ECLI:NL:RBROT:2022:8712

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
C/10/624862 / HA ZA 21-787
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadestaatprocedure na aansprakelijkheid van farmaceut voor MPA-verontreiniging in varkenshouderij

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in een schadestaatprocedure waarin [eiseres01], een varkenshouder, schadevergoeding vorderde van AHP Manufacturing B.V. (h.o.d.n. Wyeth Medica Ireland) na eerder vastgestelde aansprakelijkheid van de farmaceut voor 30% van de schade door MPA-verontreiniging. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres01] afgewezen, omdat de schade niet toerekenbaar was aan Wyeth. De rechtbank oordeelde dat de langere blokkade van de varkensbedrijven van [eiseres01] en [bedrijf01] het gevolg was van hun eigen handelen en het niet voldoen aan GMP+ regels. De rechtbank concludeerde dat de schadecomponenten, zoals schade aan dieren, blokkadeschade, en andere schadeposten, niet aan Wyeth konden worden toegerekend. De rechtbank heeft [eiseres01] in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 18.299,38. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is een bevestiging van de eerdere aansprakelijkheidsbeslissing van het Gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/624862 / HA ZA 21-787
Vonnis van 19 oktober 2022
in de zaak van
[eiseres01],
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
eiseres,
advocaat mr. Th.J.H.M. Linssen te Tilburg,
tegen
AHP MANUFACTURING B.V.,
h.o.d.n. Wyeth Medica Ireland,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J. van den Brande te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres01] en Wyeth genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 augustus 2022, met producties 1 tot en met 7;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 16;
- de akte houdende producties van de zijde van Wyeth, met producties 17 tot en met 32;
- het B formulier van de zijde van [eiseres01] , met producties 8 en 9;
- de spreekaantekeningen van [eiseres01] en van Wyeth voor de mondelinge behandeling
van 12 mei 2022;
- het verkorte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 mei 2022;
- het uitgebreide proces-verbaal van mondelinge behandeling van 12 mei 2022.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2 ..De feiten

2.1.
[eiseres01] exploiteerde een varkensfokbedrijf in Veghel. [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ) exploiteerde drie varkensfokbedrijven in Oostburg. De uiteindelijke zeggenschap over onder meer deze beide vennootschappen berust(te) bij [eiser01] .
2.2.
Wyeth is een medicijnfabrikant. In Ierland produceerde zij onder meer de anticonceptiepil met daarin het synthetisch hormoon medroxyprogesteron acetaat (hierna: MPA). Onderdeel van het productieproces is het coaten van de pillen. Daarbij kwam onder meer suikerwater met daarin MPA vrij.
2.3.
Wyeth beschikte als afvalproducent over een
Integrated Pollution Prevention and Control Licence(hierna: IPC-vergunning) ingevolge de Ierse
Environmental Protection Agency Act(EPAA). Ingevolge de IPC-vergunning was zij gehouden haar suikerwaterafval te verwerken conform de nationale en internationale regelgeving ter zake van afvalstoffen.
2.4.
Vanaf medio 2000 heeft Wyeth suikerwater met MPA overgedragen aan het afvalverwijderingsbedrijf Cara Environmental Technology Ltd (hierna: Cara). Cara heeft vanaf november 1999 suikerwater zonder MPA en vanaf september 2000 ook suikerwater met MPA aangeboden aan het Belgische Bioland. Wyeth was hiervan op de hoogte.
2.5.
Bioland heeft tussen 10 april 2002 en 25 juni 2002 suikerwater met MPA verkocht aan [bedrijf02] B.V. (hierna: [bedrijf02] ).
2.6.
[eiser01] was bestuurder van [bedrijf02] . [eiseres01] en [bedrijf01] hebben van [bedrijf02] voer met MPA verontreinigde glucosestroop afgenomen en dit aan hun varkens gevoerd.
2.7.
Het toenmalige ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna
het ministerie van LNV), c.q. haar Algemene Inspectie Dienst, heeft vanaf juni 2002 onderzoek gedaan naar de verspreiding van MPA onder varkensbedrijven en naar de herkomst daarvan.
2.8.
