ECLI:NL:RBROT:2022:8576

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
635361 / HA ZA 22-249
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade tijdens graafwerkzaamheden en de verplichting tot lokaliseren van kabels en leidingen

In deze zaak vordert Breedband Drechtsteden Groep B.V. (BDG) schadevergoeding van De Vries Werkendam B.V. (De Vries) wegens schade aan een gestuurde boring tijdens graafwerkzaamheden. De rechtbank Rotterdam heeft op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de verplichting tot het lokaliseren van kabels en leidingen centraal staat. BDG stelt dat De Vries onrechtmatig heeft gehandeld door de gestuurde boring niet te lokaliseren voordat de damwanden werden geplaatst, wat heeft geleid tot schade aan de kabels. De Vries betwist deze aansprakelijkheid en stelt dat zij de nodige zorgvuldigheid heeft betracht door proefsleuven te graven en dat zij heeft gewerkt zoals in een risicogebied. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de rol van deskundigen en de toepassing van de CROW500 richtlijn, die richtlijnen geeft voor het voorkomen van schade aan kabels en leidingen. De rechtbank heeft vragen geformuleerd voor de deskundige over de verplichting tot lokaliseren en de gevolgen van de theoretische versus werkelijke ligging van de kabels. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de rechtbank heeft partijen verzocht om zich uit te laten over de voorgestelde vragen voor de deskundige.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/635361 / HA ZA 22-249
Vonnis van 19 oktober 2022
in de zaak van
BREEDBAND DRECHTSTEDEN GROEP B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
eiseres,
hierna te noemen: BDG,
advocaat: mr. G.P. Jongeneel te Sliedrecht,
tegen
DE VRIES WERKENDAM B.V.,
gevestigd te Werkendam,
gedaagde,
hierna te noemen: De Vries,
advocaat: mr. I.P.M. Vadokas-Hofmans te Arnhem.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 maart 2022 met producties;
  • de conclusie van antwoord van 1 juni 2022 met producties;
  • de oproepingsbrief van 16 juni 2022;
  • de brief van mr. Jongeneel van 23 augustus 2022 met producties;
- de mondelinge behandeling van 6 september 2022 en de ter zitting overgelegde spreekaantekeningen van beide advocaten.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
BDG is de eigenaar van een gestuurde boring GN0010021 met daarin glasvezelbuizen (hierna: de gestuurde boring). Haar dochter onderneming VitrumNed B.V. (hierna: VitrumNed) exploiteert namens BDG het glasvezelnetwerk in de regio Dordrecht. Het beheer van het glasvezelnetwerk heeft VitrumNed uitbesteed aan SPIE Nederland B.V. (hierna: SPIE).
2.2.
De Vries is een aannemingsbedrijf. Op 25 april 2017 heeft De Vries van de gemeente Dordrecht de opdracht gekregen om de kademuur in het historische stadscentrum van Dordrecht te vervangen. Onderdeel van deze opdracht was onder andere het plaatsen van nieuwe damwanden aan de Korte Engelenburgerkade in Dordrecht.
2.3.
Op 4 juli 2017 heeft De Vries aan (de rechtsvoorgangster van) SPIE een emailbericht gestuurd waarin de uit te voeren werkzaamheden aan de Korte Engelenburgerkade werden aangekondigd en haar uitgenodigd voor een overleg met de gezamenlijke kabels- en leidingenbeheerders. SPIE heeft dit overleg, dat op 13 juli 2017 heeft plaatsgevonden, niet bijgewoond.
2.4.
De Vries heeft tekeningen gemaakt met daarop de nieuw te plaatsen damwandconstructie en vervolgens een KLIC-melding gedaan (nummer 17G444019-1). Op 23 oktober 2017 heeft De Vries van het Kadaster de liggingsinformatie ontvangen van alle kabels en leidingen in het aangevraagde gebied. Onder deze informatie bevond zich ook een brief van SPIE van 23 oktober 2017 waarin, voor zover van belang, staat:
“Naar aanleiding van uw graafmelding 17G444019 deel ik u mede, dat binnen het door u opgegeven gebied, er kabels of leidingen aanwezig zijn welke door Spie Nederland B.V. worden beheerd: Het belang bestaat uit één of meerdere glasvezel- of andere datakabels al dan niet beschermd door een HDPE- of Multiduo buis. De ligging van deze kabels is weergegeven op de volgende bijlagen: (…)
In verband met mogelijke profielwijziging worden er geen gegevens betreffende diepteligging verstrekt: De kabels/leidingen kunnen dieper of ondieper liggen dan verwacht. Indien beschikbaar en van toepassing zijn wel dwarsprofielen van gestuurde boringen bijgevoegd. Deze dienen slechts ter Informatie, hieraan kunnen echter geen rechten worden ontleend. (…)
Afwijkingen
De weergave van de bij ons in beheer zijnde kabel- en leidingnetwerken is volgens het IMKL (Informatiemodel Kabels en Leidingen). De uitwisseling van de gebiedsinformatie is conform het BMKL (Berichtenmodel Kabels en Leidingen). Hiermee voldoen wij aan de WION (Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netten) en verplicht u zich afwijkende situatie te melden aan het Kadaster.(…)
Vrijwaring
(…) Ligging van de kabels/leidingen zijn bij benadering ingetekend en kunnen afwijken. Dit geldt ook voor de diepte van de kabels/leidingen. Ter voorkoming van beschadiging van onze kabels/leidingen dient de ligging hiervan vóór aanvang van de werkzaamheden te allen tijde ter plaatse gecontroleerd te worden door middel van het maken van proefsleuven. Indien u er niet in slaagt de op de bijlage vermelde kabels/leidingen te lokaliseren bent u verplicht contact op te nemen met Spie Nederland B.V. te Oss. De verwerking van deze graafmelding is een volledig geautomatiseerd proces en uitsluitend gebaseerd op basis van de door u opgegeven gebiedsinformatie. U dient derhalve zelf te controleren of de tekeningen overeenkomen met de graaflocatie. Bij beschadiging van kabels/leidingen op de
gemelde locatie is de uitvoerende verantwoordelijk voor de te maken kosten voor herstel van de kabels/leidingen. Elke aansprakelijkheid voortvloeiend uit kennelijk onvolledige of niet tijdige ontvangst van geleverde informatie is door Spie Nederland B.V. te allen tijde uitgesloten.”
2.5.
Bij de brief van 23 oktober 2017 heeft SPIE vier bijlagen meegestuurd, te weten de liggingsgegevens, de maatvoering, de annotatie en de detailkaart. Deze bijlagen tezamen zullen verder worden aangeduid als: de theoretische ligging.
