Op 15 september 2022 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, mr. B.J.R. van Tongeren, een mondelinge uitspraak gedaan in een zaak tussen [eiseres] en [gedaagde]. De zaak betreft een vordering van [eiseres] tot verdeling van betalingen die zij heeft verricht tijdens haar affectieve relatie met [gedaagde]. De vorderingen omvatten betalingen voor aangeschafte goederen, bijdragen aan de lening/hypotheek van de woning van [gedaagde], en overige uitgaven zoals boodschappen. Tijdens de zitting hebben beide partijen hun standpunten over de absolute bevoegdheid van de kantonrechter toegelicht, maar zij zijn er niet in geslaagd om de zaak minnelijk te regelen.
De kantonrechter heeft, onder verwijzing naar een arrest van het Gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2018:714), geoordeeld dat de rechtbank absoluut bevoegd is om van deze verdelingszaak kennis te nemen. Echter, de kantonrechter heeft zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar het team Handel en Haven van de rechtbank Rotterdam. De partijen zijn erop gewezen dat zij in de vervolgprocedure een advocaat nodig hebben en dat het team Handel en Haven zal beslissen over de proceskosten.
De kantonrechter heeft ook informatie verstrekt over de griffierechten die verschuldigd zijn door [gedaagde] en de mogelijkheid voor een lagere griffierecht indien hij onvermogend is. De griffier is opgedragen om de processtukken en een afschrift van het proces-verbaal aan het team Handel en Haven te doen toekomen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van beide partijen, waarbij [eiseres] werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. D. Uygul-van Dam, en [gedaagde] zelf procedeerde.