De Minister van LNV heeft daarop (evenals andere varkensbedrijven) de bedrijven van [eiseres01] en [bedrijf01] bij besluiten van 3 juli 2002 onder toezicht geplaatst waardoor het niet meer mogelijk was om dieren van en naar deze bedrijven te vervoeren.
2.9.
Het Productschap Vee en Vlees (hierna: het PVV) heeft een regeling getroffen om de dieren op de geblokkeerde varkensbedrijven op te kopen: ‘de Tijdelijke noodmaatregel overname varkens wegens MPA-verontreiniging’ (hierna: de tijdelijke noodmaatregel). De opkoopprijs voor vleesvarkens werd daarbij vastgesteld op € 1,05 per kilogram voor een levend varken. Het ministerie van LNV en het PVV hebben zorggedragen voor het transport en de vernietiging van de varkens.
2.10.
[eiseres01] en [bedrijf01] hebben op 20 september 2002 vaststellingsovereenkomsten gesloten met het PVV. Zij hebben op grond van die overeenkomsten € 0,44 per kilogram levend varkensgewicht ontvangen voor varkens die aanwezig waren op de geblokkeerde bedrijven die zij exploiteerden.
2.11.
Per 31 oktober 2002 is de blokkade door de ondertoezichtplaatsing voor [eiseres01] en [bedrijf01] opgeheven.
2.12.
Na het einde van de blokkade zijn de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf01] beëindigd na bestuursrechtelijke handhaving door de gemeente Oostburg.
2.13.
Op 7 mei 2003 is [bedrijf01] failliet verklaard.
2.14.
[eiseres01] heeft bij akte van cessie van 5 december 2012 de vorderingen tot vergoeding van schade op Wyeth en Cara overgenomen van [bedrijf01] .
2.15.
Bij arrest van 25 september 2018 (hierna: het eindarrest) heeft het Gerechtshof Den Haag op vordering van [eiseres01] , met toepassing van Nederlands recht, overeenkomstig zijn oordeel in het tussenarrest van 19 december 2017 voor recht verklaard dat Wyeth onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres01] en [bedrijf01] en uit dien hoofde jegens hen - als uitgangspunt - aansprakelijk is voor 30 % van de door hen geleden schade en haar veroordeeld tot vergoeding van 30 % van de door [eiseres01] en [bedrijf01] geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Beide arresten zijn in kracht van gewijsde gegaan.
2.16.
In opdracht van [eiseres01] heeft DLV Advies op 9 juni 2021 een rapport uitgebracht van het onderzoek dat DLV Advies heeft uitgevoerd naar de schade als gevolg van de MPA-verontreiniging op de bedrijven van [eiseres01] en [bedrijf01] , hierna: het DLV-rapport.

3 ..Het geschil

3.1.
[eiseres01] vordert in deze schadestaatprocedure een schadevergoeding van Wyeth van € 2.249.901,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2021. [eiseres01] vordert daarnaast dat Wyeth wordt veroordeeld in de kosten en de nakosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Wyeth voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen, althans tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres01] , althans tot ontzegging van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres01] in de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten en met de wettelijke rente over de (na-)kosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan

4 ..De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.
Dat aan deze rechtbank in deze schadestaatprocedure bevoegdheid toekomt is niet in geschil.
4.2.
Ook het toepasselijke recht is reeds eerder in de procedure door het hof vastgesteld. Dit punt is evenmin in geschil en derhalve is Nederlands recht van toepassing.
De kern van het geschil
4.3.
[eiseres01] stelt dat Wyeth op grond van het eindarrest gehouden is 30% van haar schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van Wyeth te vergoeden overeenkomstig de schadestaat die zij opstelde en die nader is onderbouwd en toegelicht in het DLV-rapport en de aanvulling daarop. In het de schadestaat komt [eiseres01] uit op de volgende schadecomponenten:
schade dieren € 2.579.125
blokkadeschade € 781.258
schade verkoop overdracht € 83.100
bedrijfsontwikkelingsschade € 500.000
huur stal Liessel € 20.134
schade aan roosters en stal € 48.600
deskundigenkosten € 32.500
belastingschade € 169.947
wettelijke rente
€ 3.285.006
Totaal € 7.499.670, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten (eerste aanleg en schadestaat)
30% daarvan
€ 2.249.901,te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten (eerste aanleg en schadestaatprocedure)
Ter zitting heeft [eiseres01] een deel van de vordering, namelijk de schadepost terugbetaling proceskosten eerste aanleg, ad € 13.994,96, ingetrokken
4.4.