2.6.
De Vries heeft de tekeningen van de damwandconstructie nog meerdere keren aangepast. In de periode van 29 november 2017 tot en met 8 december 2017 heeft De Vries proefsleuven gegraven. Dit betrof over de hele lengte van het traject (49 meter) een uitgraving tot 1.50 meter diep en handmatig tot 1 meter breed, verder uitgebreid met de kraan tot 2 meter breed en plaatselijk zelfs tot 3 à 4 meter breed.
2.7.
In januari 2018 heeft De Vries over een lengte van 49 meter de damwanden gedrukt parallel aan de kade. Op 26 januari 2018 heeft De Vries een damwand gedrukt die haaks op de kade staat.
2.8.
Op 26 januari 2018 is er vanaf 13:40 uur een storing geregistreerd op het netwerk van BDG door VitrumNed. SPIE heeft geprobeerd om de oorzaak van de storing te achterhalen en deze te verhelpen. Omdat dit niet lukte is er een nieuw tracé aangelegd via de Drechttunnel.
2.9.
Bij brief van 16 oktober 2019 en 11 december 2019 heeft BDG De Vries aansprakelijk gesteld. De Vries heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.10.
Op verzoek van BDG is door de rechtbank Rotterdam bij beschikking van 21 april 2021 deskundige [naam deskundige] (hierna: [naam deskundige] ) benoemd.
2.11.
Op 3 november 2021 heeft [naam deskundige] zijn definitieve rapport uitgebracht (hierna: het rapport). In dit rapport staat, voor zover van belang:
7.2. Bevindingen vraag 2
Wijkt de feitelijke ligging van de betreffende kabels af van de in de gebiedsinformatie
aangegeven ligging en zo ja, hoe groot is de afwijking tussen de theoretische ligging
en de werkelijke ligging?
(…)
In de tekening hebben wij in bovenaanzicht de liggingsgegevens uit de klic-melding
17G444019 gecombineerd met de inmeting van Terra Carta. Op het moment nadat de
schade is ontstaan, is sprake van een afwijkende ligging van 2,83 meter. Dit is de afstand
tussen de hartlijn van de theoretische ligging en de hartlijn van de inmeting door Terra Carta. (…)
Op basis hiervan gaan wij voor de werkelijke ligging uit van de inmeting door Terra Carta en gaan wij ervan uit dat dit reeds de werkelijke ligging was, op het moment dat De Vries aanving met de werkzaamheden.
Conclusie: De afstand tussen de hartlijn van de werkelijke ligging en de hartlijn van de
theoretische ligging bedraagt 2,83 meter.
7.3
Bevindingen vraag 3
Heeft De Vries Werkendam één of meer leiding(en) van Breedband Drechtsteden op
of omstreeks 26 januari 2018 beschadigd en zo ja, welke leiding(en), op welke wijze
en in welke mate?
(…)
Wij concluderen dat Breedband Drechtsteden het noodzakelijk heeft geacht om het
glasvezeltracé geheel te verleggen en de beschadigde boring geheel te verlaten. Vanuit het
oogpunt van netbeheer kunnen wij begrijpen dat het tracé in de Korte Engelenburgerkade,
zoals het er nu bij ligt, onbetrouwbaar is en niet te beheren. Zodoende achten wij het herstel
door middel van de omlegging, dat tot nu toe heeft plaatsgevonden, noodzakelijk.
De hoogte van de kostenraming die Breedband Drechtsteden heeft opgesteld voor een nog
te realiseren nieuwe boring hebben wij niet beoordeeld, omdat de noodzaak voor een
nieuwe boring in de Korte Engelenburgerkade niet is aangetoond. Breedband Drechtsteden
heeft niet aangegeven dat de gerealiseerde omlegging een lagere capaciteit heeft (bijvoorbeeld minder vezels) of anderszins niet voldoet, waardoor wij niet de noodzaak zien
voor een nieuwe boring. Het herstel heeft immers reeds plaatsgevonden via de Drechttunnel.
Conclusie: Doordat De Vries op 26 januari 2018 met een damwandplank de mantelbuis
naar beneden heeft gedrukt, zijn alle leidingen van Breedband Drechtsteden in de Korte
Engelenburgerkade onbruikbaar geraakt en heeft noodzakelijk herstel plaatsgevonden.
7.4
Bevindingen vraag 4
Heeft u naast de hiervoor gestelde vragen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn
voor de beoordeling van de onderhavige zaak?
(…)
In het voortraject van dit project zijn een aantal momenten geweest waarop de schade had kunnen worden voorkomen:
Initiatieffase:
Op basis van de theoretische ligging is altijd het uitgangspunt geweest om de boring van
Breedband Drechtsteden te handhaven. Als er geen sprake was geweest van een afwijkende ligging, dan waren de correcte liggingsgegevens verstrekt en dan waren vanaf het begin de knelpunten duidelijk zichtbaar geweest en waren vooraf maatregelen noodzakelijk geweest.
Als voor de Gemeente Dordrecht de werkelijke ligging bekend was geweest en daarmee de
knelpunten, dan gaan wij ervan uit dat de gemeente Dordrecht met Breedband Drechtsteden de noodzaak tot het nemen van maatregelen besproken had, zoals dat ook met de overige netbeheerders ZIGGO, KPN en Stedin is gebeurd. In overleg waren dan de noodzakelijke maatregelen vastgesteld. De kans bestaat dat een verlegging noodzakelijk was geweest, omdat de werkelijke ligging lastig te handhaven is in het ontwerp. In geval van een verlegging die door de Gemeente Dordrecht zou zijn verzocht, had Breedband Drechtsteden in het kader van artikel 5.8 van de Telecommunicatiewet de verlegging moeten realiseren, (grotendeels) op eigen kosten. Wij kunnen achteraf niet bepalen welke kosten Breedband Drechtsteden had gedragen als de werkelijke ligging bekend was geweest, omdat deze afhankelijk zijn van de noodzakelijke maatregelen en de mate van vergoeding. Wij kunnen alleen achteraf vaststellen dat vooraf geen kosten zijn gemaakt, doordat de werkelijke ligging niet bekend was.
Ontwerpfase:
De heer [persoon A] van Gemeente Dordrecht heeft een VO[voorontwerp, toevoeging rb.]
d.d. 01-09-2016 verstrekt aan SPIE. Hierop is het voorlopig ontwerp van de definitieve situatie te zien. SPIE heeft in deze tekening haar liggingsgegevens ingeladen en geconcludeerd dat er geen knelpunten zijn en geen noodzaak voor overleg. Doordat (hulp-)constructies zoals damwanden en ankers in de tekening ontbreken, is deze conclusie op basis van de tekening weliswaar te begrijpen. Echter als men wel in overleg was gegaan, dan was mogelijk duidelijk geworden dat in de werkvoorbereidingsfase nogmaals goed naar de raakvlakken moest worden gekeken.
