ECLI:NL:RBROT:2022:8513

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
C/10/636052 / FA RK 22-2236
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek vervangende toestemming verhuizing van de vrouw met de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met de minderjarige naar een andere plaats. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. A. Krim, verzocht om toestemming om met de minderjarige naar [plaatsnaam 2] te verhuizen, terwijl de man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.J.C. de Waard, zich hiertegen verzet. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige en de man afgewogen tegen de belangen van de vrouw. De rechtbank concludeert dat de noodzaak voor de vrouw om te verhuizen onvoldoende is aangetoond en dat de verhuizing de belangen van de minderjarige en de man onaanvaardbaar zou schaden. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw af en stelt dat de huidige zorgregeling en de betrokkenheid van de man bij de minderjarige gewaarborgd moeten blijven. Daarnaast heeft de rechtbank de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige vastgesteld, waarbij de man en de vrouw overeenstemming hebben bereikt over de zorgregeling. De rechtbank heeft ook de onderhoudsbijdrage van de man aan de vrouw vastgesteld op € 150,- per maand, met ingang van 1 juli 2022. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/636052 / FA RK 22-2236
Beschikking van 14 oktober 2022 betreffende de vervangende toestemming tot verhuizing en inschrijving in register basisregistratie personen, het ouderlijk gezag,
de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de onderhoudsbijdrage
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw],
advocaat mr. A. Krim te Haarlem,
t e g e n
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats man],
advocaat mr. H.J.C. de Waard te Zwijndrecht.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 31 maart 2022;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de man, ingekomen op 29 augustus 2022;
  • het verweerschrift met bijlagen van de vrouw op het zelfstandig verzoek van de man;
  • de berichten met bijlagen van de man van 26 augustus 2022, 5 en 6 september 2022;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 5 september 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 september 2022. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 1].

2..De vaststaande feiten

2.1.
De vrouw en de man zijn de ouders van de minderjarige:
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum minderjarige] 2019 te [geboorteplaats minderjarige].
2.2.
Het huwelijk van de vrouw en de man is op 15 september 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 14 juli 2021 in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.4.
Het echtscheidingsconvenant en het door de vrouw en de man op 14 juni 2021 ondertekende ouderschapsplan, maken deel uit van voornoemde beschikking.
In voornoemd ouderschapsplan zijn de vrouw en de man – voor zover hier van belang – het volgende overeengekomen:
“c. Ouders zullen een verdeling in tijd maken waarbij de minderjarige 80% bij de vrouw en 20% bij de man zal zijn (co-ouderschap). De minderjarige zal tenminste een weekend per twee weken bij de man verblijven, overige dagen worden in overleg gepland. Het weekend is in beginsel van vrijdagavond 19.00 uur tot zondag 19.00 uur, waarbij de man de minderjarige op vrijdag ophaalt en de vrouw de minderjarige op zondag ophaalt op het adres van de man. In onderling overleg kunnen partijen hier van af wijken.”
“e. De keuze voor een school wordt te zijner tijd door ons gezamenlijk bepaald. Alle informatie aangaande de school (rapporten/nieuwsbrieven/bijeenkomsten) zal steeds zo spoedig mogelijk met de andere ouder worden gedeeld.”
“g. Belangrijke zaken in het leven van de minderjarige worden steeds besproken, belangrijke beslissingen over de minderjarige worden zoveel mogelijk in onderling overleg genomen. Ouders zorgen ervoor dat de minderjarige contact kan blijven houden met familie van zowel de vader als de moeder.”
“h. Ieder jaar in het laatste weekend van april zullen ouders het plan evalueren en in goed overleg besluiten of er (schriftelijke) aanpassingen moeten plaatsvinden. Bij die evaluatie zullen ook de vakanties voor het lopende jaar worden ingepland. Mocht overleg tussen ouders niet tot resultaat leiden dan zullen zij zich in eerste instantie wenden tot een mediator van ARAG Direct om het geschil op te lossen.”
2.5.
Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Rotterdam van 14 april 2022 is de vrouw veroordeeld om binnen vier weken met de minderjarige terug te verhuizen naar [plaatsnaam 1], zulks op verbeurte van een dwangsom.

