ECLI:NL:RBROT:2022:868

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
9325249 CV EXPL 21-23054
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsovereenkomst en tegenbewijs in geschil tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en Srisuvie B.V. over de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst. [eiseres] stelt dat zij sinds 1 november 2019 in dienst is van Srisuvie en vordert betaling van achterstallig salaris en andere vergoedingen. Srisuvie betwist de arbeidsovereenkomst en stelt dat er sprake was van een gelijkwaardige samenwerking zonder gezagsverhouding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat aan de elementen van een arbeidsovereenkomst is voldaan, zoals het persoonlijk verrichten van werkzaamheden en het bestaan van een gezagsverhouding. De rechter heeft Srisuvie toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. De zaak is verwezen naar een rolzitting voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9325249 CV EXPL 21-23054
uitspraak: 21 januari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. N.R. Schaap te Haarlem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Srisuvie B.V.,
mede handelend onder de naam Riders Vision,
gevestigd te Middelharnis, kantoorhoudende te Krimpen aan den IJssel,
gedaagde,
gemachtigde: mr. L.R.T. Peeters te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” en “Srisuvie”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 25 juni 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 20 september 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de voorafgaande aan de mondelinge behandeling aan de zijde van [eiseres] overgelegde brief van 19 november 2021, met producties;
  • de voorafgaande aan de mondelinge behandeling aan de zijde van Srisuvie overgelegde brief van 19 november 2021, met producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 december 2021. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Namens Srisuvie was daarbij aanwezig de heer [persoon A] (hierna: [persoon A] ), bestuurder/enig aandeelhouder, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Partijen hebben hun standpunten (nader) doen toelichten door hun respectieve gemachtigden, [eiseres] aan de hand van pleitaantekeningen, die zij heeft overgelegd. Van hetgeen ter mondelinge behandeling is verhandeld heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1
Srisuvie is een marketingorganisatie die zich richt op elektrische voertuigen.
Srisuvie handelt (ook) onder de naam Riders Vision.
2.2
[eiseres] heeft werkzaamheden op het gebied van (onder andere) marketing verricht voor Srisuvie. [eiseres] heeft ook een eenmanszaak, die onder andere handelt onder de naam [naam eenmanszaak] . Naast [persoon A] en [eiseres] was/is ook de heer
[persoon B] (hierna: [persoon B] werkzaam voor Srisuvie.
2.3
[persoon A] heeft begin 2019 een Europese subsidie aangevraagd bij InnoEnergy ten behoeve van Srisuvie. InnoEnergy heeft een subsidiebudget van in totaal € 307.787,50 beschikbaar gesteld. Van die subsidie diende een bedrag van € 163.730,00 aan personeelskosten besteed te worden. De subsidieverlening liep af op 30 juni 2021.
2.4
Bij e-mail van 18 oktober 2019 heeft [eiseres] het volgende - voor zover thans van belang - aan [persoon A] en [persoon B] meegedeeld:
“(…) Het is onze intentie om gezamenlijk vanuit compagnon schap Srisuvie (…) en Riders Vision uit te bouwen tot een bedrijf voor elektrische mobiliteit (…).
Per 1 november zijn we alle drie in loondienst van Srisuvie (…). Hiervoor krijgen zowel [persoon B] als [eiseres] een arbeidscontract toegezonden (…) ingaande per 1 november 2019. (…)”
2.5
Bij e-mail van 8 juli 2020 heeft [eiseres] het volgende - voor zover thans van belang - aan [persoon A] meegedeeld:
“(…) Zoals besproken bevestig ik hierbij dat ik, als beoogd aandeelhouder, € 25.000 zal inbrengen in Riders Vision. Op dit moment ben ik volledig werknemer in loondienst. (…)”
2.6
[eiseres] heeft in augustus 2019 om een werkgeversverklaring gevraagd aan [persoon A] ten behoeve van het verkrijgen van een hypotheek. Die werkgeversverklaring is ook verstrekt.
