraag wat partijen in 2014 en 2018 geleverd hebben gekregen; dat zijn de aktes van levering. De rechtbank verwerpt daarom het beroep van [eiser01] en [eiser02] op de kadastrale erfgrensreconstructies ter onderbouwing van hun standpunt dat er sprake is van overbouw. De standpunten van partijen over de (on)juistheid van de erfgrensreconstructies in 2021 en 2022 behoeven daarom niet te worden besproken.
4.4.
Uit de leveringsakte van 5 januari 2018 (zie 2.6) blijkt dat het de bedoeling van de partijen bij die akte, onder wie [eiser01] en [eiser02] , was dat aan [eiser01] en [eiser02] perceel [nummer03] werd geleverd in de staat waarin het zich bevond ten tijde van de koop, namelijk gelegen tussen de al geleverde percelen [nummer01] ( [adres02] ) en [nummer04] ( [adres04] ).
Uit de akte volgt dat [eiser01] en [eiser02] het perceel hebben bezichtigd en het daarna hebben aanvaard in de staat waarop het zich op de dag van levering bevond. De conclusie kan daarom niet anders luiden dan dat de betrokken partijen en dus ook [eiser01] en [eiser02] hebben beoogd dat [eiser01] en [eiser02] het perceel geleverd zouden krijgen zoals dat op 5 januari 2018 feitelijk werd afgebakend door de omliggende percelen, onder meer door de haag en het schapenhek dat [gedaagde01] en [gedaagde02] ter afscheiding van hun perceel hebben geplaatst.
Dat in de akte van levering van 5 januari 2018 de perceelsgrenzen niet nader zijn aangeduid en dat op de bouwtekening bij de koopovereenkomst andere maten zouden zijn weergeven dan het geleverde perceel heeft, kan – nog daargelaten of dit is komen vast te staan – niet tot de conclusie leiden dat [eiser01] en [eiser02] aanspraak kunnen maken op een groter perceel dan het perceel zoals dat op 5 januari 2018 feitelijk was afgebakend. De leveringsakte noch de koopovereenkomst bevat een bepaling waaraan [eiser01] en [eiser02] dat recht zouden kunnen ontlenen. In de akte van levering is – anders dan in de akte van levering aan [gedaagde01] en [gedaagde02] – ook geen bepaling opgenomen over uitmeting van de erfgrenzen door het Kadaster. Daartoe ontbrak ook de noodzaak, omdat de naastgelegen percelen eerder waren geleverd en de grenzen daarvan al waren vastgesteld.
4.5.
[gedaagde01] en [gedaagde02] hebben gemotiveerd betoogd dat zij hun tuin hebben laten aanleggen binnen de rood-witte buizen die door het Kadaster in 2014 als erfgrens zijn uitgemeten. De foto’s die zijn genomen toen hun tuin werd aangelegd (zie 2.5) ondersteunen dit betoog, omdat daarop de rood-witte buizen te zien zijn die het Kadaster heeft gebruikt om deze erfgrens uit te meten. Een medewerker van het hoveniersbedrijf dat de tuin van [gedaagde01] en [gedaagde02] heeft aangelegd, heeft ter zitting bevestigd dat de rood-witte buizen nog in de grond stonden toen de tuin in 2015 werd aangelegd. [gedaagde01] en [gedaagde02] stellen dat deze buizen er nog steeds stonden toen perceel [nummer03] aan [eiser01] en [gedaagde01] werd geleverd. Op een ter zitting afgespeeld filmpje (productie 20 van [eiser01] en [gedaagde01] ) is inderdaad – zij het moeilijk waarneembaar – een rood-witte buis te zien. [eiser01] en [eiser02] hebben ter zitting overigens ook niet betwist dat de buizen er toen nog stonden. Evenmin hebben zij gesteld dat iemand deze buizen, die er nu niet meer staan, tussen 2014 en begin 2018 heeft verplaatst.
4.6.
De conclusie is dat de grond waarop de vorderingen van [eiser01] en [eiser02] betrekking hebben niet in 2018 aan hen is verkocht en geleverd, maar in 2014 is verkocht en geleverd aan [gedaagde01] en [gedaagde02] . Van overbouw door [gedaagde01] en [gedaagde02] op het perceel van [eiser01] en [eiser02] is dus geen sprake. Dit betekent dat het gedeelte van de vorderingen dat ziet op overbouw zal worden afgewezen.
4.7.
Het gedeelte van de vorderingen dat ziet op verwijdering van de bomen die binnen één meter van de erfgrens zouden zijn geplaatst, is gebaseerd op de aanname dat de in 2021 en 2022 uitgemeten kadastrale grens de juridische erfgrens is. Die aanname is gelet op het voorgaande onjuist. Daar komt nog bij dat [eiser01] en [eiser02] niet concreet hebben gesteld welke bomen volgens hen precies verwijderd zouden moeten worden, zodat dit gedeelte van de vordering onvoldoende duidelijk is om voor toewijzing in aanmerking te komen. Ook dit gedeelte van de vorderingen zal dus worden afgewezen.
4.8.
[eiser01] en [eiser02] worden als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde01] en [gedaagde02] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat €
1.689,00(3 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 2.003,00
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal eveneens worden toegewezen.
4.9.
De vordering van [gedaagde01] en [gedaagde02] om [eiser01] en [eiser02] te veroordelen tot vergoeding van de onder 54 van de conclusie van antwoord vermelde kosten is niet toewijsbaar, daargelaten of dit een vordering in conventie of in reconventie is. Bij een discussie als hier aan de orde is het niet ongebruikelijk dat partijen kosten maken om hun standpunt nader te onderbouwen. Dat geeft op zichzelf nog geen grondslag om de wederpartijen in deze kosten te veroordelen als de betreffende discussie uitmondt in een juridische procedure. [gedaagde01] en [gedaagde02] hebben ook niet nader onderbouwd waarom [eiser01] en [eiser02] in deze kosten veroordeeld zouden moeten worden.
4.10.
Uit het arrest van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over de mede gevorderde nakosten.
in voorwaardelijke reconventie
4.11.
Nu de vorderingen in conventie worden afgewezen, is de voorwaarde waaronder de vorderingen in reconventie zijn ingesteld niet vervuld. De vorderingen 1, 2 en 3 in voorwaardelijke reconventie worden daarom zonder inhoudelijke beoordeling afgewezen.
4.12.
De rechtbank ziet aanleiding om de proceskosten in reconventie te compenseren, in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen. Daarbij neemt zij in aanmerking dat vordering 2 in voorwaardelijke reconventie gezien kan worden als een redelijke vorm van verdediging tegen vordering 1 in conventie, maar vordering 1 in voorwaardelijke reconventie niet (omdat [eiser03] en [eiser04] niet eenzijdig kunnen bepalen dat op de juridische erfgrens een afscheiding in de vorm van een hekwerk wordt geplaatst) en vordering 3 evenmin gelet op wat onder 4.9 is overwogen.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser01] en [eiser02] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde01] en [gedaagde02] tot op heden begroot op € 2.003,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in voorwaardelijke reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af,
5.5.
compenseert de kosten van het geding, in die zin dat alle partijen hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2022.
3569/3194