ECLI:NL:RBROT:2022:8685

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
10/149202-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen en het voorhanden hebben van cocaïne met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van witwassen en het voorhanden hebben van cocaïne. De verdachte, geboren in Albanië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd op 25 juni 2022 staande gehouden door verbalisanten. Tijdens een fouillering werd een contant geldbedrag van € 24.000,- aangetroffen in zijn onderbroek, en in een woning waar hij verbleef werd een bedrag van € 30.000,- en cocaïne aangetroffen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 10 maanden en verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen. De verdediging voerde aan dat het bewijs onrechtmatig was verkregen, maar de rechtbank verwierp dit standpunt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte toestemming had gegeven voor de fouillering en dat er geen sprake was van een vormverzuim. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was uit misdrijf en dat hij opzettelijk cocaïne voorhanden had. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, en de in beslag genomen geldbedragen werden verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/149202-22
Datum uitspraak: 15 september 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel,
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 september 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H. van Galen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen ter hoogte van
€ 24.000,- en € 30.000,- en teruggave van het in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van € 2.410,- aan de verdachte.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Onrechtmatig verkregen bewijs?
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging twijfelt aan de gang van zaken rondom de fouillering van de verdachte. Hoe één en ander is verlopen, is onvoldoende duidelijk en controleerbaar geverbaliseerd. Daarmee is sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer proces-verbaal 1] (hierna: het eerste proces-verbaal van bevindingen) niet expliciet op welke manier de verbalisanten aan de verdachte om toestemming hebben gevraagd voor het verrichten van de fouillering en blijkt uit dit proces-verbaal ook niet expliciet dat de verdachte hiervoor toestemming heeft gegeven. Daarnaast heeft het gesprek in een voor de verdachte onduidelijke taal plaatsgevonden en hebben verbalisanten ruim twee maanden na het opmaken van het eerste proces-verbaal van bevindingen nog een aanvullend proces-verbaal met nummer [nummer proces-verbaal 2] opgemaakt, waarin ineens wel is geverbaliseerd over de uitdrukkelijke toestemming van de verdachte (hierna: het tweede proces-verbaal van bevindingen). Dit bevreemdt de verdediging, zeker nu één van de verbalisanten in een andere strafzaak waarbij de verdediging betrokken was, heeft verklaard zoveel aanhoudingen te verrichten, dat hij zich de gang van zaken niet altijd meer even goed kan herinneren. De gang van zaken rondom de fouillering van de verdachte is dan ook niet meer te controleren en daarmee niet in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad. Dit leidt tot de conclusie dat de fouillering op onrechtmatige wijze heeft plaatsgevonden en het hieruit verkregen bewijsmaterieel van het bewijs dient te worden uitgesloten.
4.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. In het eerste proces-verbaal van bevindingen wordt gedetailleerd beschreven dat de communicatie met de verdachte in het Engels heeft plaatsgevonden. Daaruit kan ook worden afgeleid dat hij zijn proceshouding heeft kunnen bepalen. In het tweede proces-verbaal is nog eens uitdrukkelijk geverbaliseerd dat de verdachte toestemming heeft gegeven voor de fouillering. Er bestaat geen reden om te twijfelen aan deze processen-verbaal van bevindingen of aan de juistheid van de daarin door de verbalisanten geschetste gang van zaken.
4.1.3.
Beoordeling door de rechtbank
Op 25 juni 2022 wordt de verdachte staande gehouden door de verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] . De verdachte communiceert hierbij met de verbalisanten in de Engelse taal en verklaart desgevraagd dat hij geen strafbare goederen bij zich heeft. Hierop vragen de verbalisanten toestemming om over te gaan tot een fouillering. Hierbij wordt medegedeeld dat de verdachte mogelijk wordt aangehouden als er strafbare zaken bij hem worden aangetroffen. De verdachte verklaart dit te begrijpen en de verbalisanten gaan over tot de fouillering. Tijdens deze fouillering treffen de verbalisanten in de broekzak van de verdachte huissleutels en drie telefoons aan. Daarnaast voelen zij in de broek van de verdachte, ter hoogte van zijn kruis, een pakket zitten. Hierop vragen de verbalisanten toestemming om zijn onderbroek te openen. Als de verdachte hier toestemming voor heeft gegeven, treffen de verbalisanten een pakket contant geld aan. De verdachte verklaart dat dit rond de € 10.000,- betreft en dat dit niet strafbaar is. Even later verklaart hij dat hij niets meer wil zeggen zonder advocaat en weigert hij toestemming tot doorzoeking van de woning aan de [adres] te Rotterdam. Later blijkt het in zijn onderbroek aangetroffen geldbedrag een bedrag van € 24.000,- te zijn.