Wyeth betwist onder meer het causaal verband tussen haar als onrechtmatig beoordeelde handelen en gestelde schadeposten, zij weerspreekt dat het gaat om schadeposten die aan haar kunnen worden toegerekend, voert aan dat [eiseres01] niet aan haar schadebeperkingsplicht heeft voldaan en zij stelt zich op het standpunt dat bedrijfsactiviteiten in Oostburg op onderdelen illegaal waren. Ook bestrijdt zij de hoogte van de diverse posten en betwist zij dat de schades door [eiseres01] zelf zijn geleden.
De uitgangspunten bij de beoordeling in deze schadestaatprocedure
4.5.
Bij de beoordeling van de schadeposten die [eiseres01] opvoert in deze schadestaatprocedure en het verweer daartegen van Wyeth stelt de rechtbank het volgende voorop.
4.6.
Het gaat in deze zaak om aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.
Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de partij jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, die aan zijn schuld te wijten is of volgens verkeersopvattingen voor zijn rekening komt, verplicht de schade die de ander als gevolg daarvan lijdt, te vergoeden.
4.7.
Op grond van artikel 6:98 BW komt slechts voor vergoeding in aanmerking de schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.
4.8.
Wanneer sprake is van schade die mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist. Dat volgt uit artikel 6:101 BW.
4.9.
In het eindarrest heeft het hof geoordeeld dat Wyeth jegens [eiseres01] en [bedrijf01] onrechtmatig heeft gehandeld. Op die grond is Wyeth schadeplichtig jegens beiden, aldus het hof. Daarmee heeft het hof vastgesteld dat de situatie als bedoeld in artikel 6:162 BW zich in deze zaak voordoet, te weten dat er sprake is van een onrechtmatige daad en dat deze aan Wyeth kan worden toegerekend.
4.10.
Bij de beoordeling van het beroep van Wyeth op eigen schuld van [eiseres01] en [bedrijf01] heeft het hof in het eindarrest onder kantnummer 2.18 met kennelijke toepassing van artikel 6:101 BW geoordeeld als volgt:
“Alle omstandigheden in aanmerking genomen, waaronder de ernst van de verwijtbaarheid van de fouten/nalatigheden aan weerszijden, is het hof van oordeel dat de (nog nader te onderzoeken) schadecomponenten over partijen moet worden verdeeld in een verhouding waarbij als uitgangspunt Wyeth voor 30% aansprakelijk is en dus 70% van de schade voor eigen rekening van [eiseres01] (en [bedrijf01] ) blijft.”
4.11.
In zijn arresten in de zaak tussen partijen heeft het hof echter nog geen oordeel gegeven over de vraag welke schade kan worden aangemerkt als het gevolg van het vastgestelde onrechtmatige handelen van Wyeth. Ook is het hof in het verlengde daarvan logischerwijs niet toegekomen aan de vraag die bij beoordeling van de causaliteit aan de orde komt, te weten of het hier gaat om schade die geheel of gedeeltelijk aan het onrechtmatig handelen van Wyeth kan worden toegerekend op de voet van artikel 6:98 BW. Dat zijn vragen die de rechtbank in deze schadestaatprocedure moet beoordelen.
4.12.
Op [eiseres01] en [bedrijf01] rust in dit geding de stelplicht en (bij gemotiveerde betwisting) de bewijslast van feiten die voor elk van de opgevoerde posten tot de conclusie kunnen leiden dat er sprake is van causaal verband met het onrechtmatig handelen van Wyeth en dat deze als gevolg daarvan aan Wyeth kunnen worden toegerekend.
4.13.
In deze schadestaatprocedure kan niet in algemene zin worden volstaan met de vaststelling dat [eiseres01] en [bedrijf01] schade hebben geleden als gevolg van - kort gezegd - de MPA-affaire. Elk van de opgevoerde posten moet, op de voet van hetgeen hiervoor is overwogen, onder meer op het bestaan van een causaal verband met het onrechtmatige handelen van Wyeth worden beoordeeld.
