ECLI:NL:RBROT:2022:8655

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
9762741 \ CV EXPL 22-9206
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van eiser in vorderingen betreffende huurovereenkomst en funderingswerkzaamheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M.P.V. den Engelsman, en gedaagde, vertegenwoordigd door mr. F.C.P. Teeuw. Eiser, die als vennoot van een vennootschap optreedt, heeft vorderingen ingesteld tegen gedaagde, de verhuurder van een horecagelegenheid. Eiser vorderde primair de ontbinding van de huurovereenkomst en subsidiair een verklaring voor recht over de aansprakelijkheid van gedaagde voor schade die eiser heeft geleden door toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst is gesloten tussen gedaagde en de vennootschap van eiser, en niet tussen gedaagde en eiser persoonlijk. Eiser heeft nagelaten te onderbouwen dat hij in zijn hoedanigheid als vennoot optreedt voor de vennootschap. De kantonrechter oordeelt dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen, omdat hij niet de juiste procespartij is. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn vastgesteld op € 746,-.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9762741 \ CV EXPL 22-9206
datum uitspraak: 16 september 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. M.P.V. den Engelsman te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. F.C.P. Teeuw te Den Haag.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 17 mei 2022, met producties 1 tot en met 9;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 4;
  • de brief van 16 mei 2022 van de rechtbank, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de e-mail van 10 juni 2022 van de zijde van [gedaagde01] , met als bijlage een getekende machtiging van [gedaagde01] aan mr. Teeuw;
  • de e-mail van 24 juni 2022 van de zijde van [eiser01] , met producties 10 tot en met 15;
  • de e-mail van 24 juni 2022 van de zijde van [eiser01] , met productie 16.
1.2.
Op 5 juli 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij is verschenen [eiser01] , tezamen met zijn partner mevrouw [naam01] en bijgestaan door zijn advocaat mr. Den Engelsman. Namens [gedaagde01] is verschenen de heer [naam02] , [functie01] , en de heer [naam03] , [functie02] , bijgestaan door de gemachtigde mr. Teeuw.

2..De feiten

2.1.
[eiser01] en [bedrijf01] zijn vennoten van [bedrijf02] Mevrouw [naam01] is bestuurder van [bedrijf01]
2.2.
Tussen [gedaagde01] als verhuurder en [bedrijf02] als huurster bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres01] te [plaats01] (hierna: het gehuurde). In het gehuurde wordt een horecagelegenheid geëxploiteerd. De ingangsdatum van de huurovereenkomst is 16 maart 2016.
2.3.
Op 3 september 2021 is door [naam04] van [bedrijf03] een rapport uitgebracht naar aanleiding van funderingsonderzoek. In dit rapport staat vermeld dat op basis van de gegevens, de uitgevoerde metingen en visuele inspectie een funderingstechnische beoordeling van de panden [adres02] en [adres03] te [plaats01] (de naast het gehuurde gelegen panden) is vastgesteld als onvoldoende met een funderingstechnische handhavingstermijn van 0 tot 1 jaar.
2.4.
Per e-mail van 21 oktober 2021 is namens [gedaagde01] aan [bedrijf02] het volgende bericht:
“Zoals u reeds weet, is onze buurman op [adres02] voornemens fundering herstel uit te voeren. Hij heeft een fundering rapport laten opstellen waarbij een hersteltermijn tussen de 0 en 1 jaar is vastgesteld.
(…)
Omdat ook de mandelige muur tussen [huisnummer01] en [huisnummer02] reeds in 2018 door fundering herstel is gestabiliseerd, moet er volledig fundering herstel gaan plaatsvinden voor [huisnummer01] , niet mee doen is geen optie.
De reden daarvoor is gelegen in het feit dat beide bouwmuren straks goed gefundeerd zijn en de dragende tussenmuur, de gevel en de vloeren van [huisnummer01] niet, waardoor die delen steeds verder naar beneden zullen zakken met als gevolg scheve vloeren en gevels die er uit kunnen klappen.
(…)
[huisnummer01] wordt door de werkzaamheden aan de beide bouwmuren zoals ze dat noemen een schakelpand.
(…)
Niet meedoen aan funderingsherstel is zowel voor U als voor ons, geen optie. Het is heel erg vervelend voor beiden, maar we ontkomen er niet aan.
Het bovenstaande betekent dat op korte termijn, na het verlenen van een Omgevingsvergunning, begonnen moet worden aan de uitvoering van het funderingsherstel en dat de door u gehuurde ruimte gedurende een aantal maanden niet gebruikt kan worden.
(…)
Zoals het er nu uit ziet, zal het herstel ongeveer 6 maanden duren. Na deze 6 maanden zal de door u gehuurde ruimte weer casco aan u worden opgeleverd.
(…)
Indien u gezien de omvangrijkheid van de werkzaamheden en de gevolgen voor uw bedrijfsvoering liever tot een vroegtijdige beëindiging van de huurovereenkomst wenst te komen, dan is dat bespreekbaar.”
2.5.
In de periode van 28 oktober 2021 tot en met 9 december 2021 hebben (de gemachtigden van) [eiser01] en [gedaagde01] gecorrespondeerd over de aan het gehuurde uit te voeren funderingswerkzaamheden, de kosten daarvan en aansprakelijkheid .
2.6.
Een op 17 juni 2022 door mevrouw [naam01] ondertekende verklaring luidt als volgt:
“Hierdoor verklaart mevrouw [naam01] ( [geboortedatum] ), bestuurder van [bedrijf01] ( [KvK-nummer01] ) dat haar broer [eiser01] ( [geboortedatum eiser] ) gerechtigd is om mede narnens [bedrijf01] als mede vennoot in [bedrijf02] een procedure te voeren tegen de verhuurder van het horeca pand
waar [bedrijf02] is gevestigd, en ook als materiële, processuele partij namens de VOF zelf. [eiser01] voert de procedure dus namens de huurder en [bedrijf01] [en] conformeert zich als mede vennoot volledig met stellingen en vordering zoals door [eiser01] in de procedure worden ingenomen en ingesteld.”

