Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 25 juni 2021, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 20 september 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de voorafgaande aan de mondelinge behandeling aan de zijde van [eiseres] overgelegde brief van 19 november 2021, met producties;
- de voorafgaande aan de mondelinge behandeling aan de zijde van Srisuvie overgelegde brief van 19 november 2021, met producties.
2..De vaststaande feiten
[persoon B] (hierna: [persoon B] werkzaam voor Srisuvie.
3..De vordering
ex artikel 7:625 BW over alle gevorderde loonbedragen;
€ 48.600,72 bruto over de periode van mei 2020 tot juni 2021 en een bedrag van € 5.371,02 netto dat door [eiseres] aan Srisuvie is voorgeschoten en/of aan onkosten is gemaakt.
4..Het verweer
5..De beoordeling van de vordering
€ 2.375,00 per maand, derhalve nagenoeg gelijk aan het door [eiseres] gestelde tussen partijen overeengekomen nettoloon van € 2.427,52. [persoon A] heeft tijdens de zitting overigens aangevoerd dat hij ook zelf reeds per 1 november 2019 op de “loonlijst” van Srisuvie is gekomen voor een brutoloon van € 3.471,48 bruto per maand, gelijk aan dat van [eiseres] .
6..De beslissing
donderdag 17 februari 2022 te 14.30 uurteneinde Srisuvie in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten of zij dit bewijs wenst te leveren en,
- indien zij dat wil doen door schriftelijke bewijsstukken, zij die dan dadelijk bij die akte in het geding dient te brengen;
- indien zij getuigen wenst voor te brengen, zij in die akte opgave dient te doen van het aantal door haar voor te brengen getuigen met de verhinderdata aan beide zijden in de periode april tot en met juli 2022, zodat onmiddellijk ter zitting een datum voor het getuigenverhoor kan worden bepaald; Srisuvie zal te zijner tijd zelf hebben zorg te dragen voor behoorlijke oproeping der getuigen en zal uiterlijk één week voor het getuigenverhoor de namen en de woonplaatsen van de te horen getuigen moeten opgeven aan de kantonrechter en de wederpartij;