ECLI:NL:RBROT:2022:9046

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
9941191
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een slapend dienstverband en toekenning van transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 oktober 2022 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van een werknemer met een slapend dienstverband. De werknemer, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. F.J.H. Krumpelman, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de verweerster, een B.V., die niet op de zittingen was verschenen. De werknemer was sinds 17 maart 2020 arbeidsongeschikt en had een WIA-uitkering ontvangen. De kantonrechter constateerde dat de verweerster geen verweer had gevoerd en dat er sprake was van een slapend dienstverband. Op basis van de Xella-uitspraak van de Hoge Raad oordeelde de kantonrechter dat de arbeidsovereenkomst ontbonden moest worden, met ingang van 1 november 2022. Tevens werd de verweerster veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding van € 32.921,19, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 17 juni 2022. De proceskosten werden ook aan de verweerster opgelegd, die in totaal € 1.191,- moest betalen. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9941191 VZ VERZ 22-8317
datum uitspraak: 21 oktober 2022
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. F.J.H. Krumpelman,
tegen
[verweerster01] B.V.,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
verweerster,
niet verschenen.
De partijen worden hierna ‘ [verzoeker01] ’ en ‘ [verweerster01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit het verzoekschrift met bijlagen, ter griffie ontvangen op 17 juni 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling is bepaald op 12 september 2022. Namens [verweerster01] is niemand op die mondelinge behandeling verschenen. Ter zitting heeft [verzoeker01] een recent uittreksel van [verweerster01] uit de Kamer van Koophandel overgelegd. Vervolgens is een nieuwe mondelinge behandeling bepaald op 13 oktober 2022. [verweerster01] is daarvoor door de griffier per aangetekende brief van 23 september 2022 opgeroepen. Namens [verweerster01] is op die mondelinge behandeling, zonder bericht van verhindering, wederom niemand verschenen. [verweerster01] heeft evenmin gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid om een verweerschrift in te dienen. [verzoeker01] is op beide zittingen verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2 ..De feiten

2.1.
Tussen [verzoeker01] en (de rechtsvoorgangster van) [verweerster01] is met ingang van 1 oktober 1984 een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen.
2.2.
[verzoeker01] is op 17 maart 2020 arbeidsongeschikt geraakt. Het UWV heeft [verzoeker01] met ingang van 15 maart 2022 een WIA-uitkering toegekend.
2.3.
Op 25 maart 2022 heeft de boekhouder van [verweerster01] een e-mail gestuurd aan [verzoeker01] met als onderwerp “laatste loonstrook maart”.
2.4.
De gemachtigde van [verzoeker01] heeft [verweerster01] per aangetekende brief van 1 juni 2022 verzocht de transitievergoeding aan [verzoeker01] te betalen. [verweerster01] heeft hierop niet gereageerd.

3 ..Het verzoek

3.1.
[verzoeker01] verzoekt de arbeidsovereenkomst tussen partijen, voor zover die nog bestaat, op de kortst mogelijke termijn ontbonden te verklaren met veroordeling van [verweerster01] tot betaling aan [verzoeker01] van de transitievergoeding ter hoogte van € 32.921,19 met rente en de proceskosten.
3.2.
[verzoeker01] baseert zijn verzoek, naast de hiervoor weergegeven feiten, op het volgende. [verzoeker01] weet niet goed of zijn arbeidsovereenkomst al (rechtsgeldig) is geëindigd. Er is geen gerechtvaardigd belang bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst. Op grond van de Xella-uitspraak van de Hoge Raad maakt [verzoeker01] aanspraak op beëindiging van zijn dienstverband, voor zover dat nog niet is geëindigd, en op toekenning van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding van € 32.921,19 bruto.

4 ..De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat [verweerster01] geen schriftelijk verweer heeft gevoerd en - hoewel zij conform artikel 2.2.8 van het Landelijk procesreglement verzoekschriften ten behoeve van kantonzaken bij de rechtbanken was opgeroepen - niet op de mondelinge behandeling van 13 oktober 2022 is verschenen.
4.2.
Bij gebreke van een verweer daartegen, gaat de kantonrechter uit van de juistheid van de stellingen van [verzoeker01] . Uit die, overigens met stukken onderbouwde, stellingen volgt dat sprake is van een zogenaamd slapend dienstverband vanaf 15 maart 2022. De kantonrechter is daarom van oordeel dat sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen (artikel 7:671c lid 1 BW). Het verzoek om de arbeidsovereenkomst, voor zover die nog bestaat, te ontbinden wijst de kantonrechter dan ook toe op de kortst mogelijke termijn, te weten 1 november 2022.
4.3.
Over de verzochte vergoeding overweegt de kantonrechter dat uit de Xella-uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2019:1734) volgt dat wanneer is voldaan aan de vereisten van artikel 7:669 lid 1 en 3 sub b BW een werkgever op grond van goed werkgeverschap gehouden is in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. In het geval van [verzoeker01] is sprake van deze situatie, zodat aan hem op grond van artikel 7:611 BW een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding toekomt. Die vergoeding behoeft volgens de Hoge Raad niet meer te bedragen dan de transitievergoeding berekend vanaf de dag na die waarop de werkgever wegens langdurige arbeidsongeschiktheid de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen. Volgens [verzoeker01] bedraagt de vergoeding, rekening houdend met hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen, € 32.921,19 bruto. Dat bedrag wijst de kantonrechter dan ook toe.
4.4.
De verzochte wettelijke rente over de vergoeding vanaf de dag van het verzoekschrift wordt ook toegewezen.
4.5.
[verweerster01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [verzoeker01] tot vandaag vast op € 693,- aan griffierecht en € 498,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 1.191,-. Voor kosten die [verzoeker01] maakt na deze uitspraak moet [verweerster01] ook een bedrag betalen van € 124,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In deze beschikking hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
4.6.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5 ..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen, voor zover die nog bestaat, met ingang van 1 november 2022;
5.2.
veroordeelt [verweerster01] om aan [verzoeker01] te betalen de vergoeding van € 32.921,19 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 17 juni 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [verweerster01] in de proceskosten, aan de kant van [verzoeker01] tot vandaag vastgesteld op € 1.191,-;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
49039