3..Het geschil

3.1.
[eiser01] eist – na mondelinge eisvermindering – samengevat uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden;
subsidiair:
te verklaren voor recht dat [gedaagde01] aansprakelijk is voor de schade die [eiser01] heeft geleden en nog zal lijden door de jegens hem getroffen en in het lichaam van de dagvaarding omschreven toerekenbare tekortkoming(en) zijdens [gedaagde01] ;
en voorts:
[gedaagde01] te veroordelen tegen voldoende bewijs van kwijting tot betaling aan [eiser01]
van:
a. een schadebedrag (al dan niet na ontbinding) van € 100.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele
voldoening, bij wijze van voorschot op de schadevergoeding aan [eiser01] , en voorts tot het betalen van verdere schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
b. buitengerechtelijke incassokosten te berekenen op basis van het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten,
c. de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten;
d. de wettelijke rente over de onder a, b, en c, genoemde bedragen vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2.
[eiser01] baseert zijn eis op het volgende. [gedaagde01] is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst nu hij bij aanvang van de huurovereenkomst in 2016 wist dat funderingswerkzaamheden nodig zijn, maar [eiser01] hierover niet geïnformeerd heeft. In de algemene bepalingen is afgeweken van artikel 7:208 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), maar niet ten aanzien van werkzaamheden die voor aanvang van de huurovereenkomst bekend waren. De Gemeente Rotterdam heeft in 1986 een rapport opgemaakt en aan de fundering een handhavingstermijn gekoppeld van maximaal 25 jaar. Doordat [gedaagde01] [eiser01] hiervan niet op de hoogte heeft gesteld, heeft [eiser01] niet op de situatie kunnen anticiperen en reeds inrichtings- en verbouwingskosten gemaakt. Het gehuurde moet ontruimd worden en [eiser01] zal voor een periode van zes maanden geen beschikking hebben over het gehuurde. De teloorgang van de investering wordt door [eiser01] geraamd op € 180.000,-. Volgens [eiser01] is [gedaagde01] aansprakelijk voor de schade die [eiser01] lijdt en zal lijden uit hoofde van een toerekenbare tekortkoming (artikel 6:74 BW). Voorts is [gedaagde01] toerekenbaar tekortgeschoten jegens [eiser01] nu hij blijvend in het duister tast wanneer de funderingswerkzaamheden zullen plaatsvinden. Volgens [eiser01] is het in het maatschappelijk verkeer betamelijk dat van een verhuurder van een horecagelegenheid geacht wordt dergelijke werkzaamheden te plannen op een moment dat de huurder vanwege coronamaatregelen geen omzet kan genereren.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser01] in zijn vorderingen en/of tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser01] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt dat [eiser01] een primaire vordering heeft ingesteld, een subsidiaire vordering ‘en voorts’ vorderingen a tot en met d. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [eiser01] desgevraagd toegelicht dat de woorden ‘en voorts’ begrepen moeten worden als ‘zowel primair als subsidiair’. De kantonrechter zal de vorderingen aldus begrijpen.
4.2.
[gedaagde01] heeft allereerst aangevoerd dat de huurovereenkomst niet tussen [eiser01] en [gedaagde01] is gesloten, maar tussen [bedrijf02] en [gedaagde01] . [gedaagde01] stelt zich op het standpunt dat een vertegenwoordiger niet als deelgenoot in de zin van artikel 3:171 BW is te beschouwen, zodat [eiser01] niet als deelgenoot namens de vennootschap kan optreden. De vorderingen moeten daarom worden afgewezen, althans [eiser01] dient niet-ontvankelijk verklaard te worden in zijn vorderingen, aldus [gedaagde01] .
