ECLI:NL:RBROT:2022:8603

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
10045254 VV EXPL 22-330
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over ontruiming van bedrijfsruimte wegens huurachterstand en gebruik als hennepkwekerij

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 september 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en twee gedaagden, die niet in de procedure zijn verschenen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. J.P.G. Paffen, vorderde ontruiming van een bedrijfsruimte die door gedaagde 1 werd gehuurd. De eiser stelde dat gedaagde 1 sinds 1 februari 2022 de bedrijfsruimte huurde voor een maandelijkse huurprijs van € 1.350,-. Op 20 juni 2022 werd door de politie vastgesteld dat er een werkende hennepkwekerij in de bedrijfsruimte aanwezig was, wat leidde tot een besluit van de gemeente Maassluis om bestuursdwang toe te passen. De eiser vorderde ontruiming van de bedrijfsruimte en betaling van een verbeurde boete van € 20.000,-, huurachterstand van € 2.700,-, buitengerechtelijke incassokosten van € 988,50 en een maandelijkse huur van € 1.350,- vanaf september 2022 tot aan de ontruiming. De kantonrechter oordeelde dat de eiser een spoedeisend belang had bij de vorderingen en dat de gedaagden verstek hadden laten verlenen. De kantonrechter wees de vorderingen van de eiser toe, met uitzondering van de wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten, omdat niet was aangetoond dat deze kosten al waren betaald. De gedaagden werden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen en in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10045254 VV EXPL 22-330
datum uitspraak: 28 september 2022
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. drs. J.P.G. Paffen te Doetinchem,
tegen:

1..[gedaagde 1],

vestigingsplaats: [vestigingsplaats gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
woonplaats: [woonplaats gedaagde 2],
gedaagden,
die niet in de procedure zijn verschenen.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’, ‘[gedaagde 1]’ en ‘[gedaagde 2]’ genoemd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden hierna tezamen ‘[gedaagden]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 19 augustus 2022, met bijlagen.
1.2.
Op 14 september 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren [eiser] en de gemachtigde aanwezig. [gedaagden] zijn zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

2..Het geschil

2.1.
[eiser] eist samengevat:
  • ontruiming van de bedrijfsruimte aan de [adres];
  • [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen aan hem te betalen:
 € 20.000,- ter zake een verbeurde boete;
 € 2.700,- aan huurachterstand berekend tot en met augustus 2022;
 € 988,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
 € 1.350,- per maand aan huur vanaf 1 september 2022 tot het moment van ontruiming;
 de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen, althans vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag van volledige betaling;
  • [gedaagden] te veroordelen in de proces- en nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
[eiser] baseert de eis op het volgende.
[gedaagde 1] huurt sinds 1 februari 2022 van [eiser] de bedrijfsruimte aan de [adres] (hierna: ‘het gehuurde’) tegen een maandelijkse huurprijs van € 1.350,- (exclusief omzetbelasting en kosten van gas, water en elektriciteit). Op 20 juni 2022 is door de politie vastgesteld dat in het gehuurde een werkende hennepkwekerij aanwezig was. De gemeente Maassluis heeft vervolgens besloten over te gaan tot het toepassen van spoedeisende bestuursdwang om de hennepkwekerij te ontmantelen. Door het gehuurde in strijd met de huurovereenkomst te gebruiken als hennepkwekerij zijn [gedaagden] tekortgeschoten in een van de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst. [eiser] wil het gehuurde daarom ontruimen.
Artikel 3 lid 17 van de tussen [eiser] en [gedaagde 1] gesloten huurovereenkomst bepaalt dat het de huurder niet is toegestaan het gehuurde in te richten als hennepkwekerij. Als de huurder deze bepaling niet nakomt, verbeurt hij aan verhuurder een onmiddellijk opeisbare boete van € 20.000,- (artikel 3 lid 18 van de huurovereenkomst). [eiser] vordert in deze procedure betaling van voornoemde boete.
Bovendien is in de betaling van de huur een achterstand ontstaan en zijn [gedaagden] door het onbetaald laten van voornoemde bedragen ook wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd geworden.
2.3.
[eiser] stelt een spoedeisend belang te hebben bij zijn vorderingen. Hij kan de uitkomst van een bodemprocedure niet afwachten, omdat de schade door leegstand van het gehuurde verder zal oplopen en er geen zicht op betaling is. Met zijn vorderingen wenst [eiser] de schade te kunnen beperken.
2.4.
[gedaagden] hebben geen verweer gevoerd.