Werkvoorbereidingsfase:
De heer [persoon B] van De Vries heeft SPIE benaderd voor overleg. SPIE heeft aangegeven dat
zij de noodzaak daarvoor niet zien, hierbij verwijzen zij naar de afstemming die reeds met
gemeente heeft plaatsgevonden. Als wel in overleg was gegaan, dan was mogelijk duidelijk
geworden dat goed naar de raakvlakken moest worden gekeken, rekening houdend met de
damwand landzijde en de ankers zoals door De Vries ontworpen.
Uit de stukken is niet gebleken dat aan SPIE is duidelijk gemaakt dat er sprake is van een
knelpunt of een risico dat moet worden besproken. Voor zover bekend is er aan SPIE nooit
een tekening of een melding gestuurd waaruit blijkt dat er risicovolle werkzaamheden
plaatsvinden nabij de boring.
De Vries heeft in de werkvoorbereidingsfase (5 juli 2017) intern inzichtelijk gemaakt dat
sprake is van de boring die parallel ligt aan de damwand landzijde en dat de ankers de
boring kruisen. Als dat plaatje met SPIE was gedeeld, dan hadden beide partijen tot de
conclusie moeten komen dat er een risico was dat moest worden beheerst, vóór de start
van het werk. Uit het overleg was vervolgens de vraag ontstaan wat de afstand was tussen de werkzaamheden van De Vries en de boring. Daaruit had men de noodzakelijke maatregelen kunnen concluderen, onder andere de noodzaak tot lokaliseren.
De noodzaak tot lokaliseren hebben wij zelf beschouwd door het Definitief Ontwerp (DO)
te combineren met de theoretische ligging van de boring (uit graafmelding 17G444019),
Als DO hebben wij de volgende pdf-tekening gebruikt aangeleverd door De Vries:
• T8021-001 rev 3 DO d.d. 27-09-2017.
(…)
Het geleverde UO[uitvoeringsontwerp, toevoeging rb.]
in pdf hebben wij gecontroleerd en hierin zitten voor de damwanden en ankers geen relevante wijzigingen ten opzichte van het DO. De Vries heeft in de bijeenkomst toegelicht dat het ontwerp en de uitvoeringsmethode later nog een aantal keer gewijzigd zijn, ten gevolge van gesignaleerde zettingen. Wij achten deze wijzigingen niet relevant, omdat de noodzaak tot lokaliseren in de ontwerpfase had moeten worden vastgesteld, voordat sprake was van de wijzigingen tijdens de realisatie.
(...)
Na het opstellen van de tekeningen komen wij tot de conclusie dat zowel de ankers als de
damwand landzijde volgens het DO (op meerdere locaties) worden gerealiseerd op een afstand van minder dan 1,5 meter tot de theoretische ligging van de boring. Hieruit volgt de noodzaak tot vooraf lokaliseren.
De Vries heeft weliswaar een proefsleuf gegraven ter plaatse van de te realiseren damwand, echter hierbij is de boring niet gezocht en ook niet aangetroffen. Vooraf had moeten worden vastgesteld dat de noodzaak bestond om de boring daadwerkelijk te lokaliseren, alvorens het werk te starten.
Wij achten tenslotte niet relevant welke afstand de theoretische ligging van de boring bleek
te hebben tot de damwand ter plaatse van de schade. In de ontwerpfase had moeten worden vastgesteld dat op meerdere kritische locaties de afstand minder was dan 1,5 meter.
Uit par. 6.2 volgt waarom binnen een afstand van 1,5 meter lokaliseren noodzakelijk is.
Conclusie: De leidingen zijn vooraf niet gelokaliseerd. Vanwege de theoretische ligging van
de leidingen op een afstand van minder dan 1,5 meter van de te realiseren damwand en ankers, bestond er teveel risico om op basis van het gehanteerde ontwerp de uitvoering te
starten, zonder de leidingen vooraf te lokaliseren. Als de werkelijke ligging bekend was geweest, dan waren vooraf maatregelen noodzakelijk geweest. (…)"
2.12.
In een e-mailbericht van 10 december 2021 heeft BDG onder verwijzing naar het rapport aan De Vries laten weten haar nog steeds aansprakelijk te houden voor de schade die BDG heeft geleden. De Vries heeft wederom aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3..Het geschil

3.1.
BDG vordert – samengevat – dat De Vries bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld tot betaling van € 587.167,86 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2022 en
“De Vries Werkendam – voorwaardelijk te veroordelen voor het geval de schade tot vervanging van de gestuurde boring niet geheel of slechts gedeeltelijk kan worden toegewezen met het oog op de toekomstige uitvoering van de werkzaamheden – de kosten verbonden aan het nog uit te voeren herstel te vergoeden op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet”
met veroordeling van De Vries in de proceskosten en nakosten en de wettelijke rente daarover.
3.2.
Aan haar vorderingen legt BDG ten grondslag dat De Vries onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door in strijd met de op haar rustende zorgvuldigheidsplicht de gestuurde boring van BDG niet te lokaliseren voorafgaand aan het plaatsen van de damwand(en). De gestuurde boring is door het in de grond duwen van de damwand(en) beschadigd geraakt met schade voor BDG tot gevolg.
3.3.
De Vries voert verweer. De Vries concludeert tot niet-ontvankelijkheid van BDG, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van BDG, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van BDG in de proceskosten en de nakosten van deze procedure.

4..De beoordeling

4.1.
Het geschil tussen partijen valt in drie delen uiteen. In de eerste plaats gaat het om het antwoord op de vraag of De Vries onzorgvuldig jegens BDG heeft gehandeld door voorafgaand aan het duwen van de damwanden na te laten de gestuurde boring van BDG te lokaliseren.
In de tweede plaats gaat het om het antwoord op de vraag wat de invloed is van de door De Vries verstrekte tekening met de theoretische ligging van de gestuurde boring op de onrechtmatigheid en de aansprakelijkheid van De Vries en of BDG eigen schuld heeft aan het ontstaan van schade.
In de derde plaats gaat het om het antwoord op de vraag welke schade BDG heeft geleden als gevolg van het gesteld onrechtmatig handelen van De Vries.
4.2.
Voor de beoordeling van deze zaak dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen. Artikel 2 van de WIBON (Wet Informatie-uitwisseling Bovengrondse en Ondergrondse Netten en netwerken) luidt:
“1. De opdrachtgever draagt er zorg voor dat de graafwerkzaamheden waartoe hij
opdracht geeft, op zorgvuldige wijze kunnen worden verricht.