4.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat de huurovereenkomst is gesloten tussen [gedaagde01] als verhuurder en [bedrijf02] als huurster. Uit vaste rechtspraak volgt dat wanneer de vof op eigen naam optreedt, alleen de vof procespartij is en niet óók de vennoten in privé. De kantonrechter is van oordeel dat bovenstaande ook van toepassing is in de omgekeerde situatie zoals in de onderhavige procedure aan de orde is. Wanneer een van de vennoten in privé optreedt, is alleen deze vennoot procespartij, en niet de vof. Dit betekent dat er niet vanuit kan worden gegaan dat wanneer een vennoot in privé optreedt als eisende partij, ook de vof mede-eiser is. Uit de jurisprudentie volgt dat de rechter in voorkomende gevallen echter wel desgevraagd of uit eigen beweging een partij de gelegenheid moet bieden om de vof alsnog in het geding te betrekken. Voorwaarde daarbij is echter dat sprake is van een vergissing en dat de wederpartij heeft begrepen of redelijkerwijs geacht kan worden te hebben begrepen ten verzoeke van wie de dagvaarding is uitgebracht (Hoge Raad 11 september 2009, ECLI:NL:2009:BI4198).
4.4.
Door [eiser01] is tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat alleen op naam van [eiser01] is gedagvaard in verband met dekking onder de rechtsbijstandsverzekering, maar dat dit een vergissing betreft nu is gebleken dat de dekking ook voor [bedrijf02] geldt. Deze omissie kan volgens [eiser01] worden geheeld door de als productie 10 bij dagvaarding in het geding gebrachte verklaring van [naam01] van 17 juni 2022 (zie r.o. 2.6). In deze verklaring is door [naam01] verklaard dat [eiser01] gerechtigd is om mede namens [bedrijf01] als mede vennoot te procederen tegen [gedaagde01] en ook als materiële processuele partij namens [bedrijf02] zelf.
4.5.
De kantonrechter is, anders dan [eiser01] , van oordeel dat de voornoemde verklaring de vergissing dat de dagvaarding niet door [bedrijf02] is uitgebracht, niet heelt. Naar eigen zeggen van [eiser01] is op het moment van dagvaarden welbewust gekozen om alleen op naam van [eiser01] te dagvaarden in verband met de dekking onder de rechtsbijstandsverzekering. Gelet hierop is geen sprake van een vergissing aan de zijde van [eiser01] , maar van een op dat moment bewust gemaakte keuze en kan [eiser01] om deze reden in elk geval niet in zijn vordering worden ontvangen.
4.6.
Artikel 3:171 BW biedt (weliswaar) de mogelijkheid dat een deelgenoot op eigen naam een rechtsvordering instelt ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap. Ingevolge deze bepaling, die er onder meer op berust dat een deelgenoot bij het instellen van een dergelijke rechtsvordering niet afhankelijk dient te zijn van de andere deelgenoten, zal die deelgenoot kenbaar moeten maken dat hij in zijn hoedanigheid voor de gezamenlijke deelgenoten optreedt (Hoge Raad 8 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7044). Hiervan is in dit geval geen sprake, nu [eiser01] heeft nagelaten in de dagvaarding kenbaar te maken dat hij optreedt voor de gezamenlijke vennoten en dat hij een uitspraak ten behoeve van [bedrijf02] wenst. Naar het oordeel van de kantonrechter kan de in r.o. 2.6 genoemde verklaring ook deze omissie niet helen.
4.7.
Gelet op het voorgaande moet [eiser01] niet-ontvankelijk verklaard worden in zijn vorderingen.
4.8.
Het voorgaande brengt met zich dat de overige stellingen en verweren geen bespreking hoeven.
proceskosten
4.9.
[eiser01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagde01] tot vandaag vast op € 746,- aan salaris voor de gemachtigde (twee punten × € 373,- tarief).

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart [eiser01] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
5.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde01] tot vandaag vastgesteld op € 746,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
[46009]