Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verdere verloop van de procedure
- het tussenvonnis van 10 september 2021 van de kantonrechter, met de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- het proces-verbaal van het door de kantonrechter op 14 januari 2022 gehouden getuigenverhoor, met een e-mail van 13 november 2019 als bijlage aangehecht;
- het proces-verbaal van de door de kantonrechter op 11 mei 2022 gehouden contra-enquête;
- de conclusie na enquête van de zijde van [persoon A] , met producties 9 en 13;
- de akte na enquête en contra-enquête van de zijde van [persoon B] .
2..De verdere beoordeling in conventie en in reconventie
In het bijzijn van mevrouw [persoon C] hebben zowel [persoon B] als ik onze handtekening gezet.’ en mevrouw [persoon C] heeft verklaard ‘
[persoon B] was uiteindelijk akkoord met een bedrag van 25.000,- euro exclusief btw en heeft daarvoor ook de offerte onderaan links voor akkoord getekend.’. Daar komt bij dat mevrouw [persoon C] verklaard heeft dat zij de ter zake opgemaakte en op 6 november 2019 gedateerde factuur (productie 5 bij dagvaarding) op 13 november 2019 aan [bedrijf B] heeft verzonden. De inhoud van deze mail is in overeenstemming met de verklaring van mevrouw [persoon C] : ‘
In bijlage tref je de factuur aan met het verzoek deze uiterlijk 27 november 2019 te voldoen. Voor 5-11-2019 hebben wij geen incheckrapporten of inspectielijsten van jou ontvangen. JCH Design heeft derhalve opdracht van ons gekregen om met de renovatie te starten.’ [bedrijf B] , dan wel de heer [persoon B] heeft nimmer betwist de factuur te hebben ontvangen, zodat ervan uitgegaan moet worden dat hij de ondertekende afspraken heeft ontvangen. Er is ook nimmer (door de gemachtigde van) [bedrijf B] geprotesteerd tegen de toegezonden ondertekende afspraken. [persoon A] betwist dat de heer [persoon B] , zoals hij heeft verklaard op 11 mei 2022, het er alleen mee eens was een bedrag aan [persoon A] te betalen als er een proces-verbaal zou zijn. Dit voorbehoud is ook merkwaardig, omdat uit het proces-verbaal zou moeten blijken dat het gehuurde is opgeleverd in de staat waarin deze zich bevond bij het aangaan van de huurovereenkomst, wat zou betekenen dat [bedrijf B] niets zou hoeven te betalen. Tenslotte heeft [persoon A] gesteld dat aan de verklaring van mevrouw [persoon B] dat ‘
er die dag door mij of door mijn man, [persoon B] , niets [is] getekend’ geen betekenis kan worden toegekend nu zij niet bij de gehele bespreking aanwezig is geweest.
akkoord’ aan de linkerzijde boven de vermeende handtekening van de heer [persoon B] heeft gezet. De heer en mevrouw [persoon B] hebben verklaard dat het woord ‘
akkoord’ en de handtekening op de linkerzijde niet door de heer [persoon B] op de offerte van 16 juli 2019 is gezet. Volgens [bedrijf B] geldt als meest zwaarwegend bewijs dat de handtekening van de heer [persoon B] op de verklaring van 11 mei 2022 in het geheel niet overeenkomt met de vermeende handtekening van de heer [persoon B] op de offerte van 16 juli 2019.
het gehuurde wordt opgeleverd en aanvaard in de staat zoals is aangegeven in de bij de overeenkomst behorende, gewaarmerkte omschrijving of bij gebreke daarvan, die waarin het zich bij de aanvang van de huur bevindt, in goede staat zonder gebreken’. Hoewel [bedrijf B] zich op het standpunt heeft gesteld dat bij aanvang van de huurovereenkomst tussen de (de rechtsvoorganger van) [persoon A] en (de rechtsvoorganger van) [bedrijf B] een proces-verbaal zou zijn opgemaakt, is dit proces-verbaal door geen van partijen gevonden en in het geding gebracht. Dit betekent dat [bedrijf B] ingevolge het bepaalde in artikel 1.2 van de algemene voorwaarden gehouden is het gehuurde op te leveren in de staat waarin het zich bij de aanvang van de huur bevindt, in goede staat zonder gebreken.