4.14.
Daarbij wijst de rechtbank er nog op dat uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de eisen van een behoorlijke rechtspleging met zich brengen dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze dient te doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren. De rechter heeft dan ook slechts te letten op de feiten waarop een partij ter ondersteuning van haar standpunt een beroep heeft gedaan, en de enkele omstandigheid dat uit door een partij overgelegde stukken een bepaald feit blijkt, impliceert niet dat zij zich ter ondersteuning van haar standpunt op dat feit beroept.
4.15.
In de schriftelijke fase van dit geding verwijst [eiseres01] slechts globaal naar een standpuntenwisseling tussen partijen die buiten dit geding heeft plaatsgevonden en naar (juridische) weerlegging van standpunten van Wyeth in deskundigenrapporten die in opdracht van [eiseres01] zijn opgemaakt en die zij in deze zaak heeft overgelegd. Daarmee miskent [eiseres01] dat verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat als rechtsgeleerd raadsman met zich brengt dat haar advocaat de standpunten die zij aan de rechtbank ter beoordeling wenst voor te leggen zelf expliciet behandelt in de conclusies en akten die de advocaat zelf opstelt. Verwijzing naar door een ander opgestelde vertogen in een bijlage van een processtuk is daarvoor ontoereikend. Bij de beoordeling betrekt de rechtbank vanzelfsprekend wel hetgeen met partijen mede aan de hand van overgelegde stukken op de zitting is besproken.
4.16.
Tegen de achtergrond van wat hiervoor is overwogen zal de rechtbank hierna elk van de opgevoerde schadeposten beoordelen met inachtneming van hetgeen daarover in de dagvaarding en ter zitting door [eiseres01] is aangevoerd.
Schade dieren - niet gerealiseerde marktwaarde
4.17.
[eiseres01] voert het volgende aan. Nadat [bedrijf01] en [eiseres01] op 3 juli 2002 onder toezicht waren geplaatst zijn de met MPA besmette varkens in het najaar van 2002 door het PVV opgekocht en vernietigd. Daarbij is slechts een fractie van de marktwaarde van de varkens aan [bedrijf01] en [eiseres01] uitbetaald. [eiseres01] vordert 30% van het verschil tussen de marktwaarde en de door PVV vergoede waarde, te weten € 2.579.125,00, als schade.
4.18.
Wyeth voert als verweren onder meer aan dat geen sprake is van causaal verband, dat [eiseres01] en of [bedrijf01] geen eigenaren waren van de dieren, dat de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf01] illegaal waren en dat deze schadepost in redelijkheid niet aan haar kan worden toegerekend. Er is bovendien geen schade geleden, althans de gestelde schade is niet juist berekend, aldus Wyeth.
Is de schade toerekenbaar aan Wyeth?
4.19.
De rechtbank zal met betrekking tot de schadepost ‘schade dieren - niet gerealiseerde marktwaarde’ allereerst beoordelen of de gestelde schade aan Wyeth kan worden toegerekend.
4.20.
In dit kader ziet de rechtbank aanleiding eerst kort stil te staan bij de GMP+-regels binnen de diervoederindustrie. Bedrijven die werkten op het gebied van productie en verwerking van en handel in diervoeder konden zich op grond van een verordening van het Productschap Diervoerder (hierna: PDV) aanmelden bij PDV voor de erkenningsregelingen “Good Manufacturing Practice” (ofwel: GMP) en een “Hazard Analysis of Critical Control Points Standard” erkenning, tezamen aangeduid als GMP+. Doel hiervan was om in de diervoerderindustrie producten en diensten voort te brengen op een wijze die in hoge mate waarborgt dat leveranciers hiervan voldoen aan de eisen in wet- en regelgeving, verband houdende met veiligheid voor mens, dier en milieu.
4.21.
Tussen partijen is niet in geschil dat een voorwaarde voor deelname aan de tijdelijke noodmaatregel was dat het varkensbedrijf in kwestie - of daaraan gelieerde bedrijven - GMP+ regels in acht had genomen.
4.22.