Beoordeeld dient te worden of de verdachte daadwerkelijk toestemming heeft verleend voor de fouillering. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de toestemming voor het verrichten van onderzoekshandelingen, waaronder onderzoekshandelingen die de persoonlijke levenssfeer (kunnen) aantasten, kan blijken uit de verklaringen en/of gedragingen van de betrokkene (zie Hoge Raad 7 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:825)
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het eerste proces-verbaal van bevindingen kan worden vastgesteld dat uit de gedragingen van de verdachte blijkt dat hij toestemming heeft verleend voor de fouillering. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Hoewel in het eerste proces-verbaal van bevindingen niet expliciet is opgenomen dat de verdachte toestemming heeft gegeven voor de fouillering, blijkt hieruit wel dat hij heeft verklaard dat hij de mogelijke consequenties van een fouillering heeft begrepen, waarop hij is gefouilleerd. Het gesprek met de verdachte is door de verbalisanten uitvoerig en gedetailleerd beschreven. Op het moment dat de verbalisanten het pakket in de broek voelen zitten, vragen zij nogmaals uitdrukkelijk toestemming aan de verdachte voor het openen van zijn broek en onderbroek op straat. De verdachte geeft hiervoor vervolgens uitdrukkelijk toestemming, hetgeen niet voor de hand zou liggen als hij eerder zijn toestemming voor de fouillering zou hebben geweigerd. In het gesprek met de verbalisanten na het aantreffen van het geld geeft de verdachte vervolgens aan dat het aanwezig hebben van het geld niet strafbaar is en dat hij bijstand van een advocaat wenst. Later weigert hij uitdrukkelijk toestemming voor de doorzoeking van de woning.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op specifieke vragen van de verbalisanten heeft geantwoord dan wel vrijwillig toestemming gaf en op andere specifieke vragen weigerde te antwoorden dan wel zijn toestemming weigerde. Hij begreep dus kennelijk wat de verbalisanten hem vroegen. Gelet op zijn toestemming voor het openen van zijn broek en onderbroek op straat en gelet op zijn opmerkingen over het in zijn onderbroek aanwezige geld, zag hij kennelijk ook geen bezwaren tegen fouillering door de verbalisanten.
Dit alles maakt dat de rechtbank tot de conclusie komt dat uit de gedragingen van de verdachte blijkt dat hij toestemming heeft verleend voor de fouillering. Dat de verdachte toestemming heeft verleend, wordt bovendien nog bevestigd door de verbalisanten in het tweede proces-verbaal van bevindingen dat later is opgemaakt. Het ontbreken van die vermelding in het eerste proces-verbaal moet dan ook als een kennelijk abuis worden beschouwd waar geen gevolg aan hoeft te worden verbonden.
Van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv is derhalve geen sprake. Het proces-verbaal waarin de resultaten van die fouillering zijn verwoord kan dus worden gebruikt voor het bewijs.
4.1.4.
Conclusie
Het beroep op bewijsuitsluiting wordt verworpen.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder 2 en 3 te kunnen komen. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht heeft gehad over de in de woning aangetroffen verdovende middelen en het contante geldbedrag.
4.2.2.
Beoordeling door de rechtbank
Uit het onder 4.1. overwogene blijkt dat het eerste proces-verbaal van bevindingen kan worden gebruikt voor het bewijs. Op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II gaat de rechtbank derhalve uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 25 juni 2022 is in de onderbroek van de verdachte een contant geldbedrag van € 24.000,- aangetroffen in coupures van € 100,- en € 200,-. Tevens is tijdens deze fouillering een huissleutel aangetroffen. Deze huissleutel blijkt van een woning aan de [adres] te Rotterdam te zijn. Tijdens de doorzoeking van deze woning wordt in de slaapkamer in een jaszak een contant geldbedrag ter hoogte van € 30.000,- aangetroffen. Daarnaast wordt onder het bed een blok, naar later blijkt, cocaïne gevonden. In de kast in diezelfde slaapkamer worden foto’s aangetroffen met daarop een man en een vrouw. De verbalisanten herkennen de man als zijnde de verdachte.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Hoewel in de onderhavige zaak geen misdrijf aanwijsbaar is waaruit het bij verdachte aangetroffen geldbedrag afkomstig is, rechtvaardigen de plaats waar verdachte het geld verborgen had (te weten in zijn onderbroek), de hoogte van het contante geldbedrag en de coupures van het geldbedrag in onderlinge samenhang naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat het aangetroffen geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is.
