ECLI:NL:RBROT:2022:9068

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
83/296296-21 / Raadkamernummer: 22/000629
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift ex artikel 98 jo. 552a Sv inzake beslaglegging op geheimhoudersinformatie in zorgfraudeonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 mei 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 98 jo. 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een klaagster die betrokken is bij een strafrechtelijk onderzoek naar zorgfraude. Op 22 juni 2021 is er beslag gelegd op een grote hoeveelheid fysieke en digitale stukken die mogelijk geheimhoudersinformatie bevatten. De klaagster, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie, heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de rechter-commissaris die bepaalde dat bepaalde in beslag genomen stukken niet als geheimhouderstukken worden aangemerkt. De klaagster stelt dat alle inbeslaggenomen stukken onder haar verschoningsrecht vallen en dat de geheimhouderprocedure onrechtmatig is. De rechtbank heeft de klacht beoordeeld en geconcludeerd dat de geheimhouderprocedure niet onrechtmatig is en dat de in beslag genomen stukken moeten worden aangemerkt als voorwerpen die deel uitmaken van strafbare feiten of tot het begaan daarvan hebben gediend. De rechtbank oordeelt dat aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan, en verklaart het klaagschrift ongegrond.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 83/296296-21
Raadkamernummer: 22/000629
Beschikkingvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op het klaagschrift ex artikel 98 jo. 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klaagster01] , klaagster,

geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] te ( [postcode01] ) [plaats01] ,
voor deze zaak domicilie kiezende te (6716 AZ) Ede aan de Pascalstraat 18a ten kantore van haar raadsman mr. A.H.J.G. van Voorthuizen.

Procesgang

Op 22 juni 2021 is onder klaagster beslag gelegd op stukken die mogelijk zogenoemde geheimhouderinformatie bevatten.
Dit beslag is gelegd in het kader van de onder opgemeld parketnummer ingeschreven strafzaak tegen de klaagster. Zij wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie ex artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Bij beschikking van 10 december 2021 heeft de rechter-commissaris (ten aanzien van de stukken die zijn beschreven in de Excellijst “overzicht uitloop cliënten Thorp en Hoxie”) geoordeeld dat de stukken waarin geen medische informatie is opgenomen niet worden aangemerkt als geheimhouderstukken. De overige stukken worden aangemerkt als stukken waarmee de strafbare feiten zijn begaan en/of die tot het begaan van de strafbare feiten hebben gediend. De stukken genoemd in de Excellijst ontberen om die reden een geheimhouderskarakter.
Op 11 januari 2022 is namens de klaagster tegen de beschikking van 10 december 2021 (op 28 december 2021 betekend) een klaagschrift ex artikel 98 jo. 552a Sv ingediend.
Het klaagschrift is op 14 april 2022 door de raadkamer in het openbaar behandeld. De officier van justitie mr. V.A.M.G. van Bilt, de klaagster en de raadsman zijn gehoord.

Standpunt klaagster en standpunt officier van justitie

Het klaagschrift strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechter-commissaris en daartoe is – kort weergegeven – het volgende aangevoerd. Klaagster stelt zich primair op het standpunt dat alle bij haar inbeslaggenomen stukken/bestanden onder haar verschoningsrecht vallen en daarom niet ten behoeve van het onderzoek mogen worden gebruikt. Klaagster stelt daartoe onder meer dat het enkele feit dat de naam van een patiënt in een inbeslaggenomen stuk/bestand voorkomt met zich meebrengt dat dit stuk als een geheimhouderstuk/bestand dient te worden aangemerkt. Voor zover er bij klaagster declaraties/facturen in beslag zijn genomen, rijst de vraag of dit de declaraties/facturen zijn waarvan de rechter-commissaris stelt dat deze moeten worden aangemerkt als zijnde onderdelen van strafbare feiten. Met betrekking tot deze stukken stelt zij zich op het standpunt dat zij zich niet schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit.
Subsidiair stelt klaagster zich op het standpunt dat niet wordt voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, nu het gebruik van de stukken ten behoeve van het onderzoek een ernstige inbreuk maakt op de privacy van de betreffende patiënten.
Bij de behandeling in raadkamer is namens de klaagster, in aanvulling op het klaagschrift, naar voren gebracht dat de gehanteerde geheimhouderprocedure in zijn algemeenheid onrechtmatig is – door betrokkenheid van het openbaar ministerie en de opsporingsdienst – en dat om die reden de inbeslaggenomen stukken moeten worden teruggegeven aan klaagster.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag.