Niet in geschil is dat op grond van de met het PVV gesloten vaststellingsovereenkomsten [eiseres01] en [bedrijf01] € 0,44 per kilogram levend varkensgewicht hebben ontvangen terwijl de varkensbedrijven die onder de tijdelijke noodmaatregel vielen een vergoeding van € 1,05 per kilogram levend varkensgewicht hebben ontvangen. Niet, althans niet voldoende gemotiveerd, is weersproken dat die laatste prijs niet of nauwelijks afweek van de marktwaarde op dat moment.
4.23.
[eiseres01] heeft ter zitting de stelling van Wyeth, dat [eiseres01] en [bedrijf01] minder kregen van het PVV dan andere varkenshouders, omdat zij in strijd heeft gehandeld met de bepalingen van de GMP+ regels, bevestigd. Zij heeft in dit kader verklaard dat [eiseres01] en [bedrijf01] niet in aanmerking kwamen voor de tijdelijke noodmaatregel omdat zij in concernverband samenwerkten met [bedrijf02] , te weten - zo voegt de rechtbank toe - de partij die het suikerwater met MPA van Bioland had afgenomen.
4.24.
Gelet op deze verklaring van [eiseres01] , concludeert de rechtbank dat [eiseres01] en [bedrijf01] op deze grond niet in aanmerking kwamen voor de vergoeding onder de tijdelijke noodmaatregel. Dit stemt ook overeen met het oordeel van het hof in het eindarrest (onder 2.9) dat [eiseres01] en [bedrijf01] , als leden van [naam groep01] -groep waaronder ook [bedrijf02] viel, met de relevante regelgeving en met de inhoud en het doel van de GMP-code bekend waren als waren zij zelf producent en dat voor hen als gebruikers van veevoeder deze regelgeving gold. Het hof heeft in dit kader vastgesteld dat [eiseres01] en [bedrijf01] wisten, althans behoorden te weten, dat Bioland niet GMP-erkend was. Onder meer om die redenen rustte op [eiseres01] en [bedrijf01] een stringente onderzoeksplicht volgens het hof, waaraan [eiseres01] en [bedrijf01] niet hebben voldaan (zie r.o. 2.13 en 2.14).
4.25.
[eiseres01] heeft weliswaar ter zitting nog aangevoerd dat het PVV ten onrechte heeft besloten dat [eiseres01] en [bedrijf01] niet in aanmerking kwamen voor de tijdelijke noodmaatregel, maar zonder nadere onderbouwing van deze stelling, die ontbreekt, gaat de rechtbank daaraan voorbij.
4.26.
Hiermee staat vast dat de lagere vergoeding - van € 0,44 per kilogram levend varkensgewicht - die [eiseres01] en [bedrijf01] kregen bij de opkoop van de varkens door het PVV, haar oorzaak vindt in het in concernverband deelnemen aan [bedrijf02] . De oorzaak van die lagere vergoeding valt hiermee geheel in de risicosfeer van [eiseres01] . Dit kan op grond van het voorgaande niet aan Wyeth worden toegerekend.
4.27.
[eiseres01] heeft ter zitting nog aangevoerd dat in haar aandeel van 70 % eigen schuld (in de beslissing van het hof) al de component verwerkt zit dat zij niet voldeed aan de GMP+ regels. Het zou volgens [eiseres01] dubbelop zijn die omstandigheid nu opnieuw in haar nadeel mee te wegen.
4.28.
De rechtbank volgt [eiseres01] daar niet in omdat de beoordeling van een beroep op eigen schuld en de beoordeling van toerekening van de schade ieder een eigen, zelfstandig toe te passen toetsingskader kennen. Het hof heeft geoordeeld over de mate van aansprakelijkheid van partijen voor nog nader vast te stellen schade. Zoals hiervoor in 4.11 is overwogen, dient voor elke gestelde schadecomponent in dit geding - onder meer - nog te worden vastgesteld in hoeverre de gestelde schade kan worden toegerekend aan het handelen van Wyeth. Daarover heeft het hof zich niet uitgelaten. Bij de beoordeling van toerekening van schade kunnen vergelijkbare argumenten een rol spelen, als de argumenten die het hof ertoe hebben geleid om 70% van de aansprakelijkheid voor eigen rekening van [eiseres01] te laten komen. Als [eiseres01] gevolgd zou worden in haar stelling, dat dit niet het geval kan zijn, dan zou dat een oordeel opleveren in strijd met artikel 6:98 BW. Wyeth zou dan immers 30% van schade moeten betalen, terwijl de oorzaak van de schade - het niet voldoen aan de voorwaarden van de tijdelijke noodmaatregel - niet aan haar kan worden toegerekend. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de ter zake door [eiseres01] ingenomen stelling.