2.7
[eiseres] heeft via e-mail geregeld aangedrongen op betaling van haar salaris.
2.8
[persoon A] heeft [eiseres] geblokkeerd uit de digitale systemen van Srisuvie en [eiseres] heeft haar laptop moeten inleveren.
2.9
[eiseres] heeft beslag gelegd ten laste van Srisuvie.
2.1
Bij vonnis in kort geding van 28 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de door [eiseres] gelegde beslagen met betrekking tot een 19-tal voertuigen opgeheven en is [eiseres] veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft daartoe (kort gezegd) overwogen dat Srisuvie aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet de eigenaar is van deze voertuigen.

3..De vordering

3.1
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. Srisuvie te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van het salaris over de periode van mei 2020 tot en met juni 2021 van € 48.600,72 bruto, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
b. Srisuvie te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van het salaris van € 3.471,48 bruto per maand vanaf de maand juli 2021 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
c. Srisuvie te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van de vakantietoeslag over de periode van november 2019 tot en met mei 2021 ten bedrage van 8% over het brutoloon, dat wil zeggen een bedrag van € 5.276,65 bruto, alsmede de vakantiebijslag over de toekomstige periode vanaf de maand juni 2021 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
d. Srisuvie te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van de wettelijke verhoging
ex artikel 7:625 BW over alle gevorderde loonbedragen;
e. Srisuvie te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 5.371,02 netto dat door [eiseres] aan Srisuvie is voorgeschoten en/of aan onkosten is gemaakt, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
f. Srisuvie te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van de wettelijke rente over de som van voornoemde bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen tot aan de dag van betaling;
g. Srisuvie te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 1.529,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover berekend tot de dag van betaling;
alles met veroordeling van Srisuvie in de proceskosten, waaronder begrepen een bedrag van € 2.823,84 aan door [eiseres] ten laste van Srisuvie gelegde (derden)beslagen, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten.
3.2
[eiseres] heeft aan haar vordering het volgende - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd.
3.2.1
Tussen partijen is met ingang van 1 november 2019 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand gekomen als bedoeld in artikel 7:610 BW. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat die arbeidsovereenkomst nog steeds voortduurt. Het overeengekomen loon bedraagt € 3.471,48 bruto per maand. Aan de elementen van genoemd artikel, waaronder het bestaan van een gezagsverhouding, is voldaan. [eiseres] had geen inzicht, inspraak en bevoegdheden. Srisuvie bepaalde welke werkzaamheden [eiseres] diende uit te voeren. [eiseres] kon niets zelfstandig beslissen.
3.2.2
Partijen hebben oorspronkelijk gesproken over een meer gelijkwaardige samenwerking, het zijn van mede-eigenaar en aandeelhouderschap. Hieraan is echter nooit daadwerkelijk gevolg gegeven. Ook zou [eiseres] eerst nog 40% als zelfstandige mogen werken en slechts 60% in loondienst gaan, maar dit werd al snel 100% in loondienst. [eiseres] heeft ook vanaf het moment dat zij een 100% dienstverband aanging met Srisuvie, vanuit haar eenmanszaak geen facturen gestuurd aan Srisuvie voor (consultancy)werkzaamheden. Dit was oorspronkelijk wel de bedoeling.
[eiseres] was voor Srisuvie en haar eigenaar [persoon A] vanaf het begin van de arbeidsovereenkomst een werknemer en werd ook zo behandeld. [eiseres] kreeg bijvoorbeeld geen inzicht in de (financiële) gegevens en ook werd zij niet betrokken bij de (bedrijfsmatige) beslissingen. Wel werden haar steeds op termijn aandelen in het bedrijf en meer gelijkwaardigheid beloofd. Het loon dat zij kreeg en nog tegoed had zou zij dan gedeeltelijk kunnen gebruiken om de aandelen te kopen.
Het is, zo blijkt nu, nimmer de bedoeling van Srisuvie geweest dat [eiseres] mede-eigenaar zou worden. Ook is hier nimmer uitvoering aan gegeven door partijen.