2. De grondroerder verricht de graafwerkzaamheden op zorgvuldige wijze.
3. Ter uitvoering van het tweede lid zorgt de grondroerder ten minste dat.
a) vóór aanvang van de graafwerkzaamheden een graafmelding is gedaan,
b) onderzoek is verricht naar de precieze ligging van onderdelen van netten op de
graaflocatie, en
c) op de graaflocatie de van de Dienst ontvangen gebiedsinformatie aanwezig is."
4.3.
Artikel 5 van de BIBON ( Besluit Informatie-uitwisseling Bovengrondse en Ondergrondse Netten en netwerken) luidt:
“ 1. "De liggingsgegevens die deel uitmaken van de beheerdersinformatie hebben
betrekking op elk in de oriëntatiepolygoon of graafpolygoon gelegen net of netwerk,
en worden weergegeven door een tekening op een b1 ministeriële regeling te bepalen
schaalgrootte.
2. De liggingsgegevens die deel uitmaken van de beheerdersinformatie, hebben
betrekking op de horizontale ligging en zijn gebaseerd op de meest nauwkeurige
metingen die voor de beheerder of netwerkexploitant beschikbaar zijn, met dien
verstande dat de metingen ten minste een nauwkeurigheid van een meter hebben."
4.4.
Tevens is in onderhavige zaak van de belang de richtlijn “Schade voorkomen aan kabels en leidingen, richtlijn zorgvuldig grondroeren van initiatief- tot gebruiksfase” (hierna: CROW500) waarin, voor zover in deze zaak van belang, is bepaald:
Inleiding
(…)
De focus ligt bij deze nieuwe richtlijn op het voorkomen van schade door grondroeren: het vroeg in kaart brengen van risico's en het lokaliseren van kabels en leidingen al in de ontwerpfase.
(…)
Deel 1 Procesdeel
(…)
4 Ontwerpfase
(…)
Lokaliseren
De gebiedsinformatie geeft een theoretische ligging van een kabel of leiding. De werkelijke
ligging van kabels en leidingen kan hiervan afwijken en dit kan risico's veroorzaken tijdens
het grondroeren. Ook kan het nodig zijn om de werkelijke ligging te kennen om te bepalen of
de ligging een conflict vormt voor het ontwerp. De werkelijke ligging wordt bepaald door de
kabels en leidingen te lokaliseren, waarna beheersmaatregelen gekozen kunnen worden.
(…)
Komen uit het lokaliseren onduidelijkheden naar voren, dan doet de ontwerper navraag bij
de netbeheerder. De netbeheerder verstrekt nadere informatie en/of hulp.
(…)
Deel 2 kennisdeel
(…)
Hoofdstuk 3 Lokaliseren van kabels en leidingen
In de gebiedsinformatie is de theoretische ligging van een kabel(bed) of leiding weergegeven. De werkelijke ligging van een kabel of leiding wordt bepaald door te lokaliseren. Welke kabels en leidingen gelokaliseerd moeten worden, is afhankelijk van het graafprofiel, de maak- en meettoleranties en de nauwkeurigheid van de gebiedsinformatie.
Graafprofiel
Het graafprofiel is het gebied waar de grond wordt geroerd. Het wordt bepaald aan de hand van de tekening, bijvoorbeeld door:
- de contouren van een bewerkingsoppervlak;
- de afmetingen van een te graven sleuf.
Maak- en meettoleranties
De nauwkeurigheid van grondroeren is afhankelijk van de maak- en meettoleranties.
De maak- en meettoleranties worden beïnvloed door onder andere de aard van de
werkzaamheden, het materieel waarmee de werkzaamheden worden uitgevoerd, de
gebruikte meetapparatuur bij uitzetten of inmeten en door het vakmanschap.
Standaard geldt een minimale maak- en meettolerantie in het horizontale vlak van 0,50 meter en in het verticale vlak van 0,05 meter, deze zijn gebaseerd op grondroeren met een graafmachine.
Voor andere type grondroeringen zoals, heien, baggeren, boren (sleufloze technieken),
sonderen, het aanbrengen van aardpennen en draineren moet de maak- en meettolerantie
afzonderlijk worden bepaald. De aangehouden maak- en meettoleranties worden in de
risicoinventarisatie opgenomen.
Nauwkeurigheid van de gebiedsinformatie
De gebiedsinformatie heeft een nauwkeurigheid van 1,00 meter in het horizontale vlak
ten opzichte van de hartlijn. Voor de diepteligging (het verticale vlak) is geen
nauwkeurigheidseis vastgelegd.
Zoekgebied
Het zoekgebied is het gebied waarbinnen kabels en leidingen gelokaliseerd moeten worden.
De begrenzing van het zoekgebied wordt als volgt bepaald.
• in het horizontale vlak is het zoekgebied het graafprofiel dat aan alle zijden wordt
vermeerderd met de maak- en meettoleranties (0,50 meter) en met de nauwkeurigheid
van de gebiedsgegevens (1,00 meter);
• in het verticale vlak is het zoekgebied het graafprofiel dat wordt vermeerderd met de
maak- en meettoleranties (0,05 meter) en een extra marge (0,15 meter), doordat een
nauwkeurigheidseis ontbreekt.
Iedere kabel of leiding waarvan de theoretische ligging binnen het zoekgebied valt, moet
worden gelokaliseerd omdat er tijdens het grondroeren risico op beschadigen bestaat.
Het lokaliseren is begrensd tot het zoekgebied.
Kabel of leiding gevonden
Is er tijdens het lokaliseren een kabel of leiding gevonden, controleer dan altijd of de gelokaliseerde kabel of leiding overeenkomt (type, materiaal, diameter) met de kabel of leiding in de gebiedsinformatie. Kabels en leidingen die in de ondergrond liggen, kunnen namelijk na verloop van tijd lastig van elkaar te onderscheiden zijn (denk aan een oudere elektrakabel en een koperen telecomkabel). Bestaat er twijfel, neem dan altijd contact op met de netbeheerder ter bevestiging van de juistheid van de gelokaliseerde kabel of leiding. De netbeheerder heeft een actieve houding en reageert binnen een redelijke termijn.
Leg de bevindingen van de gelokaliseerde kabel of leiding herleidbaar vast (bijvoorbeeld door coördinaten en foto's of een deugdelijke markering in het werk), waardoor later onnodig zoeken wordt voorkomen.
Blijkt uit de gebiedsinformatie dat een kabel of leiding over grotere lengte binnen het zoekgebied ligt, dan is het nodig het (horizontale en verticale) verloop van de kabel of leiding over de volle lengte en/of breedte van het graafprofiel te controleren.
