In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 september 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en twee gedaagden, die niet in de procedure zijn verschenen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. J.P.G. Paffen, vorderde ontruiming van een bedrijfsruimte die door gedaagde 1 werd gehuurd. De eiser stelde dat gedaagde 1 sinds 1 februari 2022 de bedrijfsruimte huurde voor een maandelijkse huurprijs van € 1.350,-. Op 20 juni 2022 werd door de politie vastgesteld dat er een werkende hennepkwekerij in de bedrijfsruimte aanwezig was, wat leidde tot een besluit van de gemeente Maassluis om bestuursdwang toe te passen. De eiser vorderde ontruiming van de bedrijfsruimte en betaling van een verbeurde boete van € 20.000,-, huurachterstand van € 2.700,-, buitengerechtelijke incassokosten van € 988,50 en een maandelijkse huur van € 1.350,- vanaf september 2022 tot aan de ontruiming. De kantonrechter oordeelde dat de eiser een spoedeisend belang had bij de vorderingen en dat de gedaagden verstek hadden laten verlenen. De kantonrechter wees de vorderingen van de eiser toe, met uitzondering van de wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten, omdat niet was aangetoond dat deze kosten al waren betaald. De gedaagden werden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen en in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.