3.2.3
Aan [eiseres] werd beloofd dat zij betaald zou worden zodra de aangevraagde Europese subsidie zou zijn ontvangen. Betaling aan [eiseres] bleef echter uit. In de tussentijd heeft [eiseres] wel diverse zaken voor Srisuvie voorgeschoten voor een bedrag van in totaal € 5.371,02 netto, steeds op verzoek van en in overleg met Srisuvie.
3.2.4
Na het oorspronkelijke idee van een gelijkwaardige samenwerking was het juist uitdrukkelijk de bedoeling van partijen om een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Partijen hebben hier ook daadwerkelijk uitvoering aan gegeven. Dit was ook nodig voor de aangevraagde Europese subsidie en blijkt ook uit het feit dat [eiseres] bij zowel de Belastingdienst als het UWV is aangemeld als werknemer en uit het feit dat voor haar loonstroken en jaaropgaves zijn opgemaakt. Ook zijn ten behoeve van [eiseres] NOW subsidies aangevraagd en verkregen. Er is niet gesproken over een winst/verliesverdeling.
3.2.5
[eiseres] wilde graag mede-eigenaar zijn en gelijkwaardig behandeld worden. Door Srisuvie en [persoon A] is steeds de (uiteindelijk gebleken valse) belofte gedaan dat die wens werkelijkheid kon worden.
3.2.6
[eiseres] maakt (onder andere) aanspraak op het achterstallige loon van
€ 48.600,72 bruto over de periode van mei 2020 tot juni 2021 en een bedrag van € 5.371,02 netto dat door [eiseres] aan Srisuvie is voorgeschoten en/of aan onkosten is gemaakt.
[eiseres] heeft zich genoodzaakt gezien beslag te leggen op de aan Srisuvie toebehorende roerende zaken. De beslagkosten van € 2.823,84 dienen voor rekening te komen van Srisuvie.
3.3
Op hetgeen verder nog door [eiseres] is aangevoerd, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, wordt hierna teruggekomen.

4..Het verweer

4.1
Srisuvie heeft de vordering betwist en heeft geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eiseres] in haar vordering dan wel deze haar te ontzeggen, met veroordeling van [eiseres] in de proces- en nakosten. Srisuvie heeft daartoe het volgende - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - aangevoerd.
4.2
Srisuvie stelt zich op het standpunt dat geen sprake was of is van een arbeidsovereenkomst, nu deze niet voldoet aan de wettelijke omschrijving van artikel 7:610 BW. Er is geen sprake van een gezagsverhouding. Partijen zijn een gelijkwaardige samenwerking aangegaan en [eiseres] heeft zich ook steeds voorgedaan als mede-eigenaar, strategisch partner en niet als werknemer, terwijl zij zich ook steeds zo gedragen heeft, door allerlei beslissingen eigenmachtig te nemen en [persoon A] aan te spreken op door hem zonder overleg met haar genomen beslissingen.
4.3
Verloning en het aangaan van een arbeidsovereenkomst was nodig/vereist om in aanmerking te komen voor de Europese subsidie door InnoEnergy. Die subsidie is aangevraagd. Partijen zijn als compagnons begonnen. Van het door InnoEnergy toegekende subsidiebudget van in totaal € 307.787,50 diende een bedrag van € 163.730,00 aan personeelskosten besteed te worden. De subsidie liep af op 30 juni 2021. De winst die Srisuvie zou maken, zou verdeeld worden over de drie betrokken compagnons, [persoon A] , [eiseres] en [persoon B] .
4.4
Het klopt dat [persoon A] zes maanden lang nagenoeg het nettoloon aan [eiseres] heeft betaald als voorschot. Dat was omdat [persoon A] aan de verplichting van de subsidiegever wilde voldoen. Het geld kwam echter uit eigen zak van [persoon A] , omdat de subsidie nog niet was toegekend. [persoon A] wilde het subsidietraject uitbouwen en dan gezamenlijk de handelsonderneming Srisuvie starten: eerst dan zou de samenwerking starten.
