Over de grond dat eiser meer beperkt is dan verweerder heeft vastgesteld overweegt de rechtbank het volgende. In de rapportage van 29 juli 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk toegelicht dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is omdat niet is voldaan aan de voorwaarden die daarvoor gelden in het Schattingsbesluit. Er is namelijk geen sprake van een situatie dat eiser terminaal ziek, opgenomen of bedlegerig is of afhankelijk van anderen is voor algemene dagelijkse levensverrichtingen. Eisers stelling dat hij niet zelfredzaam is slaagt daardoor niet. Het betoog van eiser, dat een urenbeperking moet worden aangenomen, kan niet slagen omdat deze stelling niet is onderbouwd met nadere (medische) gegevens.
Ten aanzien van eisers schouderklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat hiervoor beperkingen zijn opgenomen in de FML. Eiser wordt voor zijn schouderklachten behandeld en gebruikt medicatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder uitvoerig toegelicht dat eiser niet al te zware voorwerpen (tussen de 5 en 10 kg) kan tillen, dat hij zijn bovenarm voorwaarts 60 graden van de romp af en onbeperkt naar buiten (70 graden) kan draaien. Hiermee kan eiser lichte handmatige werkzaamheden verrichten.
Voor wat betreft de psychische klachten overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat deze klachten te maken hebben met dat eiser zijn eigen arbeid niet meer kan verrichten en dat het raadzaam is om actief te blijven. Er is medisch gezien geen aanleiding om extra beperkingen vast te stellen. Eiser heeft in beroep niet met (nadere) medische gegevens aannemelijk gemaakt dat de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is.
Eisers stelling dat nadere informatie had moeten worden opgevraagd kan niet slagen. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroepmag een verzekeringsarts in beginsel varen op zijn eigen oordeel en is nadere raadpleging van de behandelend sector alleen aangewezen in gevallen waarin al een behandeling in gang is gezet, of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Daarvan is hier niet gebleken.
Voor zover eiser heeft aangevoerd dat zijn medische situatie niet zal verbeteren, stelt de rechtbank vast dat dit door verweerder niet is ontkend. De beantwoording van de vraag of er een verbetering te verwachten is, is echter niet relevant voor deze procedure omdat niet ter beoordeling staat of eiser recht heeft op een inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA-uitkering).
De rechtbank is van oordeel dat wat eiser in beroep heeft aangevoerd geen reden geeft om het medisch oordeel van de verzekeringsartsen onjuist te achten. De grond dat eiser meer beperkt is dan verweerder heeft vastgesteld slaagt daarmee niet.