Beoordeling klacht

In het kader van strafrechtelijke onderzoeken (o.a. onderzoek Thorp en onderzoek Hoxie) naar zorgfraude is onder leiding van de rechter-commissaris beslag gelegd op een grote hoeveelheid fysieke en digitale stukken/bestanden. De rechter-commissaris heeft daarbij onderkend dat de in beslag genomen stukken – in verband met medische gegevens – geheimhouderinformatie kunnen bevatten. Daarop is de landelijk gehanteerde geheimhouderprocedure (inzet geheimhouderfunctionarissen die op geen andere wijze betrokken zijn bij het strafrechtelijk onderzoek) gevolgd, zoals die is gesanctioneerd door de Hoge Raad.
Vanwege de omvang van de in beslag genomen stukken is er een schifting gemaakt en hebben de geheimhouderfunctionarissen de stukken beschreven in de Excellijst en heeft vervolgens de geheimhoudersofficier van justitie gevorderd dat die stukken voor het opsporingsonderzoek ter beschikking worden gesteld. De rechter-commissaris heeft vervolgens de in de Excellijst genoemde stukken ingezien ten behoeve van de beantwoording van de vraag of het al dan niet geheimhouderstukken betreffen.
Anders dan de raadsman, oordeelt de rechtbank dat de geheimhouderprocedure op zich zelf niet onrechtmatig is (vgl. HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:193).
De rechtbank is van oordeel dat de betrokken stukken van de Excellijst moeten worden aangemerkt als voorwerpen die deel uitmaken van het strafbare feit (corpora delicti) en/of tot het begaan daarvan hebben gediend (instrumenta delicti). De rechtbank baseert dit oordeel op de aard van die stukken bezien in het licht van de verdenking, zoals blijkt uit het proces-verbaal verzoek tot vrijgave geheimhouderstukken (met bijlagen) van 10 september 2021 en het aanvullend proces-verbaal verzoek tot vrijgave geheimhouderstukken (met bijlagen) van 22 oktober 2021. De verdenking is immers, kort gezegd, dat zorgbedrijven en natuurlijke personen, waaronder klaagster, zorgverzekeraars hebben bewogen tot het uitbetalen van vergoedingen op grond van vermoedelijk valselijk opgemaakte facturen en indicatiestellingen. Bij de betrokken stukken die de rechter-commissaris wil vrijgeven voor het onderzoek gaat het om stukken betreffende verleende zorg, indicatiestellingen, cliëntenoverzichten en uitbetalingsstromen, die dus onderdeel uitmaken van de vermoedelijke strafbare feiten of daarmee zijn gepleegd.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat het gaat om niet meer stukken dan strikt noodzakelijk voor het onderzoek en dat de inbreuk op de privacy van de betreffende patiënten zo klein mogelijk wordt gehouden, onder andere door, waar externe medische informatie in de patiëntendossiers zich bevindt achter een tap, deze is verwijderd omdat die niet nodig is voor het onderzoek. Gelet hierop en afgezet tegen de ernst van de verdenking, wordt aan de eisen van proportionaliteit voldaan. Het is voorts niet mogelijk om op andere wijze het mogelijke strafwaardige handelen te onderzoeken en daarmee is ook voldaan aan de eis van subsidiariteit.
De rechter-commissaris heeft – gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048) – een inspanningsplicht om alle (eventuele) verschoningsgerechtigden in staat te stellen zich uit te laten over hun verschoningsrecht met betrekking tot de geselecteerde stukken. Het is de rechtbank niet gebleken dat dat in deze zaak is gebeurd. Zij ziet evenwel geen aanleiding dit alsnog, voorzover niet gebeurd, aan de rechter-commissaris op te dragen of alle betrokken geheimhouders ter zitting op te roepen. Het gaat immers om stukken of gegevens die in relatie staan tot (vele) verschillende onbekende of niet eenvoudig te achterhalen geheimhouders. Daarnaast is de rechtbank, zoals hiervoor weergegeven, tot de conclusie gekomen dat de betrokken stukken moeten worden aangemerkt als corpora et instrumenta delicti zodat een dergelijke exercitie, mede gelet op het belang van de voortgang van het opsporingsonderzoek, niet meer lijkt aangewezen. Op voorhand staat immers al vast dat in weerwil van enig verschoningrecht de betrokken stukken voor het onderzoek moeten worden prijsgegeven.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beklag ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door:
mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en N. Freese, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2022.