4.5
Gelet op het voorgaande is Srisuvie niets meer aan [eiseres] verschuldigd.
Voor zover [eiseres] op enige andere rechtsgrond recht zou hebben op enige betaling van Srisuvie, is haar vordering prematuur, omdat pas na de ontvangst van de subsidie van InnoEnergy een winstbepaling en -uitkering kan plaatsvinden. Vooruitlopend op de winstbepaling en -uitkering heeft Srisuvie uit de lopende middelen zoveel mogelijk voorschotbetalingen gedaan. De vorderingen van [eiseres] zijn derhalve, voor zover al terecht, (nog) niet opeisbaar.
4.6
Srisuvie betwist dat de door [eiseres] bij Srisuvie in rekening gebrachte kosten allemaal ten behoeve van Srisuvie zijn gemaakt. [eiseres] heeft de onkosten vanuit haar eenmanszaak [naam eenmanszaak] gemaakt en niet als privépersoon (werkneemster) gefactureerd. [eiseres] heeft ten onrechte beslag gelegd. De gevorderde beslagkosten komen niet voor rekening van Srisuvie.
4.7
Op hetgeen verder nog door Srisuvie is aangevoerd, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, wordt hierna teruggekomen.

5..De beoordeling van de vordering

5.1
Ter beoordeling staat de vraag of sinds 1 november 2019 sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen in de zin van artikel 7:610 lid 1 BW, zoals door [eiseres] is gesteld maar door Srisuvie is betwist. Nu de vordering van [eiseres] (alleen) is gegrond op het bestaan van die arbeidsovereenkomst, is het (uiteindelijke) oordeel hieromtrent en dat met betrekking tot de loonvordering een zogenaamde “alles of niets” beslissing.
5.2
Voorop gesteld wordt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 6 november 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1746) volgt dat de kwalificatie van een overeenkomst moet worden onderscheiden van de - daaraan voorafgaande - vraag welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Die vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de Haviltexmaatstaf. Nadat de rechter met behulp van die maatstaf de overeengekomen rechten en verplichtingen heeft vastgesteld (uitleg), kan hij beoordelen of die overeenkomst de kenmerken heeft van een arbeidsovereenkomst (kwalificatie).
5.3
Artikel 7:610 lid 1 BW omschrijft de arbeidsovereenkomst als de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Indien de inhoud van een overeenkomst voldoet aan deze omschrijving, moet de overeenkomst worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. Anders dan uit het arrest Groen/Schoevers (HR 14 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2495) wel is afgeleid, speelt de bedoeling van partijen dus geen rol bij de vraag of de overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst (nogmaals HR 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746, overweging 3.2.2 en 3.2.3).
5.4
In de hiervoor (deels) geciteerde correspondentie tussen partijen wordt diverse keren gesproken over het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Vaststaat echter dat een dergelijke overeenkomst nooit is opgesteld. De rechten en verplichtingen van partijen zijn dus in zoverre niet vastgelegd.
5.5
Partijen zijn het erover eens dat de Europese subsidieverlener InnoEnergy de verplichting aan Srisuvie/ [persoon A] heeft opgelegd om een arbeidsovereenkomst tussen partijen aan te gaan en om loon te betalen aan [eiseres] . Srisuvie heeft zelf gesteld dat van het door InnoEnergy ter beschikking gestelde subsidiebudget van in totaal € 307.787,50 een bedrag van € 163.730,00 aan personeelskosten besteed diende te worden. Vaststaat dat Srisuvie die loonbetalingsverplichting op zich heeft genomen jegens [eiseres] . Dat die verplichting door een derde (subsidie gevende) partij is opgelegd, kan overigens niet afdoen aan het mogelijk bestaan van een arbeidsovereenkomst tussen partijen, voor zover Srisuvie zich op dat standpunt heeft gesteld.
