ECLI:NL:RBROT:2022:9092

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
ROT 21/4940
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 28 oktober 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser, die als autopoetser werkte, heeft op 4 september 2017 zijn werkzaamheden gestaakt en verzocht om een WIA-uitkering, welke door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) is afgewezen. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die stelt dat zijn beperkingen niet correct zijn vastgesteld en dat hij meer arbeidsongeschikt is dan door verweerder is aangenomen. Eiser voert aan dat hij pijn in zijn schouder heeft, psychische klachten ervaart en niet in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsartsen van het UWV de beperkingen van eiser correct hebben vastgesteld en dat er geen aanleiding is om aan de juistheid van hun oordeel te twijfelen. De rechtbank concludeert dat eiser vanaf 31 augustus 2020 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en het bestreden besluit blijft in stand. Eiser kan een verzoek om herbeoordeling indienen bij het UWV indien zijn klachten verergeren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4940

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser

(gemachtigde: mr. S. Atceken-Ata),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Met het primaire besluit van 19 november 2021 heeft verweerder deze aanvraag (per 31 augustus 2020) afgewezen.
Met het bestreden besluit van 12 augustus 2021 is verweerder bij die afwijzing gebleven. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 21 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, M. Ates (tolk), eisers gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiser is werkzaam geweest als autopoetser en is voor dit werk uitgevallen op 4 september 2017. Eiser heeft een aanvraag gedaan voor een WIA-uitkering waarna een primaire arts onderzoek heeft verricht. In de rapportage van 4 november 2020 heeft de primaire arts toegelicht dat eiser werkzaamheden kan verrichten die voldoen aan de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 5 november 2020.
1.2.
Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens onderzoek verricht en heeft in de rapportage van 16 november 2020 toegelicht dat eiser, gelet op de FML, zijn eigen arbeid niet meer kan verrichten en vervolgens passende functies geselecteerd. Met deze functies kan eiser 0% minder verdienen dan hij verdiende voordat hij ziek werd. Eiser is daarmee minder dan 35% arbeidsongeschikt. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
1.3.
Vanwege eisers bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek verricht. In de rapportage van 29 juli 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat eisers beperkingen correct zijn vastgesteld in de FML en dat geen aanvullende beperkingen worden vastgesteld. In de rapportage van 12 augustus 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uiteengezet dat eiser met passende functies nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt is, namelijk 0%. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.