Kabel of leiding NIET gevonden
Kan een kabel of leiding niet in het zoekgebied worden gevonden, dan moeten er aanvullende acties worden uitgevoerd. Hiervoor zijn de volgende mogelijkheden:
- verder zoeken tot 1 meter aan weerszijden van de theoretische ligging, ook wanneer
daarmee de grens buiten het zoekgebied van de grondroering komt, of;
- werken zoals in een risicogebied, zie kennisthema Grondroeren nabij kabels en leidingen, of;
- in contact treden met de netbeheerder. De netbeheerder komt met een passende oplossing om de grondroering uit te kunnen voeren. Het kan nodig zijn dat de netbeheerder de kabel of leiding lokaliseert. Blijkt het een afwijkende situatie te zijn, handel dan zoals omschreven in kennisthema Afwijkende situatie.
Methoden van lokaliseren van de kabel of leiding
De methode van lokaliseren van een kabel of leiding moet worden afgestemd op de ligging
en de omstandigheden van de locatie. Bijvoorbeeld bij een fysieke hindernis, zoals een water
of waterkering; hierdoor is het controleren van het type van de gevonden kabel of leiding
moeilijker. Veelgebruikte methoden die voor lokaliseren gebruikt kunnen worden zijn hierna beschreven. Het combineren van methoden is mogelijk.
Voorsteken
(…)
Proefsleuven
Een proefsleuf wordt gegraven om visueel de locatie van de kabel of leiding vast te stellen en
het type kabel of leiding te verifiëren. De volgende werkwijze wordt daarbij gehanteerd.
(…)
De maximale diepte waarop een proefsleuf gegraven kan worden hangt af van onder
andere de grondslag en de grondwaterstand. Als vuistregel voor de maximale diepte van
een proefsleuf wordt ongeveer 1,50 meter ten opzichte van maaiveld aangehouden. Bij diepere ligging moet een andere methode om te lokaliseren worden gebruikt.
Proefgaten
(…)
Prikstok en spuitlans (water of lucht)
(…)
Scantechnieken
(…)
Hoofdstuk 4 grondroeren nabij kabels en leidingen
(…)
Risicogebied
Het gebied nabij een kabel of leiding, waarbinnen de grond niet zonder meer geroerd mag worden, is het risicogebied. Binnen het risicogebied is de grondroerder verplicht ervoor te zorgen dat de grondroering veilig wordt uitgevoerd zonder schade aan de aanwezige kabels en leidingen.
Afbakening van het risicogebied
- Het gebied 1,00 meter (links-rechts) uit de buitenkant en 0,50 meter boven de buitenkant
van de kabel of leiding, waarvan de werkelijke ligging bepaald (en in het veld gemarkeerd) is.
- Het gehele graafprofiel als aanwezige kabels en leidingen niet vooraf zijn gelokaliseerd.
Werkmethoden binnen het risicogebied
Grondroeren binnen het risicogebied is mogelijk door de diverse lokalisatiemethoden (bijvoorbeeld voorsteken en scannen) te combineren met het grondroeren
Graven met voorsteken
Het graven met voorsteken is een veelgebruikte grondroermethode, die op onderstaande wijze wordt uitgevoerd:
- steek handmatig voor over een diepte van maximaal 0,20 meter. Doe dit ter plaatse van
de kabel of leiding als deze is gelokaliseerd en gemarkeerd of steek handmatig aansluitend
van elkaar over het gehele oppervlak van de graafbak;
- verwijder de voorgestoken laag over een diepte van maximaal 0,15 meter door te schrapen met de graafbak van de machine;
- herhaal het bovenstaande tot de kabel of leiding wordt gevonden of de voorziene ontgraving is gerealiseerd;
- zodra een kabel of leiding is gevonden, wordt deze handmatig vrij gegraven, zodanig
dat hij zichtbaar is;
- let bij het handmatig steken met de schop op aansluitleidingen, deze zijn kwetsbaarder en
beschadigen daardoor sneller.
Alternatieve methoden
Alternatieve methoden bij het grondroeren binnen het risicogebied die gecombineerd toegepast kunnen worden met lokalisatiemethoden, zijn onder andere de grond wegborstelen of wegzuigen.
Extra maatregelen
Tijdens het grondroeren kan het nodig zijn om extra voorzorgs- en/of veiligheidsmaatregelen te nemen om schade aan kabels en leidingen te voorkomen. Hierover is dan vooraf contact geweest met de netbeheerder.
(…)
Hoofdstuk 5 Afwijkende situatie
Een afwijkende situatie is een situatie waarbij een kabel of leiding niet op de plek ligt waar
deze volgens de gebiedsinformatie zou moeten liggen. Het kan ook een onbekende kabel of
leiding zijn die tijdens het lokaliseren of het grondroeren wordt gevonden. Dit kan het geval
zijn wanneer er meer wordt aangetroffen dan het in de gebiedsinformatie vermelde aantal
kabels of leidingen.
Afwijkende ligging
Hiervan is sprake in de volgende gevallen:
- de kabel of leiding is aangetroffen op meer dan 1,00 meter afstand (in het horizontale
vlak) ten opzichte van de theoretische ligging volgens de gebiedsinformatie. Deze afstand
wordt gemeten vanaf het hart van de kabel, leiding of het tracé;
- de kabel of leiding is niet aangetroffen terwijl deze wel op de verstrekte gebiedsinformatie
wordt aangegeven.”
Verplichting tot lokaliseren?
4.5.
Met betrekking tot dit onderdeel van het geschil heeft BDG verwezen naar het rapport van [naam deskundige] en zich op het standpunt gesteld dat uit paragraaf 7.4 van het rapport volgt dat op De Vries de verplichting rustte - om tijdens de ontwerpfase - de gestuurde boring te lokaliseren. Tussen partijen staat niet ter discussie dat De Vries voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden de gestuurde boring niet heeft gezocht en dus ook niet heeft gevonden.
4.6.
De Vries betwist dat zij de gestuurde boring had behoren te lokaliseren en is het niet eens met deze conclusie uit het rapport van [naam deskundige] . Zij stelt dat het rapport terzijde geschoven dient te worden, omdat het rapport niet voldoet aan de vereisten van onpartijdigheid, consistentie en inzichtelijkheid. Ter onderbouwing hiervan heeft De Vries in haar conclusie van antwoord de volgende vijf onduidelijkheden/hiaten (hierna: opmerkingen) in het rapport benoemd:
  • De Vries noemt als eerste het ontbreken van de theoretische diepteligging in het rapport. De Vries stelt dat voor een antwoord op de vraag of zij een verplichting had de gestuurde boring te lokaliseren zowel de theoretische horizontale ligging als de theoretische verticale ligging (diepteligging) meegenomen dient te worden. In zijn rapport heeft [naam deskundige] ten onrechte met de diepteligging geen rekening gehouden.