[eiseres] heeft diverse loonstroken ontvangen, waarop telkens 1 november 2019 als ingangsdatum is vermeld en een salaris van telkens € 3.471,48 bruto per maand, en ook is er door Srisuvie een jaaropgave verstrekt over het jaar 2020. [eiseres] heeft die stukken overgelegd. Verder heeft [eiseres] een overzicht van het UWV overgelegd waarop is vermeld dat Srisuvie de werkgever is van [eiseres] met ingang van 1 november 2019. Voorts is door Srisuvie erkend dat door haar (maar liefst) 4 NOW-aanvragen voor een viertal periodes zijn gedaan en dat deze subsidies ook daadwerkelijk zijn ontvangen ten behoeve van (het loon van) [eiseres] . [eiseres] heeft een overzicht van die NOW-aanvragen in het geding gebracht. Uit dat overzicht blijkt overigens niet om welke periodes het precies gaat. Weliswaar heeft [persoon A] tijdens de zitting gesteld dat die NOW-aanvragen ten onrechte zijn gedaan en dat de ontvangen subsidie weer wordt teruggestort aan het UWV, maar dat doet niet af aan het feit dat hij die subsidies wel heeft aangevraagd/laten aanvragen.
5.6
Nergens blijkt uit dat [eiseres] pas betaald zou worden als de Europese subsidie was verstrekt. Srisuvie heeft de subsidieaanvraag bij InnoEnergy niet overgelegd. Ook blijkt nergens uit dat tussen partijen is overeengekomen dat pas na de ontvangst van de subsidie van InnoEnergy een winstbepaling en -uitkering aan [eiseres] kan plaatsvinden, zoals door Srisuvie is gesteld. Integendeel. [eiseres] heeft in de periode van november 2019 tot en met april 2020 (weliswaar te laat) telkens (voorschotten op) betalingen ontvangen van
€ 2.375,00 per maand, derhalve nagenoeg gelijk aan het door [eiseres] gestelde tussen partijen overeengekomen nettoloon van € 2.427,52. [persoon A] heeft tijdens de zitting overigens aangevoerd dat hij ook zelf reeds per 1 november 2019 op de “loonlijst” van Srisuvie is gekomen voor een brutoloon van € 3.471,48 bruto per maand, gelijk aan dat van [eiseres] .
5.7
De kantonrechter stelt vast dat er geen discussie tussen partijen bestaat dat [eiseres] altijd, sinds november 2019, de overeengekomen werkzaamheden persoonlijk heeft verricht. Nergens blijkt uit dat [eiseres] haar werk aan een derde mocht uitbesteden.
De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat sprake was van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van de werkzaamheden door [eiseres] . Gezien de aard van de werkzaamheden en de kennis en ervaring van de materie op het gebied van marketing waarin zij werkzaam was, ligt dat overigens ook voor de hand.
5.8
Verder is vooralsnog voldoende gesteld en gebleken dat tussen partijen een gezagsverhouding bestond. [persoon A] heeft tijdens de zitting erkend dat (alleen) hij de bankrekeningen van Srisuvie beheerde. [persoon A] is/was ook bevoegd om instructies te geven omtrent de uitvoering van de werkzaamheden door [eiseres] . [eiseres] heeft in dat verband onweersproken gesteld dat [persoon A] aan haar de verplichting heeft opgelegd om na het vertrek van de “collega” die de marketingwerkzaamheden verrichte deze werkzaamheden over te nemen. Dat [persoon A] de “baas” is/was en dat hij het voor het zeggen heeft binnen Srisuvie blijkt ook uit het feit dat hij de toegang tot de werkzaamheden aan [eiseres] heeft ontzegd.