3..De beoordeling

3.1.
Een vordering in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de vordering in een gewone procedure zal worden toegewezen. Verder moet het belang van [eiser] bij toewijzing van de vordering worden meegewogen en de gevolgen van toewijzing van de vordering voor [gedaagden] als deze uitspraak later wordt teruggedraaid. Als partijen een gewone procedure starten, is de rechter in die procedure niet gebonden aan deze uitspraak.
3.2.
[gedaagden] zijn op 14 september 2022 niet op de mondelinge behandeling verschenen. Uit de dagvaarding is gebleken dat zij correct voor de zitting zijn opgeroepen. Tegen [gedaagden] wordt daarom verstek verleend.
3.3.
Voldoende is gebleken dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen, zodat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn vordering. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] de spoedeisendheid van de gevorderde boete nader toegelicht. Hij heeft daarbij naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat hij naar aanleiding van de vondst van de hennepkwekerij zowel door de gemeente Maassluis als door Eneco is aangesproken tot het betalen van bedragen die kunnen oplopen tot enkele duizenden euro’s en de boete wordt aangewend om de gemeente en Eneco te kunnen betalen.
3.4.
Op grond van de door [eiser] ingenomen stellingen - die hij met stukken heeft onderbouwd - en bij gebreke van verweer daartegen gaat de kantonrechter uit van de juistheid van de stellingen van [eiser]. De vordering komt de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor en zal dan ook worden toegewezen, behoudens het navolgende.
3.4.1.
De vordering tot betaling door [gedaagden] van € 20.000,- ter zake de verbeurde boete, € 2.700,- aan huurachterstand tot en met augustus 2022, € 988,50 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 1.350,- per maand aan huur vanaf september 2022 tot het moment van ontruiming wordt toegewezen. [gedaagden] zullen hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van deze bedragen.
3.4.2.
De ontruiming van de bedrijfsruimte wordt toegewezen, met dien verstande dat de ontruimingstermijn op 14 dagen na de betekening van dit vonnis wordt bepaald. De vordering om de ontruiming op kosten van [gedaagde 1] te laten uitvoeren door een deurwaarder als [gedaagden] niet voldoen aan het ontruimingsbevel, wordt afgewezen vanwege een gebrek aan belang. Immers, op grond van de artikel 556 lid 1 en 557 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de deurwaarder zonder rechterlijke tussenkomst de hulp van de sterke arm inroepen, waarbij de kosten ingevolge het Besluit tarieven ambtshandelingen voor rekening van [gedaagden] komen.
3.4.3.
De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten komen niet voor toewijzing in aanmerking, omdat niet is gesteld of gebleken dat [eiser] deze kosten reeds aan zijn incassogemachtigde heeft betaald. Voor het overige wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding, omdat voor toewijzing vanaf een eerdere datum geen deugdelijke grondslag is gesteld.
3.5.
[gedaagden] worden in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser] tot vandaag vast op € 133,57 aan dagvaardingskosten, € 86,- aan griffierecht en € 498,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 717,57. Voor kosten die [eiser] maakt na deze uitspraak moeten [gedaagden] ook een bedrag betalen van € 124,- (1/2 punt x € tarief met maximum € 124,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
3.5.1.
Hoofdelijke veroordeling in de proces- en nakosten is niet gevorderd, zodat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ingevolge artikel 6:6 lid 1 BW ieder voor een gelijk deel verbonden zijn tot betaling van deze kosten.
3.6.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4..De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis de bedrijfsruimte aan de [adres] met alle daarin aanwezige personen en zaken, voor zover deze laatste niet in eigendom van [eiser] toebehoren, te ontruimen en te verlaten en door afgifte van sleutels ter vrije en algehele beschikking van [eiser] te stellen;
4.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt, de andere tot de hoogte van die betaling van zijn betalingsverplichting is bevrijd, om aan [eiser] te betalen € 20.000,- ter zake de verbeurde boete, € 2.700,- aan huurachterstand tot en met augustus 2022 en € 988,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 22.700,- vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt, de andere tot de hoogte van die betaling van zijn betalingsverplichting is bevrijd, om aan [eiser] te betalen € 1.350,- per maand aan huur vanaf 1 september 2022 tot het moment van ontruiming;
4.4.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de kant van [eiser] tot vandaag vastgesteld op € 717,57;
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en in het openbaar uitgesproken.
43416