Het beroep van eiser

2. Eiser voert in beroep aan dat zijn bezwaren als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. Eiser betoogt verder dat hij pijn in zijn schouder heeft, daardoor slecht slaapt en niet kan werken. Hij is meer beperkt dan verweerder heeft vastgesteld. Eiser ervaart ernstige beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Eiser heeft ook psychische klachten en gaat naar een psycholoog. Eisers medische situatie zal niet verbeteren en de verzekeringsarts had nadere informatie moeten opvragen bij eisers behandelaars. Eiser voert verder aan dat hij niet zelfredzaam is en daarom geen benutbare mogelijkheden heeft om te kunnen werken. Ook moet een urenbeperking worden aangenomen. Eiser betoogt ook dat hij de geselecteerde functies niet kan verrichten omdat zijn belastbaarheid wordt overschreden. Eiser spreekt geen Engels en kan daarom geen vakgerichte opleiding volgen voor de geselecteerde functie van Productiemedewerker industrie. Ook kan hij niet met gevaarlijke machines werken. Eiser is verder niet in staat om de gehele dag werkzaamheden te verrichten en vindt daarom dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Eiser verzoekt ten slotte om een onafhankelijk deskundige te benoemen.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser vanaf 31 augustus 2020 (de datum in geding) geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Voor zover eiser in de beroepsgronden heeft verwezen naar de gronden in bezwaar, gaat de rechtbank aan die gronden voorbij, nu verweerder in het bestreden besluit op die gronden reeds gemotiveerd is ingegaan. Eiser heeft met een enkele verwijzing naar zijn bezwaren niet onderbouwd waarom verweerders motivering onjuist of onvolledig zou zijn.
3.2.
Over de grond dat eiser meer beperkt is dan verweerder heeft vastgesteld overweegt de rechtbank het volgende. In de rapportage van 29 juli 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk toegelicht dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is omdat niet is voldaan aan de voorwaarden die daarvoor gelden in het Schattingsbesluit. Er is namelijk geen sprake van een situatie dat eiser terminaal ziek, opgenomen of bedlegerig is of afhankelijk van anderen is voor algemene dagelijkse levensverrichtingen. Eisers stelling dat hij niet zelfredzaam is slaagt daardoor niet. Het betoog van eiser, dat een urenbeperking moet worden aangenomen, kan niet slagen omdat deze stelling niet is onderbouwd met nadere (medische) gegevens.
Ten aanzien van eisers schouderklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat hiervoor beperkingen zijn opgenomen in de FML. Eiser wordt voor zijn schouderklachten behandeld en gebruikt medicatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder uitvoerig toegelicht dat eiser niet al te zware voorwerpen (tussen de 5 en 10 kg) kan tillen, dat hij zijn bovenarm voorwaarts 60 graden van de romp af en onbeperkt naar buiten (70 graden) kan draaien. Hiermee kan eiser lichte handmatige werkzaamheden verrichten.
Voor wat betreft de psychische klachten overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat deze klachten te maken hebben met dat eiser zijn eigen arbeid niet meer kan verrichten en dat het raadzaam is om actief te blijven. Er is medisch gezien geen aanleiding om extra beperkingen vast te stellen. Eiser heeft in beroep niet met (nadere) medische gegevens aannemelijk gemaakt dat de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is.
Eisers stelling dat nadere informatie had moeten worden opgevraagd kan niet slagen. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] mag een verzekeringsarts in beginsel varen op zijn eigen oordeel en is nadere raadpleging van de behandelend sector alleen aangewezen in gevallen waarin al een behandeling in gang is gezet, of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Daarvan is hier niet gebleken.
Voor zover eiser heeft aangevoerd dat zijn medische situatie niet zal verbeteren, stelt de rechtbank vast dat dit door verweerder niet is ontkend. De beantwoording van de vraag of er een verbetering te verwachten is, is echter niet relevant voor deze procedure omdat niet ter beoordeling staat of eiser recht heeft op een inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA-uitkering).
De rechtbank is van oordeel dat wat eiser in beroep heeft aangevoerd geen reden geeft om het medisch oordeel van de verzekeringsartsen onjuist te achten. De grond dat eiser meer beperkt is dan verweerder heeft vastgesteld slaagt daarmee niet.
3.3.
Over de grond dat eiser de geselecteerde functies niet kan verrichten overweegt de rechtbank dat het op basis van de arbeidsmogelijkhedenlijst van 16 november 2020 niet is gebleken dat het verplicht is om een Engelstalige vakopleiding te volgen bij de functie Productiemedewerker industrie. Er is in ieder geval vereist dat een basisschoolopleiding is afgerond en eiser voldoet aan die eis. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder in de rapportage van 12 augustus 2021 gemotiveerd uiteengezet dat en waarom de functies passend zijn voor eiser en dat zijn belastbaarheid niet wordt overschreden. Deze grond slaagt niet.
3.4.
Wat eiser aanvoert geeft, gelet op het voorgaande, onvoldoende reden tot twijfel aan de juistheid van verweerders beoordeling, zodat geen aanleiding bestaat om een deskundige te benoemen.

Conclusie en gevolgen

4. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiser correct heeft vastgesteld en dat hij passende arbeid kan verrichten. Met deze arbeid kan eiser 0% minder verdienen dan het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Verweerder heeft daarom terecht bepaald dat eiser vanaf 31 augustus 2020 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het eiser vrij staat om bij verweerder een verzoek om herbeoordeling in te dienen in het geval dat sprake is van toegenomen klachten.
5. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard. Dat betekent dat eiser niet in het gelijk gesteld wordt en het bestreden besluit in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Dielemans-Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2022.
De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor dit beroep relevante wet- en regelgeving

Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van 3 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:567.