ECLI:NL:RBROT:2022:8519

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
ROT 21/4036
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en onzorgvuldig onderzoek door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een werkgever, en het UWV over de arbeidsongeschiktheid van een ex-werknemer. De ex-werknemer had zich op 28 mei 2018 ziekgemeld en ontving een uitkering op basis van de Ziektewet. Het UWV had op 12 mei 2020 een WIA-uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 60,65%. Na bezwaar van eiseres werd deze mate van arbeidsongeschiktheid verhoogd naar 79,68%. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het onderzoek door het UWV onzorgvuldig was, omdat er geen fysiek spreekuur had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat het UWV de arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer niet op zorgvuldige wijze had vastgesteld, aangezien de verzekeringsarts alleen telefonisch contact had gehad en er geen fysiek onderzoek had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was verricht en verklaarde het beroep gegrond. Het bestreden besluit werd vernietigd en het UWV werd opgedragen om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de ex-werknemer fysiek onderzocht dient te worden door een geregistreerde verzekeringsarts. Eiseres kreeg ook een proceskostenvergoeding van € 1518,- toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4036

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [vestigingsplaats eiseres], eiseres

(gemachtigde: [naam 1]),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder

(gemachtigde: [naam 2]).

Procesverloop

Met het besluit van 12 mei 2020 heeft het UWV aan [naam 3] (hierna: de ex-werknemer) een uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 60,65%.
Met het besluit van 29 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 79,68%.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft verweerschriften ingediend.
De ex-werknemer heeft verklaard niet als derde-partij aan het geding te willen deelnemen. Hij heeft wel toestemming gegeven om medische gegevens te delen met eiseres.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres en het UWV hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. De ex-werknemer werkte als planner bij eiseres. Hij heeft zich op 28 mei 2018 ziekgemeld voor dit werk. Het dienstverband van de ex-werknemer bij eiseres is op
30 juni 2018 geëindigd. De ex-werknemer ontving sindsdien een uitkering op grond van de Ziektewet.
2. Vervolgens heeft het UWV de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA beoordeeld.
3. Een verzekeringsarts van het UWV heeft de ex-werknemer onderzocht en beoordeeld wat zijn arbeidsbeperkingen zijn per 25 mei 2020. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat er drie functies zijn die de exwerknemer, met zijn beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat de ex-werknemer met de middelste van deze functies 39,35% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 60,65%.
4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van de ex-werknemer gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen juist vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft wel reden gezien om af te wijken van de beoordeling van de arbeidsdeskundige. Zij rapporteert dat een van de onderliggende functienummers in SBC-code 282102 de belastbaarheid overschrijdt. In dezelfde SBC-code kan volgens haar een ander functienummer worden geduid, waardoor de SBC-code gehandhaafd blijft. Dit levert wel een lagere verdiencapaciteit op. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van de ex-werknemer wordt vastgesteld op 79,68%. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat eiseres vindt

5. Eiseres is het niet met het UWV eens. Zij voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat er geen fysiek medisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Eiseres stelt dat de ex-werknemer meerdere fysieke beperkingen heeft. De aard en de ernst van deze beperkingen zijn volgens eiseres telefonisch niet zorgvuldig en goed te onderzoeken. Het UWV heeft de ex-werknemer ook in bezwaar niet uitgenodigd voor een fysiek onderzoek. Eiseres verzoekt de rechtbank hierom een onafhankelijke verzekeringsarts als deskundige te benoemen om het onderzoek, tijdens een fysieke afspraak, over te doen. Volgens eiseres zouden ook meer, of zwaardere beperkingen in de FML moeten worden opgenomen. Verder stelt eiseres dat de ex-werknemer met zijn beperkingen de functies die het UWV geschikt vindt, niet kan verrichten. Volgens eiseres zal bij een zorgvuldige medische en arbeidsdeskundige beoordeling blijken dat de mate van arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer hoger dan 80% is. Ook stelt zij dat nu het UWV de arbeidsongeschiktheid als duurzaam heeft beschouwd, de ex-werknemer een IVA in plaats van een WGA-uitkering dient te ontvangen.

Waarover het gaat in deze zaak

6. De vraag is of het UWV terecht stelt dat de ex-werknemer voor 79,68% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van de ex-werknemer op 25 mei 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

7. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over de ex-werknemer zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
8. De verzekeringsarts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over de ex-werknemer bestudeerd. Hij heeft de ex-werknemer vanwege de corona-maatregelen telefonisch gesproken. In het kader van de Ziektewetbeoordeling is al informatie opgevraagd bij de specialisten van de ex-werknemer.
9. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in zijn rapport van 13 april 2021 heroverwogen. Hij heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie bestudeerd. In bezwaar is nog aanvullende medische informatie ingebracht. Hij heeft aangegeven dat een nader fysiek onderzoek van de ex-werknemer geen meerwaarde heeft gezien de aanwezige medische informatie en de datum in geding (25 mei 2020). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de verzekeringsarts.
10. Eiseres stelt dat het onderzoek onzorgvuldig is. Zij motiveert dat de verzekeringsarts de ex-werknemer alleen telefonisch heeft gesproken en volgens eiseres zijn de beperkingen op die manier niet zorgvuldig en goed te onderzoeken. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook nagelaten een fysiek onderzoek in te stellen. Eiseres stelt hierom dat het onderzoek onzorgvuldig is.
11. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat in situaties als onderhavige, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt gezien en onderzocht. [1] Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
12. De rechtbank vindt dat het medisch onderzoek in bezwaar niet zorgvuldig is verricht. Zij zal dat hierna uitleggen. De rechtbank stelt vast dat het medisch onderzoek in de primaire fase is verricht door een verzekeringsarts. Dit onderzoek heeft telefonisch plaatsgevonden. Hiermee is geen sprake geweest van een spreekuurcontact waarbij eiser is gezien en onderzocht door een geregistreerde verzekeringsarts. Nu eiser de medische grondslag van het primaire besluit in bezwaar heeft betwist, had in bezwaar een medisch onderzoek tijdens een spreekuurcontact moeten plaatsvinden. Daarvan kon slechts worden afgezien als de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende motiveert waarom een spreekuurcontact in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie geen toegevoegde waarde had.
13. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 13 april 2021 gesteld dat een nader fysiek medisch onderzoek nu geen meerwaarde heeft gelet op de aanwezige medische informatie en de datum in geding 25 mei 2020. Deze motivering heeft hij herhaald in zijn rapport 24 mei 2022.
14. Op de zitting heeft eiseres nogmaals toegelicht waarom het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Volgens haar is een fysiek medisch onderzoek noodzakelijk om de beperkingen van de ex-werknemer juist vast te kunnen stellen. Door het UWV is op de zitting gesteld dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegeven motivering voor het afzien van een fysieke zitting, voldoende is. Het UWV heeft toegelicht dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat er voldoende medische informatie van de behandelend sector aanwezig was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vond op basis van deze aanwezige medische informatie een spreekuur niet van toegevoegde waarde.
15. De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beroep gegeven motivering bestaat uit een algemene onderbouwing van de beslissing om te volstaan met dossierstudie. Een specifiek op dit geval toegesneden motivering waarom een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft, ontbreekt. Op welke medische informatie de verzekeringsarts bezwaar en beroep precies doelt wordt niet beschreven. Evenmin wordt beschreven waarom de aanwezige medische informatie met zich meebrengt dat een spreekuurcontact gelet op de klachten en de beperkingen geen toegevoegde waarde heeft. De rechtbank acht mede van belang dat het hier gaat om lichamelijke klachten die in een fysiek spreekuurcontact door de verzekeringsarts bezwaar en beroep te onderzoeken zijn.

De conclusie van de rechtbank

16. Het beroep is gegrond, omdat het medisch onderzoek niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen.
17. Omdat het medisch onderzoek in bezwaar (en mogelijk daarna ook het arbeidskundig onderzoek in bezwaar) opnieuw zal moeten worden gedaan, zal de rechtbank hier geen zogeheten bestuurlijke lus toepassen. Dat betekent dat de rechtbank het UWV zal opdragen om binnen tien weken na de datum van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij de ex-werknemer in beginsel op het spreekuur dient te worden onderzocht door een geregistreerde verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank ziet geen aanleiding om een onafhankelijke verzekeringsarts, zoals door eiseres wordt verzocht, te benoemen. Er is sprake van een gebrek dat kan worden hersteld door het UWV. Aan de bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
18. Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht dat eiseres heeft betaald aan haar vergoeden. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten die zij in beroep heeft gemaakt. Het UWV moet deze betalen. Voor de bijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding voor het beroep vast op € 1518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van
€ 759,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op om binnen tien weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en dan met name onder “de conclusie van de rechtbank”;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1518,-.
Deze uitspraak is gedaan op 13 oktober 2022 door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.