  • In de tweede plaats noemt De Vries dat [naam deskundige] in zijn rapport onvoldoende heeft aangegeven zich ervan bewust te zijn dat de plaatsingswijzen van de grondankers op de tekening die is overgelegd als bijlage 4 bij het rapport anders is dan in de tekening die is overgelegd als bijlage 6 bij het rapport. De ontwerpen zijn in de loop van de tijd aangepast en [naam deskundige] gaat in zijn rapport ten onrechte uit van een tekening die in september 2018 is gemaakt (bijlage 4 bij het rapport) terwijl de plaatsing van de haakse damwand een half jaar eerder (op 26 januari 2017) heeft plaatsgevonden.
  • In de derde plaats stelt De Vries dat de conclusie over het causale verband tussen de werkzaamheden van De Vries en het onbruikbaar worden van de kabels in de gestuurde boring door [naam deskundige] onvoldoende is onderbouwd.
  • In de vierde plaats wijst De Vries erop dat de conclusie van [naam deskundige] dat alle kabels in de gestuurde boring onbruikbaar zijn geworden niet strookt met het incidentendetailrapport van BDG en dat [naam deskundige] over dit incidentendetailrapport niets opmerkt.
  • In de vijfde plaats merkt De Vries met betrekking tot het rapport op dat de conclusie van [naam deskundige] dat alle kabels noodzakelijk dienden te worden hersteld onvoldoende is onderbouwd.
4.7.
Naast deze vijf opmerkingen ten aanzien van het rapport heeft De Vries in verband de door BDG gestelde verplichting tot het lokaliseren van de gestuurde boring gewezen op het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 juni 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:5225) waarin het gerechtshof met betrekking tot de verplichting tot het lokaliseren van leidingen en kabels onder de CROW 500 heeft overwogen:
“r.o. 6.6. Voor de invulling van de zorgplicht die rustte op de grondroerder moet worden aangesloten bij de CROW500. Ingeval een kabel of leiding niet kan worden gelokaliseerd, schrijft de CROW 500 voor dat er aanvullende acties moeten worden uitgevoerd. Daartoe bestaan drie mogelijkheden: verder zoeken tot 1 meter aan weerszijden van de theoretische ligging, werken zoals in een risicogebied of contact opnemen met de netbeheerder. Blijkens de formulering betreffen dit alternatieve mogelijkheden tot aanvullende actie, die de grondroerder ter beschikking staan ingeval van het niet kunnen vinden van een kabel of leiding.(…)”
De Vries stelt dat zij heeft gewerkt zoals in een risicogebied. De proefsleuven die zij heeft gegraven in de periode van 29 november 2017 tot en met 8 december 2017 zijn op sommige plaatsen 3 tot wel 4 meter breed gegraven en daarmee heeft De Vries tijdens het grondroeren een lokalisatiemethode gebruikt zoals de CROW500 vereist bij het handelen zoals in een risicogebied. Ook valt het breder uitgraven van de proefsleuven volgens De Vries onder de aanvullende actie van het verder zoeken tot 1 meter aan weerzijde van de theoretische ligging van de gestuurde boring.
Omdat De Vries aanvullende maatregelen heeft genomen mocht zij haar grondroerende werkzaamheden verrichten zoals zij heeft gedaan en dus zonder dat zij vooraf de gestuurde boring had gelokaliseerd.
4.8.
BDG betwist dat De Vries aanvullende maatregelen heeft genomen om schade aan de gestuurde boring te voorkomen. Zij wijst erop dat al in de ontwerpfase op De Vries de verplichting rustte om de gestuurde boring te lokaliseren. Er zijn voor 13 juli 2017 (moment van overleg tussen De Vries en de gezamenlijk kabel- en leidingbeheerders) wel proefsleuven gegraven door De Vries, maar met het graven van de proefsleuven is de gestuurde boring niet gevonden. Het verder afgraven van de grond heeft pas veel later, namelijk in de periode 29 november 2017 tot en met 8 december 2017, plaatsgevonden en dus in de uitvoerende fase. BDG stelt dat de omstandigheden in dit geval met zich meebrengen dat op De Vries de verplichting rustte om binnen het gehele graafgebied eerst de gestuurde boring te lokaliseren voordat zij de damwanden duwde, dus ook buiten het zoekgebied. Als omstandigheden voert BDG daartoe aan dat de ondergrond in Dordrecht, ter plaatse van de Korte Engelenburgerkade veel ondergrondse objecten bevat waaronder onder meer de oude damwand met ankers.
4.9.
Ter zitting van 6 september 2022 hebben partijen onder meer gesproken over het rapport van [naam deskundige] en de vijf opmerkingen die De Vries naar aanleiding van dit rapport heeft gemaakt. Ten aanzien van de tweede opmerking is de rechtbank anders dan De Vries van oordeel dat [naam deskundige] in zijn rapport rekenschap heeft gegeven van de verschillen in de diverse tekeningen en dat hij voor zijn conclusie met betrekking tot de verplichting van De Vries om de gestuurde boring te lokaliseren is uitgegaan van een ontwerp dat vóór 26 januari 2018 is opgesteld. [naam deskundige] schrijft immers dat hij de noodzaak tot lokaliseren heeft beschouwd door het definitieve ontwerp van 27 september 2017 te combineren met de theoretische ligging van de gestuurde boring uit de graafmelding (r.o. 2.11). Vervolgens heeft [naam deskundige] geschreven dat er geen relevante wijzigingen zitten tussen dit definitieve ontwerp en het uitvoeringsontwerp voor de te zetten damwanden en ankers. [naam deskundige] schrijft dan in zijn rapport:

De Vries heeft in de bijeenkomst toegelicht dat het ontwerp en de uitvoeringsmethode later nog een aantal keer gewijzigd zijn, ten gevolge van gesignaleerde zettingen. Wij achten deze wijzigingen niet relevant, omdat de noodzaak tot lokaliseren in de ontwerpfase had moeten worden vastgesteld, voordat sprake was van de wijzigingen tijdens de realisatie.”
Dat er nog wijzigingen zijn geweest is door [naam deskundige] onderkend. Hij acht wijzigingen tijdens de realisatie echter niet relevant.
4.10.
Ten aanzien van de derde, vierde en vijfde opmerking van De Vries naar aanleiding van het rapport is tijdens de zitting besproken dat deze opmerkingen eerder als aanvullende vragen aan [naam deskundige] zijn voorgelegd naar aanleiding van het concept voorlopig deskundigenbericht. [naam deskundige] heeft in hoofdstuk 11 van zijn definitieve rapport deze vragen en zijn antwoorden daarop opgenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze vragen nogmaals aan de deskundige te stellen of hem om een nadere onderbouwing of toelichting te vragen.
4.11.
Ten aanzien van de eerste opmerking van De Vries naar aanleiding van het rapport overweegt de rechtbank als volgt. Vaststaat dat de CROW500 voor het begrenzen van het zoekgebied zowel een horizontaal vlak als een verticaal vlak kent (r.o. 4.4). Uit het rapport volgt niet, in ieder geval onvoldoende duidelijk, dat [naam deskundige] bij het bepalen van het zoekgebied rekening heeft gehouden met de verticale theoretische ligging van de gestuurde boring en/of waarom hij de theoretische verticale ligging niet meeneemt bij het vaststellen van het zoekgebied.
De Vries stelt dat wanneer het zoekgebied verticaal wordt afgebakend dit inhoudt dat zij (maar) tot twintig centimeter diep zou hoeven te zoeken op die plekken waar de gestuurde boring in het horizontale zoekgebied ligt (op 1,5 meter van de te realiseren damwand en ankers). Ligt de gestuurde boring dieper dan twintig centimeter dan valt de gestuurde boring niet in het zoekgebied en hoefde De Vries de gestuurde boring niet te lokaliseren, zo stelt De Vries.
In verband met de horizontale ligging is van belang dat BDG bij het verstrekken van de liggingsgegevens tevens het dwarsprofiel van de gestuurde boring (hierna: het boorprofiel) heeft toegestuurd. BDG heeft hierbij aangegeven:
“In verband met mogelijke profielwijziging worden er geen gegevens betreffende diepteligging verstrekt: De kabels/leidingen kunnen dieper of ondieper liggen dan verwacht. Indien beschikbaar en van toepassing zijn wel dwarsprofielen van gestuurde boringen bijgevoegd. Deze dienen slechts ter Informatie, hieraan kunnen echter geen rechten worden ontleend. (…)”
De Vries heeft tijdens de zitting van 6 september 2022 aangegeven dat ook met het boorprofiel rekening is gehouden.
4.12.
De rechtbank heeft behoefte aan voorlichting door [naam deskundige] over de vraag of, en zo ja hoe, hij in zijn rapport rekening heeft gehouden met de verticale theoretische ligging bij het bepalen van het zoekgebied. Daarnaast wil de rechtbank als vraag aan [naam deskundige] voorleggen of de verplichting voor De Vries om de gestuurde boring te lokaliseren niet bestond indien blijkt dat (op die plaatsen waar de gestuurde boring in het horizontale zoekgebied valt) de gestuurde boring zich buiten het verticale zoekgebied bevond.
4.13.
Ten aanzien van de aanvullende maatregelen heeft de rechtbank ook nog een vraag aan [naam deskundige] .
4.14.
In de CROW500 staat dat wanneer kabels en leidingen vooraf niet zijn gelokaliseerd (zoals hier het geval is met de niet gelokaliseerde gestuurde boring) het gehele graafgebied als risicogebied geldt (r.o. 4.4). Binnen een risicogebied wordt als werkmethode aangegeven dat
“diverse lokalisatiemethoden (bijvoorbeeld voorsteken en scannen)”dienen te worden gecombineerd met het grondroeren. Uit het woord “bijvoorbeeld” leidt de rechtbank af dat naast voorsteken en scannen er ook nog andere lokalisatiemethoden gebruikt zouden kunnen worden gecombineerd met het grondroeren om te kunnen spreken van werken zoals in een risicogebied. Wegborstelen en wegzuigen worden nog als alternatieve methoden in de CROW500 genoemd, maar onduidelijk is of deze lijst limitatief is.
4.15.
De Vries heeft de proefsleuven verder uitgegraven. De Vries omschrijft deze werkzaamheden in haar conclusie van antwoord zelf als volgt:
“DVW[De Vries, toevoeging rb]
heeft bij aanvang van het project - gedurende de periode 29 november t/m 8 december 2017 - over het gehele tracé van de damwand (het stuk damwand in kwestie was slechts enkele meters breed) proefsleuven gegraven van van 1.50 meter diep en handmatig tot 1 meter breed, verder uitgebreid met de kraan tot 2 meter breed en plaatselijk tot zelfs 3 à 4 meter breed”Gesteld noch gebleken is dat deze werkwijze valt onder het graven met voorsteken zoals in de CROW500 omschreven. Evenmin is gesteld of gebleken dat De Vries heeft gescand, weggeborsteld of weggezogen tijdens het grondroeren.
4.16.
De rechtbank zou graag van [naam deskundige] vernemen of de wijze waarop De Vries haar werkzaamheden heeft uitgevoerd (zoals omschreven in r.o. 4.15) in combinatie met grondroeren valt onder werken als in een risicogebied zoals bedoeld in CROW500.
De door BDG verstrekt informatie over de theoretische ligging
4.17.
In het rapport van [naam deskundige] staat in antwoord op vraag 2 dat de afstand tussen de hartlijn van werkelijke ligging en de theoretische ligging (de door BDG verstrekte liggingsinformatie) 2.83 meter bedraagt.
4.18.
BDG heeft naar aanleiding van de conceptrapportage van [naam deskundige] hierover vragen gesteld. BDG denkt dat verschuivingen in de grond (door het plaatsen van de damwanden en ankers) voor een horizontale verschuiving van de gestuurde boring hebben gezorgd. [naam deskundige] heeft in hoofdstuk 11 van zijn definitieve rapport deze opmerking en zijn antwoord daarop opgenomen. In de definitieve rapportage blijft hij bij zijn oordeel dat de theoretische ligging afwijkt van de feitelijke ligging.
4.19.
Zou de rechtbank uitgaan van onzorgvuldig handelen door De Vries door na te laten de gestuurde boring te lokaliseren en zou de rechtbank uitgaan van een foutief aangeleverde theoretische ligging van de gestuurde boring dan komt bij de rechtbank nog een vraag op voor [naam deskundige] . Een vraag die betrekking heeft op het causale verband.
4.20.
BDG verwijst ter onderbouwing van het causale verband naar het rapport van [naam deskundige] . Daarin staat:
“ Wij achten tenslotte niet relevant welke afstand de theoretische ligging van de boring bleek te hebben tot de damwand ter plaatse van de schade. In de ontwerpfase had moeten worden vastgesteld dat op meerdere kritische locaties de afstand minder was dan 1,5 meter.”
