ECLI:NL:RBROT:2022:911

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
10-013937-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing gevangenhouding in havenzaak met toepassing van artikel 138aa Sr.

Op 1 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam in de raadkamer een beslissing genomen over de gevangenhouding van een verdachte in een zaak die verband houdt met de nieuwe strafbaarstelling van artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, die momenteel gedetineerd is in P.I. Dordrecht, is beschuldigd van het illegaal betreden van haventerreinen, wat onder de nieuwe wetgeving als een ernstige overtreding wordt beschouwd. De rechter-commissaris had eerder op 19 januari 2022 de bewaring van de verdachte bevolen, waarna de officier van justitie de gevangenhouding heeft gevorderd. De rechtbank heeft het strafdossier bestudeerd en de betrokken partijen gehoord, waaronder de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.J. Troost.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ernstige bezwaren tegen de verdachte nog steeds bestaan en dat de omstandigheden die tot de bewaring hebben geleid, ongewijzigd zijn. De rechtbank wijst op de recente wijziging in de wetgeving die de strafmaat voor het illegaal betreden van haventerreinen aanzienlijk heeft verhoogd. De maximale gevangenisstraf voor deze overtreding kan oplopen tot twee jaar, afhankelijk van de omstandigheden. In dit geval zijn er aanwijzingen dat de verdachte en een medeverdachte zich op een haventerrein hebben begeven met gereedschap dat gebruikt kan worden voor het openbreken van containers.

De rechtbank concludeert dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet opwegen tegen de strafvorderlijke belangen en dat de voorlopige hechtenis gerechtvaardigd is. De rechtbank beveelt de gevangenhouding van de verdachte voor een termijn van dertig dagen en wijst het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af. Deze beslissing is genomen in de raadkamer van de rechtbank op 1 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM-6-

Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
parketnummer : 10-013937-22

bevel gevangenhouding van de raadkamer d.d. 01 februari 2022

(artikel 65 en 80 Wetboek van Strafvordering)

in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte],
vertrokken, onbekend waarheen
feitelijk verblijfsadres:
[verblijfadres verdachte],
nu gedetineerd in P.I. Dordrecht.
Raadsvrouw mr. D.J. Troost.

Procedure

De rechter-commissaris heeft op 19 januari 2022 de bewaring bevolen.
De officier van justitie heeft de gevangenhouding van de verdachte gevorderd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en heeft de officier van justitie, de verdachte en de raadsvrouw gehoord.
De verdediging heeft de opheffing subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis verzocht.

Beoordeling

Na onderzoek is gebleken dat de verdenking, de ernstige bezwaren en de grond(en) als bedoeld in artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering, die tot het bevel tot bewaring van verdachte hebben geleid, ook op dit moment nog bestaan.
In aanvulling hierop overweegt de rechtbank het volgende.
De nieuwe strafbaarstelling van art. 138aa Sr. is door de wetgever opgevoerd in het kader van het streven van de overheid om -in bredere zin- de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit (duidelijk) te versterken. De problematiek rond de uithalers is in dit breder kader meegenomen en vertaald in een duidelijk verscherpte strafrechtelijke aanpak van het illegaal betreden van o.a. haventerreinen. Vertrekpunt was de strafbaarstelling van verzwaarde vorm van erfvredebreuk op bepaalde plaatsen waar dat als extra ongewenst en gevaarzettend is geoordeeld.
Het strafmaximum gaat flink omhoog ten opzicht van, bij voorbeeld, de overtreding van art. 461 Sr: het zich begeven op verboden terrein. : In plaats van een geldboete, die in de praktijk veelal neerkwam op een geldboete van
€ 95,- is de maximale straf van het nieuwe misdrijf art. 138aa Sr. maximaal één jaar gevangenisstraf voor het enkele aanwezig zijn op een van de in de wet omschreven (bedrijfs)terreinen/vervoersknooppunten. De maximale gevangenisstraf bedraagt
twee jaar gevangenisstraf indien bepaalde strafverzwarende omstandigheden aanwezig zijn. De wet kent een verdere strafverzwaring met een derde onder nader aangegeven verdere omstandigheden. Bij dit alles heeft de wetgever de nieuwe strafbepaling opgenomen in art. 67 Sv., zodat voorlopige hechtenis toegepast kan worden.
Daar komt bij dat in de rugzak van de medeverdachte flesjes water zijn gevonden en in die van verdachte gereedschap dat gebruikt kan worden bij het onbevoegd openbreken/openen van containers. Verdachten zijn over het hek van het haventerrein geklommen.
Dit kader maakt dat verdachten tegen wie ernstige bezwaren bestaan ter zake art. 138aa Sr. anders en (veel) strenger kunnen worden aangepakt dan voorafgaand aan de invoering van deze nieuwe wetsbepaling.
Gelet op het bovenstaande is art. 67a lid 3 Sv. op dit moment nog niet aan de orde.
Gelet op het bovenstaande zijn de persoonlijke omstandigheden van verdachte niet zodanig dat deze opwegen tegen de strafvorderlijke belangen.
De rechtbank neemt de artikelen 65, 66, 67, 67a, 78 en 80 van het Wetboek van Strafvordering in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
beveelt de gevangenhouding van de verdachte voor een termijn van
30 (dertig) dagen;
wijst het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 01 februari 2022 door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. B.E. Dijkers en mr. S.W.H. Bootsma, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Sieuw-Jhinkoe, griffier.