Dit betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij als tegenwicht voor deze omstandigheden, een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft ter onderbouwing van zijn stelling dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte een dergelijke verklaring niet heeft gegeven. Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist. Het feit is wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde
Anders dan de verdediging is de rechtbank voorts ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten van oordeel dat de verdachte wel degelijk wetenschap en beschikkingsmacht heeft gehad over het geldbedrag en de verdovende middelen die in de woning zijn aangetroffen. De verdachte was immers in het bezit van een sleutel van de woning en in de slaapkamer waar het merendeel van de cocaïne is aangetroffen zijn foto’s met daarop de verdachte aangetroffen. Door verbalisanten is bovendien waargenomen dat de verdachte op de dag van de doorzoeking uit de woning is gekomen. De medeverdachte [naam medeverdachte] heeft verklaard dat de verdachte daar ook verblijft.
De plaats waar het geldbedrag is aangetroffen en de hoogte van het geldbedrag rechtvaardigen ten aanzien van het geld een vermoeden van witwassen. Ook ten aanzien van dit geldbedrag heeft de verdachte geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld afgelegd. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat ook dit geld onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist. De feiten zijn derhalve wettig en overtuigend bewezen.
4.2.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen. Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, op 15 juni 2022, te Rotterdam, een (groot) geldbedrag (van ongeveer 24.000 euro), voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij, op 15 juni 2022, te Rotterdam, een (groot) geldbedrag (van ongeveer 30.000 euro), voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
hij, op 15 juni 2022, te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1260 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..witwassen;

2.
witwassen;
3.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte, die afkomstig is uit Albanië en geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een totaalbedrag van
€ 54.000,- en het voorhanden hebben van ruim een kilo cocaïne. Een deel van het geld droeg hij bij zich in zijn onderbroek en een deel van het geld lag in een woning waar hij verbleef en waar ook de cocaïne is aangetroffen. De woning fungeerde vermoedelijk als drugspand, gelet op de drugsgerelateerde goederen die er zijn aangetroffen.
Dit zijn stuk voor stuk ernstige strafbare feiten. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Bovendien vormt het een aantasting van de legale economie en is het, mede vanwege de ondermijnende invloed ervan op het legale handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
Harddrugs zijn daarnaast zeer schadelijk voor de gezondheid. Bovendien is het algemeen bekend dat het gebruik van verdovende middelen een onaanvaardbaar gevaar oplevert voor de volksgezondheid in het algemeen en dat dit direct en indirect oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft door zijn handelen aangezet tot het in standhouden en verder uitbreiden van de hieraan verwante maatschappelijke problemen. Hier moet dan ook streng en consequent tegen worden opgetreden. Het aantreffen van de contante geldbedragen en de harddrugs in dezelfde woning betreft bovendien een zeer zorgelijke combinatie.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
15 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Overige persoonlijke omstandigheden
Namens de verdachte is aangevoerd dat hij slechts enkele dagen in Nederland was op zoek naar werk. In Albanië draagt de verdachte de zorg voor zijn grootouders, die al op leeftijd zijn en kampen met de nodige gezondheidsklachten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten en op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank acht de eis van de officier van justitie gelet daarop redelijk.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen geldbedragen ter hoogte van
€ 24.000,- en € 30.000,- verbeurd te verklaren en het in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van € 2.410,- terug te geven aan de verdachte.
8.2.
Beoordeling door de rechtbank
De in beslag genomen geldbedragen ter hoogte van € 24.000,- en € 30.000,- zullen worden verbeurd verklaard. De bewezen verklaarde feiten zijn met betrekking tot deze voorwerpen begaan. Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van € 2.410,- zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 2:
- 30.000 EUR ibg: 15-06-2022 (Omschrijving: [nummer proces-verbaal 3] );
24.000 EUR ibg: 15-06-2022 (Omschrijving: [nummer proces-verbaal 4] );
gelast de teruggave aan de verdachte van:
2410 EUR ibg 15-06-2022 (Omschrijving: [nummer proces-verbaal 5] ).
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Amperse, voorzitter,
en mrs. J.J. Bade en A. Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Graaf, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 15 september 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 15 juni 2022, te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (van) een (groot) geldbedrag (van ongeveer 24.000 euro), althans een of meer voorwerpen
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den) en/of
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of
- gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij, op of omstreeks 15 juni 2022, te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (van) een (groot) geldbedrag (van ongeveer 30.000 euro), althans een of meer voorwerpen
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den) en/of
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of
- gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3.
hij, op of omstreeks 15 juni 2022, te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) ongeveer 1260 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )