4.4.Tevens is in onderhavige zaak van de belang de richtlijn “Schade voorkomen aan kabels en leidingen, richtlijn zorgvuldig grondroeren van initiatief- tot gebruiksfase” (hierna: CROW500) waarin, voor zover in deze zaak van belang, is bepaald:
“Inleiding
(…)
De focus ligt bij deze nieuwe richtlijn op het voorkomen van schade door grondroeren: het vroeg in kaart brengen van risico's en het lokaliseren van kabels en leidingen al in de ontwerpfase.
(…)
Deel 1 Procesdeel
(…)
4 Ontwerpfase
(…)
Lokaliseren
De gebiedsinformatie geeft een theoretische ligging van een kabel of leiding. De werkelijke
ligging van kabels en leidingen kan hiervan afwijken en dit kan risico's veroorzaken tijdens
het grondroeren. Ook kan het nodig zijn om de werkelijke ligging te kennen om te bepalen of
de ligging een conflict vormt voor het ontwerp. De werkelijke ligging wordt bepaald door de
kabels en leidingen te lokaliseren, waarna beheersmaatregelen gekozen kunnen worden.
(…)
Komen uit het lokaliseren onduidelijkheden naar voren, dan doet de ontwerper navraag bij
de netbeheerder. De netbeheerder verstrekt nadere informatie en/of hulp.
(…)
Deel 2 kennisdeel
(…)
Hoofdstuk 3 Lokaliseren van kabels en leidingen
In de gebiedsinformatie is de theoretische ligging van een kabel(bed) of leiding weergegeven. De werkelijke ligging van een kabel of leiding wordt bepaald door te lokaliseren. Welke kabels en leidingen gelokaliseerd moeten worden, is afhankelijk van het graafprofiel, de maak- en meettoleranties en de nauwkeurigheid van de gebiedsinformatie.
Graafprofiel
Het graafprofiel is het gebied waar de grond wordt geroerd. Het wordt bepaald aan de hand van de tekening, bijvoorbeeld door:
- de contouren van een bewerkingsoppervlak;
- de afmetingen van een te graven sleuf.
Maak- en meettoleranties
De nauwkeurigheid van grondroeren is afhankelijk van de maak- en meettoleranties.
De maak- en meettoleranties worden beïnvloed door onder andere de aard van de
werkzaamheden, het materieel waarmee de werkzaamheden worden uitgevoerd, de
gebruikte meetapparatuur bij uitzetten of inmeten en door het vakmanschap.
Standaard geldt een minimale maak- en meettolerantie in het horizontale vlak van 0,50 meter en in het verticale vlak van 0,05 meter, deze zijn gebaseerd op grondroeren met een graafmachine.
Voor andere type grondroeringen zoals, heien, baggeren, boren (sleufloze technieken),
sonderen, het aanbrengen van aardpennen en draineren moet de maak- en meettolerantie
afzonderlijk worden bepaald. De aangehouden maak- en meettoleranties worden in de
risicoinventarisatie opgenomen.
Nauwkeurigheid van de gebiedsinformatie
De gebiedsinformatie heeft een nauwkeurigheid van 1,00 meter in het horizontale vlak
ten opzichte van de hartlijn. Voor de diepteligging (het verticale vlak) is geen
nauwkeurigheidseis vastgelegd.
Zoekgebied
Het zoekgebied is het gebied waarbinnen kabels en leidingen gelokaliseerd moeten worden.
De begrenzing van het zoekgebied wordt als volgt bepaald.
• in het horizontale vlak is het zoekgebied het graafprofiel dat aan alle zijden wordt
vermeerderd met de maak- en meettoleranties (0,50 meter) en met de nauwkeurigheid
van de gebiedsgegevens (1,00 meter);
• in het verticale vlak is het zoekgebied het graafprofiel dat wordt vermeerderd met de
maak- en meettoleranties (0,05 meter) en een extra marge (0,15 meter), doordat een
nauwkeurigheidseis ontbreekt.
Iedere kabel of leiding waarvan de theoretische ligging binnen het zoekgebied valt, moet
worden gelokaliseerd omdat er tijdens het grondroeren risico op beschadigen bestaat.
Het lokaliseren is begrensd tot het zoekgebied.
Kabel of leiding gevonden
Is er tijdens het lokaliseren een kabel of leiding gevonden, controleer dan altijd of de gelokaliseerde kabel of leiding overeenkomt (type, materiaal, diameter) met de kabel of leiding in de gebiedsinformatie. Kabels en leidingen die in de ondergrond liggen, kunnen namelijk na verloop van tijd lastig van elkaar te onderscheiden zijn (denk aan een oudere elektrakabel en een koperen telecomkabel). Bestaat er twijfel, neem dan altijd contact op met de netbeheerder ter bevestiging van de juistheid van de gelokaliseerde kabel of leiding. De netbeheerder heeft een actieve houding en reageert binnen een redelijke termijn.
Leg de bevindingen van de gelokaliseerde kabel of leiding herleidbaar vast (bijvoorbeeld door coördinaten en foto's of een deugdelijke markering in het werk), waardoor later onnodig zoeken wordt voorkomen.
Blijkt uit de gebiedsinformatie dat een kabel of leiding over grotere lengte binnen het zoekgebied ligt, dan is het nodig het (horizontale en verticale) verloop van de kabel of leiding over de volle lengte en/of breedte van het graafprofiel te controleren.
Kabel of leiding NIET gevonden
Kan een kabel of leiding niet in het zoekgebied worden gevonden, dan moeten er aanvullende acties worden uitgevoerd. Hiervoor zijn de volgende mogelijkheden:
- verder zoeken tot 1 meter aan weerszijden van de theoretische ligging, ook wanneer
daarmee de grens buiten het zoekgebied van de grondroering komt, of;
- werken zoals in een risicogebied, zie kennisthema Grondroeren nabij kabels en leidingen, of;
- in contact treden met de netbeheerder. De netbeheerder komt met een passende oplossing om de grondroering uit te kunnen voeren. Het kan nodig zijn dat de netbeheerder de kabel of leiding lokaliseert. Blijkt het een afwijkende situatie te zijn, handel dan zoals omschreven in kennisthema Afwijkende situatie.
Methoden van lokaliseren van de kabel of leiding
De methode van lokaliseren van een kabel of leiding moet worden afgestemd op de ligging
en de omstandigheden van de locatie. Bijvoorbeeld bij een fysieke hindernis, zoals een water
of waterkering; hierdoor is het controleren van het type van de gevonden kabel of leiding
moeilijker. Veelgebruikte methoden die voor lokaliseren gebruikt kunnen worden zijn hierna beschreven. Het combineren van methoden is mogelijk.
Voorsteken
(…)
Proefsleuven
Een proefsleuf wordt gegraven om visueel de locatie van de kabel of leiding vast te stellen en
het type kabel of leiding te verifiëren. De volgende werkwijze wordt daarbij gehanteerd.
(…)
De maximale diepte waarop een proefsleuf gegraven kan worden hangt af van onder
andere de grondslag en de grondwaterstand. Als vuistregel voor de maximale diepte van
een proefsleuf wordt ongeveer 1,50 meter ten opzichte van maaiveld aangehouden. Bij diepere ligging moet een andere methode om te lokaliseren worden gebruikt.
Proefgaten
(…)
Prikstok en spuitlans (water of lucht)
(…)
Scantechnieken
(…)
Hoofdstuk 4 grondroeren nabij kabels en leidingen
(…)
Risicogebied
Het gebied nabij een kabel of leiding, waarbinnen de grond niet zonder meer geroerd mag worden, is het risicogebied. Binnen het risicogebied is de grondroerder verplicht ervoor te zorgen dat de grondroering veilig wordt uitgevoerd zonder schade aan de aanwezige kabels en leidingen.
Afbakening van het risicogebied
- Het gebied 1,00 meter (links-rechts) uit de buitenkant en 0,50 meter boven de buitenkant
van de kabel of leiding, waarvan de werkelijke ligging bepaald (en in het veld gemarkeerd) is.
- Het gehele graafprofiel als aanwezige kabels en leidingen niet vooraf zijn gelokaliseerd.
Werkmethoden binnen het risicogebied
Grondroeren binnen het risicogebied is mogelijk door de diverse lokalisatiemethoden (bijvoorbeeld voorsteken en scannen) te combineren met het grondroeren
Graven met voorsteken
Het graven met voorsteken is een veelgebruikte grondroermethode, die op onderstaande wijze wordt uitgevoerd:
- steek handmatig voor over een diepte van maximaal 0,20 meter. Doe dit ter plaatse van
de kabel of leiding als deze is gelokaliseerd en gemarkeerd of steek handmatig aansluitend
van elkaar over het gehele oppervlak van de graafbak;
- verwijder de voorgestoken laag over een diepte van maximaal 0,15 meter door te schrapen met de graafbak van de machine;
- herhaal het bovenstaande tot de kabel of leiding wordt gevonden of de voorziene ontgraving is gerealiseerd;
- zodra een kabel of leiding is gevonden, wordt deze handmatig vrij gegraven, zodanig
dat hij zichtbaar is;
- let bij het handmatig steken met de schop op aansluitleidingen, deze zijn kwetsbaarder en
beschadigen daardoor sneller.
Alternatieve methoden
Alternatieve methoden bij het grondroeren binnen het risicogebied die gecombineerd toegepast kunnen worden met lokalisatiemethoden, zijn onder andere de grond wegborstelen of wegzuigen.
Extra maatregelen
Tijdens het grondroeren kan het nodig zijn om extra voorzorgs- en/of veiligheidsmaatregelen te nemen om schade aan kabels en leidingen te voorkomen. Hierover is dan vooraf contact geweest met de netbeheerder.
(…)
Hoofdstuk 5 Afwijkende situatie
Een afwijkende situatie is een situatie waarbij een kabel of leiding niet op de plek ligt waar
deze volgens de gebiedsinformatie zou moeten liggen. Het kan ook een onbekende kabel of
leiding zijn die tijdens het lokaliseren of het grondroeren wordt gevonden. Dit kan het geval
zijn wanneer er meer wordt aangetroffen dan het in de gebiedsinformatie vermelde aantal
kabels of leidingen.
Afwijkende ligging
Hiervan is sprake in de volgende gevallen:
- de kabel of leiding is aangetroffen op meer dan 1,00 meter afstand (in het horizontale
vlak) ten opzichte van de theoretische ligging volgens de gebiedsinformatie. Deze afstand
wordt gemeten vanaf het hart van de kabel, leiding of het tracé;
- de kabel of leiding is niet aangetroffen terwijl deze wel op de verstrekte gebiedsinformatie
wordt aangegeven.”
Verplichting tot lokaliseren?