4.29.
Nu de vordering ter zake de gestelde schadecomponent ‘dieren - niet gerealiseerde marktwaarde’ strandt op de toerekening, behoeven de overige stellingen van partijen op dit punt geen bespreking meer. De rechtbank zal de vordering op dit onderdeel afwijzen.
Blokkadeschade
4.30.
[eiseres01] stelt dat in de periode van 3 juli tot 31 oktober 2002, de blokkadeperiode door de ondertoezichtplaatsing, niet wekelijks nieuwe biggen voor een volgende mestronde konden worden ‘opgelegd’. Normaal zouden in deze periode 1.552 nieuwe biggen per week zijn opgelegd. Een mestronde duurde 17,5 weken. Hierdoor zijn 26.539 biggen niet opgelegd waardoor een schade is veroorzaakt van € 781.258,00, aldus [eiseres01] .
4.31.
Wyeth voert als verweren dat het causale verband ontbreekt omdat de gestelde schade het gevolg is van overheidsingrijpen in de vorm van de ondertoezichtplaatsing, waarvoor de eigenaren van de varkensbedrijven voldoende gecompenseerd werden. In redelijkheid kan deze gestelde schade niet aan haar worden toegerekend. De blokkade was daarnaast niet zo strikt en behoorde tot het normale ondernemersrisico, aldus Wyeth.
4.32.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat de blokkade voor de varkensbedrijven die wel in aanmerking kwamen voor een vergoeding op grond van de tijdelijk noodmaatregel korter duurde dan voor [eiseres01] en [bedrijf01] . Wyeth heeft in haar conclusie van antwoord onbetwist gesteld dat als de blokkade van [eiseres01] even lang had geduurd als bij de andere varkensbedrijven, de eerste varkens dan kort na 2 augustus 2002 zouden zijn geruimd. De duur van de blokkade zou dan geen 17,1 maar vijf weken zijn geweest.
4.33.
Zoals hiervoor overwogen, kwamen [eiseres01] en [bedrijf01] niet in aanmerking voor de tijdelijke noodmaatregel. Zij hebben vervolgens procedures aangespannen bij het CBB. [eiseres01] en [bedrijf01] hebben uiteindelijk op 20 september 2002 een schikking getroffen met het PVV, waarna de geblokkeerde varkens alsnog zijn geruimd. Zelfs indien het PVV in het geval van de regeling met [eiseres01] en [bedrijf01] traag zou zijn geweest - hetgeen de rechtbank niet van doorslaggevend belang acht - dan is die tragere afhandeling te wijten aan het handelen van [eiseres01] zelf. [eiseres01] en [bedrijf01] hebben immers, door niet te voldoen aan de GMP+ regels, zichzelf in een situatie gebracht dat de blokkade voor hen langer duurde. Net als bij de schadecomponent hiervoor (‘schade dieren - niet gerealiseerde marktwaarde’) ligt ook de oorzaak van het feit dat de blokkade voor [eiseres01] en [bedrijf01] langer duurde dan voor de eigenaren van de varkensbedrijven wel voldeden aan de GMP+ erkenningsregels, geheel in de risicosfeer van [eiseres01] . Ook deze schade is daarmee niet toe te rekenen is aan Wyeth.
4.34.
Ten overvloede overweegt de rechtbank ten aanzien van deze schadecomponent ten opzichte van [bedrijf01] nog het volgende. Vast staat dat de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf01] aansluitend aan de opheffing van de blokkade vanwege de MPA kwestie zijn stilgelegd door de gemeente Oostburg. [eiseres01] heeft ter zitting verklaard dat de gemeente [bedrijf01] heeft stilgelegd omdat nadere eisen werden gesteld aan de brandveiligheid, waaraan niet was voldaan. Daarna volgde in mei 2003 het faillissement van [bedrijf01] . In het faillissementsverslag staat vermeld dat [bedrijf01] op last van de autoriteiten werd gesloten, onder meer als gevolg van overtredingen van bouw- en milieuvergunningen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [bedrijf01] , ook na een kortere blokkade, haar bedrijfsvoering niet meer had kunnen hervatten. De rechtbank ziet niet in hoe, onder die omstandigheden, blokkadeschade van Wyeth kan worden gevorderd.