5.9
De kantonrechter is gelet op de hiervoor genoemde, tussen partijen overeengekomen, rechten en verplichtingen van oordeel dat voorshands bewezen is, dat wil zeggen behoudens door Srisuvie te leveren tegenbewijs, dat aan alle elementen van artikel 7:610 lid 1 BW is voldaan en dat de overeenkomst tussen partijen voldoet aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. De overeenkomst wordt dan ook voorlopig als zodanig gekwalificeerd. Dat strookt ook met de bedoeling van partijen, zoals uit de overgelegde stukken blijkt. Vaststaat dat de bedoeling van [persoon A] was om de samenwerking pas in de vorm van winstgevendheid te creëren als de Europese subsidieaanvraag was verleend en het bedrijf Srisuvie was opgericht. Dit betekent dus dat de samenwerking/het samenwerkingsverband pas in de toekomst gerealiseerd zou worden. Die intentie voor de toekomst blijkt ook uit de hiervoor (deels) geciteerde intentieverklaring. In de hiervoor vermelde e-mail van 8 juli 2020 heeft [eiseres] nog aan [persoon A] bevestigd dat tussen hen is besproken dat [eiseres] op dat moment nog “volledig werknemer in loondienst” is en dat zij “beoogd” aandeelhouder is. Gesteld noch gebleken is dat [persoon A] daar bezwaar tegen heeft gemaakt. Srisuvie heeft in dat verband ook niets overgelegd.
Bovendien heeft [eiseres] tijdens de zitting gesteld dat zij aangifte loonbelasting over 2019 en 2020 heeft gedaan en dat de Belastingdienst die aangifte over 2019 ook al heeft goedgekeurd. [persoon A] heeft tijdens de zitting (uiteindelijk) ook erkend dat hij aangifte loonbelasting heeft gedaan bij de Belastingdienst voor [eiseres] . Daarnaast staat vast dat [persoon A] een werkgeversverklaring aan [eiseres] heeft verstrekt en uit de door [eiseres] overgelegde stukken blijkt ook dat zij diverse keren om haar salaris heeft verzocht. Weliswaar heeft [eiseres] zich ook wel voorgedaan als ondernemer, maar nu “wezen voor schijn” gaat, is deze enkele omstandigheid (volstrekt) onvoldoende voor het vooralsnog aannemen van een andere overeenkomst dan een arbeidsovereenkomst. In de rechtsverhouding tussen partijen is niet van belang welke functieaanduiding [eiseres] op haar CV hanteerde.
5.1
De kantonrechter laat Srisuvie conform haar bewijsaanbod toe tot het tegenbewijs als hierna in het dictum omschreven.
5.11
Iedere verdere beslissing, ook die met betrekking tot de gevorderde vergoeding van voorgeschoten kosten en/of onkosten en de vergoeding van de kosten die door [eiseres] zijn gemaakt met betrekking tot de ten laste van Srisuvie gelegde (derden)beslagen, wordt in dit stadium van het geding aangehouden.

6..De beslissing

De kantonrechter:
alvorens verder te beslissen:
laat Srisuvie toe tot het leveren van het tegenbewijs met alle middelen rechtens van de voorshands bewezen stelling dat sinds 1 november 2019 sprake is van een arbeids-overeenkomst tussen partijen in de zin van artikel 7:610 lid 1 BW;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
donderdag 17 februari 2022 te 14.30 uurteneinde Srisuvie in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten of zij dit bewijs wenst te leveren en,
  • indien zij dat wil doen door schriftelijke bewijsstukken, zij die dan dadelijk bij die akte in het geding dient te brengen;
  • indien zij getuigen wenst voor te brengen, zij in die akte opgave dient te doen van het aantal door haar voor te brengen getuigen met de verhinderdata aan beide zijden in de periode april tot en met juli 2022, zodat onmiddellijk ter zitting een datum voor het getuigenverhoor kan worden bepaald; Srisuvie zal te zijner tijd zelf hebben zorg te dragen voor behoorlijke oproeping der getuigen en zal uiterlijk één week voor het getuigenverhoor de namen en de woonplaatsen van de te horen getuigen moeten opgeven aan de kantonrechter en de wederpartij;
bepaalt dat eventuele getuigenverhoren zullen plaatsvinden in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100 te Rotterdam (melden in het rode gebouw B) voor na te noemen kantonrechter.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
764