4.21.
De Vries heeft met betrekking tot het causale verband onder meer aangevoerd dat indien zij de gestuurde boring wel zou hebben gelokaliseerd zij slechts op die punten waar de gestuurde boring binnen haar zoekgebied viel een aanpassing aan het definitief ontwerp zou hebben gemaakt. De plaats waar de gestuurde boring door de haakse damwand is geraakt valt buiten het zoekgebied en daarom hoefde dat deel van de gestuurde boring niet gelokaliseerd te worden en zouden er op dat punt ook geen aanpassingen zijn gedaan. Ook met lokaliseren van de gestuurde boring in het zoekgebied zou in dit geval dus de schade aan de gestuurde boring zijn ontstaan, zo stelt De Vries.
4.22.
In de CROW500 staat dat het lokaliseren begrenst is tot het zoekgebied. In de CROW500 staat ook dat als er een kabel of leiding is gevonden, gecontroleerd moet worden of de gelokaliseerde kabel overeenkomt (type, materiaal en diameter) met de kabel of leiding in de gebiedsinformatie en dat bij twijfel er contact moet worden opgenomen met de netbeheerder. Als uit de gebiedsinformatie dan blijkt dat de kabel of leiding over een grotere lengte binnen het zoekgebied ligt, dan is het nodig het (horizontale en verticale) verloop van de kabel of leiding over de volle lengte en/of breedte van het graafprofiel te controleren.
(r.o. 4.4).
4.23.
In onderhavige zaak zou De Vries indien zij de gestuurde boring zou hebben gelokaliseerd op de punten waar de gestuurde boring binnen haar zoekgebied viel de gestuurde boring hebben moeten controleren met de gebiedsinformatie. De gebiedsinformatie die De Vries tot haar beschikking had bevatte de theoretische ligging die (zo is later vastgesteld door [naam deskundige] ) 2,38 meter afweek van de feitelijke ligging. Het is de rechtbank niet duidelijk of van De Vries in dat geval mocht worden verwacht dat zij zou opmerken dat er hier sprake was van een afwijkende situatie die gedeeltelijk
buitenhaar zoekgebied lag.
4.24.
De rechtbank zou als vraag aan [naam deskundige] willen voorleggen of van De Vries mocht worden verwacht dat zij bij het lokaliseren van de getuurde boring binnen haar zoekgebied opmerkzaam zou zijn op deze afwijkende situatie die deels buiten haar zoekgebied lag en welk handelen vervolgens van De Vries mocht worden verwacht.
4.25.
Door De Vries is verder als verweer gevoerd dat de door BDG verstrekte informatie over de theoretische ligging van de gestuurde boring van invloed is op de onrechtmatigheid van het handelen van De Vries (voor zover zij al zou moeten lokaliseren). Zij verwijst hierbij naar toepassing van de Kelderluik-criteria en dan vooral naar de bezwaarlijkheid om maatregelen te nemen. Daarnaast voert De Vries als verweer dat er sprake is van eigen schuld van BDG aan het ontstaan van de schade. Deze punten zal de rechtbank op dit moment onbesproken laten, evenals de ingenomen standpunten en verweren ten aanzien van het derde onderdeel, te weten de vraag welke schade er door BDG is geleden als gevolg van de gestelde onrechtmatige gedraging van De Vries.
Deskundigenbericht
4.26.
De rechtbank wil zoals blijkt uit het voorgaande, antwoord proberen te krijgen van [naam deskundige] op de vragen die op dit moment in de weg staan aan verdere juridische beoordeling van het geschil. Ter zitting van 6 september 2022 heeft de rechtbank de mogelijkheid van het (her)benoemen van [naam deskundige] met partijen besproken. Partijen hebben ingestemd met het herbenoemen van [naam deskundige] als deskundige. Onduidelijk is of [naam deskundige] bereid is deze (aanvullende) opdracht te aanvaarden. De rechtbank wil eerst de vraagstelling voor [naam deskundige] concreet hebben en zal pas daarna contact opnemen met de deskundige. Voor zover [naam deskundige] onverhoopt niet bereid is de aanvullende opdracht te aanvaarden zullen partijen zich eerst bij nadere akte mogen uitlaten over de verdere voortgang van de procedure en zal de rechtbank niet zonder meer een andere deskundige benoemen.
Vragen deskundige
4.27.
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen is de rechtbank voornemens de in r.o. 4.12, 4.16 en 4.24 geformuleerde vragen aan de deskundige voor te leggen:
Heeft u in uw rapport rekening gehouden met de verticale theoretische ligging van de gestuurde boring bij het bepalen van het zoekgebied en indien dit het geval is waaruit volgt dat? Indien u bewust geen rekening heeft gehouden met de verticale theoretische ligging van de gestuurde boring bij het bepalen van het zoekgebied kunt u dan aangeven waarom u dit heeft gedaan?
Zou De Vries de gestuurde boring ook hebben dienen te lokaliseren indien (op die plaatsen waar de gestuurde boring in het horizontale zoekgebied valt) de gestuurde boring zich buiten het verticale zoekgebied bevond?
Is er sprake van werken zoals in een risicogebied – zoals bedoeld in CROW500 –wanneer er naast grondroeren tevens proefsleuven verder worden uitgegraven tot 1.50 meter diep en handmatig tot 1 meter breed, verder uitgebreid met de kraan tot 2 meter breed en plaatselijk tot zelfs 3 à 4 meter breed?
Mocht van De Vries worden verwacht dat zij, indien zij de gestuurde boring zou hebben gelokaliseerd binnen haar zoekgebied, opmerkzaam zou zijn op de afwijkende situatie ten opzichte van de theoretische ligging en indien De Vries dit had moeten opmerken, welk handelen mocht dan vervolgens van De Vries worden verwacht?
Heeft u naast de hiervoor gestelde vragen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de onderhavige zaak?
4.28.
De rechtbank verzoekt BDG en De Vries om zich gelijktijdig bij akte uit te laten over de voorgestelde vragen voor de deskundige zoals hiervoor opgenomen onder r.o. 4.27 zodat de rechtbank deze kan aanpassen of aanvullen indien zij daartoe gronden aanwezig acht.
Voorschot deskundige
4.29.
Met inachtneming van artikel 195 Rv zal BDG als eiseres in deze zaak, bij benoeming van de deskundige, dienen zorg te dragen voor betaling van het voorschot voor de deskundige.
4.30.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 16 november 2022voor het nemen van een akte door beide partijen over wat is vermeld onder rechtsoverweging 4.28,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wijsman-van Veen en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door de rolrechterop 19 oktober 2022.
[2990/1582]