4.35.
De andere verweren van Wyeth op de onderdelen ‘blokkadeschade’ en ‘derving winst [bedrijf01] ’ behoeven vanwege het slagen van het toerekeningsverweer niet meer besproken te worden. De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding op deze onderdelen afwijzen.
Schade verkoop overdracht
4.36.
Voor de onderbouwing van de schadecomponent ‘schade verkoop overdracht aan de zonen ad € 83.100,00’ verwijst [eiseres01] naar het schaderapport en de uitleg daarin van DLV. Daarin is te lezen dat zonder de financiële problemen van [eiseres01] de aandelen in de B.V. verkocht zouden zijn aan de zonen van [eiser01] . Dat kon nu niet. Het is een activatransactie geworden en daarmee moesten de kopers, de zonen, een deel van de koopsom besteden aan kosten koper, zoals aan overdrachtsbelasting. Het bedrag ad
€ 83.100,00 is daarmee aan Wyeth toe te rekenen schade, aldus [eiseres01] .
4.37.
Wyeth betwist deze post en voert aan dat de verkoop van het bedrijf pas vele jaren na de blokkade door de ondertoezichtplaatsing plaatsvond en dat de gestelde schade niet is geleden door (de B.V. van) [eiseres01] . Dat de zonen de aandelen in de B.V. niet hebben overgenomen, maar in plaats daarvan een activa-passiva-transactie heeft plaatsgevonden is daarnaast niet het gevolg van onrechtmatig handelen van Wyeth, maar van het handelen van [eiseres01] zelf, aldus Wyeth.
4.38.
De rechtbank overweegt als volgt. Als er al sprake zou zijn van schade op dit onderdeel dan betreft het hier schade die geleden is door de zonen van [eiser01] , en niet door (de B.V. van) [eiseres01] . De zonen zijn de kopers en zij hebben de kosten koper betaald, waaronder de overdrachtsbelasting. Niet gesteld of gebleken - en ook overigens ongebruikelijk - is dat de kosten koper betaald worden door de verkoper
.Nu er dus geen sprake is van schade van [eiseres01] , zal de rechtbank deze vordering reeds op deze grond afwijzen.
Bedrijfsontwikkelingsschade
4.39.
Ook voor de onderbouwing van de schadecomponent ‘bedrijfsontwikkelingsschade € 500.000,00’ verwijst [eiseres01] naar het schaderapport van DLV. DLV licht daarin toe dat de gemiddelde omvang van de varkensbedrijven in Nederland in tien jaar verdubbeld is. Door toedoen van Wyeth hebben de bedrijven van [eiseres01] geen dergelijke groei kunnen doormaken, aldus [eiseres01] .
4.40.
Wyeth betwist genoemde stellingen in het schaderapport. De gestelde verdubbeling is onbegrijpelijk en toerekening van de gestelde schade aan haar is niet aan de orde, aldus Wyeth.
4.41.
De rechtbank overweegt als volgt. [eiseres01] verwijst voor deze schadepost naar het rapport van DLV, en in het bijzonder paragraaf 3.5. DLV stelt daarin allereerst dat [eiseres01] volledig stillag vanwege de MPA-affaire.
4.42.
Indien de blokkade bij [eiseres01] na vijf weken zou zijn beëindigd, net als bij de andere varkensbedrijven, valt niet in te zien dat een blokkade van die beperkte duur zo’n negatieve invloed zou hebben gehad op de bedrijfsvoering dat dit zou resulteren in een bedrijfsschade voor [eiseres01] van € 500.000,00. De rechtbank overweegt daarbij dat het eventueel minder floreren van het bedrijf van [eiseres01] daarbij grotendeels of zelfs helemaal - in ieder geval na de eerste vijf weken - in de risicosfeer ligt van [eiseres01] zelf. Zoals hiervoor al is overwogen is de omstandigheid dat [eiseres01] niet in aanmerking kwam voor de tijdelijke noodmaatregel en de langere duur van de blokkade voor rekening en risico van [eiseres01] zelf en valt dit niet toe te rekenen aan Wyeth. Daarbij geldt nog dat de niet-onderbouwde stelling van [eiseres01] dat sprake is van een schade van € 500.000,00 louter speculatief is.
De rechtbank zal de vordering op dit schadeonderdeel afwijzen.
Huur stal Liessel
4.43.
Ook voor de schadepost ‘huur stal Liessel’ verwijst [eiseres01] naar het rapport van DLV. [eiseres01] huurde tijdelijk ruimte voor de opvang van biggen die vanwege de blokkade niet (meer) in de eigen stallen konden worden geplaatst, zo licht DLV in het schaderapport toe.
4.44.
Wyeth stelt dat de huurperiode maar vijf weken hoefde te zijn in plaats van de 17,1 weken die [eiseres01] stelde nodig te hebben. Daardoor zou de huursom veel lager zijn geweest. Daarbij bedroeg de huursom volgens de stukken geen € 20.133,60 maar slechts
€ 9.756,00, aldus Wyeth.
4.45.
De rechtbank overweegt als volgt. De overeenkomst met betrekking tot het huren van de stal in Liessel is van 28 augustus 2002. Dat is meer dan vijf weken na de start van de blokkade door de ondertoezichtplaatsing per 3 juli 2002. Indien [eiseres01] in aanmerking was gekomen voor de tijdelijke noodmaatregel, had de blokkade ook voor haar al vóór 28 augustus 2002 geëindigd kunnen zijn. Het komt daarmee voor eigen rekening en risico van [eiseres01] dat zij elders huurruimte voor haar varkens nodig heeft gehad. Voor zover al juist berekend, valt deze post daarmee niet als schade toe te rekenen aan Wyeth. De rechtbank zal ook deze schadecomponent afwijzen.
Schade aan roosters en stal
4.46.
[eiseres01] stelt dat € 48.000,00 schade is ontstaan aan de roosters en de stal omdat de varkens te zwaar werden door de blokkade. Wyeth betwist deze schadepost. Volgens haar heeft [eiseres01] geen bewijs geleverd van de schade. Er is slechts een brief van de dierenarts van 27 augustus 2017 dat sprake is van een onhoudbare situatie vanwege te zware varkens. Het is de eigen schuld van [eiseres01] dat de varkens er nog stonden en zwaarder werden, aldus Wyeth.
4.47.
De rechtbank overweegt dat de blokkade als gevolg van de ondertoezichtplaatsing al vóór 27 of 28 augustus 2002 geëindigd had kunnen zijn. Het valt in de risicosfeer van [eiseres01] zelf dat de blokkade voor haar langer heeft geduurd. Om die reden komt ook deze schadecomponent niet voor vergoeding in aanmerking en zal de rechtbank ook dit onderdeel van de vordering afwijzen.
Kosten deskundigenrapport, belastingschade, wettelijke rente en proceskosten
4.48.
[eiseres01] vordert een bedrag ad € 32.500,00 vanwege door DLV gemaakte kosten voor het opstellen van het schaderapport. [eiseres01] vordert daarnaast belastingschade ad € 169.947,00 alsmede wettelijke rente en proceskosten van Wyeth.
4.49.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat de rechtbank de vordering voor elk van de hiervoor besproken schadecomponenten zal afwijzen. De schadecomponenten waarvan in de vorm van nevenvorderingen vergoeding gevorderd wordt, volgen hetzelfde lot als de hoofdvordering. Ook deze komen daarmee niet voor vergoeding in aanmerking en zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.50.
[eiseres01] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Wyeth worden begroot op:
  • griffierecht € 4.200,00
  • explootkosten € 103,38
  • salaris advocaat
Totaal € 18.299,38
4.51.
Tot slot overweegt de rechtbank dat er, in aanvulling op bovenstaand bedrag aan proceskosten, nog een bedrag kan bijkomen voor de betekening van deze uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).

5 ..De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres01] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Wyeth tot op heden begroot op € 18.299,38,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Witkamp, mr. A.J.P. van Essen en mr. C.A. Oudshoorn en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2022.
3246/2054/196/3398