3..De beoordeling

3.1.
Vervangende toestemming tot verhuizing en tot inschrijving in de Basisregistratie Personen
3.1.1.
De vrouw verzoekt vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige te verhuizen naar [plaatsnaam 2] en om de minderjarige aldaar in te schrijven in de Basisregistratie Personen.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer tot afwijzing van de verzoeken
3.1.3.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige wenselijk voorkomt.
Bij de beantwoording van de vraag of een ouder vervangende toestemming moet krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige weliswaar voorop, maar naar vaste rechtspraak moet de rechter bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen (zie ook HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901).
3.1.4.
Tegenover het belang van een ouder bij wie de minderjarige hoofdverblijfplaats heeft om de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, kunnen andere belangen van de minderjarige of van de andere ouder staan. In de afweging van alle belangen betrekt de rechtbank onder andere de volgende omstandigheden:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de mate waarin ouders in staat zijn tot overleg.
3.1.5.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling komt naar voren dat de vrouw sinds begin vorig jaar een nieuwe partner heeft (hierna ook: [naam 2]) en dat zij op 1 juni van dit jaar met [naam 2] is gehuwd. [naam 2] woont in [plaatsnaam 2] en heeft daar een aannemersbedrijf. De vrouw is in februari van dit jaar met de minderjarige naar [plaatsnaam 2] verhuisd om bij [naam 2] in te trekken. Na de uitspraak van 14 april 2022 van de voorzieningenrechter in kort geding is de vrouw terugverhuisd naar [plaatsnaam 1], waar zij – net zoals voor de verhuizing – met de minderjarige inwoont bij haar ouders.
3.1.6.
Vooropgesteld wordt dat de vrouw het recht heeft om met de minderjarige en [naam 2] in [plaatsnaam 2] een nieuw gezinsleven en een toekomst op te bouwen. De rechtbank is echter van oordeel dat de belangen van de minderjarige en de man onaanvaardbaar worden geschaad bij een verhuizing naar die plaats. De rechtbank legt hierna uit waarom.
Noodzaak om te verhuizen
3.1.7.
Allereerst acht de rechtbank de noodzaak voor de vrouw om met de minderjarige naar [plaatsnaam 2] te verhuizen onvoldoende aanwezig. De vrouw stelt dat zij niet bij haar ouders kan blijven wonen en dat zij geen woning in de omgeving van [plaatsnaam 1] kan vinden gelet op haar korte inschrijfduur bij de woningcorporatie.
De rechtbank kan zich voorstellen dat de situatie waarbij de vrouw en de minderjarige bij de ouders van de vrouw inwonen, niet de meest ideale situatie is. De man heeft echter betwist dat de vrouw geen woning kan vinden in de (directe) omgeving van [plaatsnaam 1]. Hij voert aan dat de vrouw in aanmerking zou kunnen komen voor een urgentieverklaring en dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij heeft geprobeerd om die te verkrijgen. Gezien deze betwisting had het op de weg van de vrouw gelegen om aan te tonen dat zij niet in aanmerking komt voor urgentie. Dat heeft zij nagelaten. Daarbij komt dat partijen tijdens hun huwelijk woonachtig waren in [plaatsnaam 3]. De vrouw heeft evenmin aangetoond dat in die omgeving ook geen woning te verkrijgen zou zijn.
3.1.8.
Verder heeft de vrouw gesteld dat het bedrijf van [naam 2] is gevestigd in [plaatsnaam 2], dat [naam 2] in die buurt zijn klantenkring heeft, dat [naam 2] in [plaatsnaam 2] een relatief goedkope huurwoning heeft en dat de familie van [naam 2] in [plaatsnaam 2] woont.
De rechtbank ziet echter niet in waarom [naam 2] enkel in de omgeving van [plaatsnaam 2] zijn bedrijf kan uitoefenen. Er is in heel Nederland immers veel vraag naar werk in de bouwsector. Ook ziet de rechtbank niet in waarom, als de bouwprojecten zich in en rond [plaatsnaam 2] bevinden, [naam 2] niet heen en weer zou kunnen reizen. Verder kan [naam 2] dan wel in [plaatsnaam 2] geboren en getogen zijn en daar een goed betaalbare huurwoning hebben, maar dat betekent niet dat verhuizen onmogelijk is. De rechtbank heeft in elk geval geen reden om aan te nemen dat [naam 2] zich geen duurdere huurwoning in (de omgeving van) [plaatsnaam 1] of [plaatsnaam 3] kan veroorloven. Bovendien woont de familie van de vrouw in de omgeving van [plaatsnaam 1].
3.1.9.
Tot slot stelt de vrouw dat zij fulltime moet werken als zij in [plaatsnaam 1] moet blijven. [naam 2] is echter op grond van het huwelijk met de vrouw verplicht haar het nodige te verschaffen, ook in financieel opzicht, ongeacht waar de vrouw woont. In het licht daarvan is niet zonder meer te begrijpen dat de vrouw fulltime moet werken als zij in [plaatsnaam 1] blijft wonen. Het nadeel dat [naam 2] dubbele lasten zal hebben als hij naast zijn eigen lasten ook (een deel van) de lasten van de vrouw voor zijn rekening moet nemen, vervalt als hij samen met de vrouw in (de omgeving van) [plaatsnaam 1] of [plaatsnaam 3] een woning betrekt.
Frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing, en compensatie voor de vermindering van de contactmogelijkheden met de andere ouder
3.1.10.
Als de vrouw met de minderjarige naar [plaatsnaam 2] verhuist, dan zullen de man en de minderjarige elkaar minder vaak kunnen zien. De afstand tussen het woonadres van de man en het woonadres in [plaatsnaam 2] waar de vrouw naartoe wil verhuizen, is voor een enkele reis 105 kilometer. Weliswaar staat die afstand de huidige zorgregeling niet in de weg, maar dat verandert als de minderjarige over een jaar naar school gaat en in [plaatsnaam 2] opgroeit. In dat geval is reguliere omgang tussen de man en de minderjarige enkel nog in de weekenden mogelijk, en niet ook nog doordeweeks zoals nu in de tussenweken het geval is van donderdag tot zaterdag. Voor dat verminderde contact heeft de vrouw geen reële compensatie aangeboden. Het voorstel van de vrouw dat de man en de minderjarige dan doordeweeks met elkaar kunnen videobellen – wat dus een contact op afstand is – is van fors minder betekenis en waarde dan een fysiek contactmoment tussen vader en zoon. Door de afstand is het voor de man niet goed meer mogelijk om intensief bij de minderjarige betrokken te zijn en van zijn leven deel uit te blijven maken. Zo kan de man de minderjarige dan niet naar school brengen en geen schoolactiviteiten en andere (sport)activiteiten van de minderjarige bezoeken en meemaken. Daar komt bij dat de minderjarige nog zeer jong is en dat, gelet op die jonge leeftijd, beide ouders erg belangrijk zijn voor de hechting, het opgroeien en de ontwikkeling van de minderjarige.
De mate waarin ouders in staat zijn tot overleg
3.1.11.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat er tussen de man en de vrouw een slechte communicatie is. De vrouw geeft aan dat zij geen direct contact met de man wil, omdat zij ervaart dat de man haar manipuleert en lastigvalt, dat zij zich door hem overweldigd voelt en verbaal niet tegen hem op kan. Om strijd, discussies en stress bij zichzelf te voorkomen, heeft de vrouw bij de man aangegeven dat hij met [naam 2] over de minderjarige kan communiceren, en dat [naam 2] dat dan overbrengt naar de vrouw. Verder heeft de vrouw een speciaal emailadres aangemaakt waarmee zij met de man kan mailen over zaken betreffende de minderjarige, en heeft zij een telefonisch noodnummer dat de man kan bellen in geval van noodsituaties met betrekking tot de minderjarige. Wanneer de vrouw de minderjarige ophaalt bij of terugbrengt naar de man wil zij de man niet zien en blijft zij in de auto zitten.
3.1.12.
De rechtbank is, met de raad, van oordeel dat deze manier van communiceren niet in het belang van de minderjarige is. De man en de vrouw zijn de ouders van de minderjarige. Zij moeten met elkaar over de minderjarige communiceren en overleggen. [naam 2] staat daar buiten. Verder is het in het belang van de minderjarige dat de vrouw en de man persoonlijk en op normale en respectvolle wijze met elkaar communiceren. Dit hoort tot de verantwoordelijkheid van iedere ouder en ouders hebben bovendien ook een voorbeeldfunctie naar hun kind. Het is voor de ontwikkeling van een kind belangrijk dat ouders hun kind laten zien hoe je met elkaar moet omgaan en communiceren, zodat hun kind hiervan kan leren en dit zelf ook gaat toepassen.
3.1.13.
De man is tijdens de mondelinge behandeling bereid gebleken om met de vrouw in mediation te gaan of hulpverlening in te schakelen om de communicatie en verstandhouding met de vrouw te verbeteren. De vrouw is daartoe niet bereid gebleken. De rechtbank acht dat een gemiste kans van de vrouw. De rechtbank heeft onvoldoende vertrouwen in de enkele toezegging van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling dat zij vanaf nu bereid is en haar best gaat doen om de communicatie met de man te herstellen en te verbeteren. Tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding op 31 maart jongstleden bleek al dat de communicatie tussen de vrouw en de man slecht was, dat de vrouw weigerde rechtstreeks met de man te communiceren en dat hun onderlinge communicatie moest worden verbeterd. Ook toen heeft de vrouw toegezegd dat zij dit zou verbeteren. Na het kort geding is echter niet gebleken dat die communicatie is verbeterd, want de vrouw weigerde tot voor kort nog steeds rechtstreeks en in persoon met de man over de minderjarige te communiceren.
3.1.14.
Daar komt bij dat, hoe verder je als ouders uit elkaar woont, des te beter de communicatie tussen de ouders moet zijn om bepaalde dingen voor de minderjarige te regelen en af te spreken. Als de vrouw dus naar [plaatsnaam 2] verhuist, zou dat maken dat partijen alleen maar beter met elkaar moeten gaan communiceren. De rechtbank heeft er nu onvoldoende vertrouwen in dat dit partijen zal lukken. Onder deze omstandigheden is het goed denkbaar dat de man onvoldoende betrokken zal worden in het leven van de minderjarige als hij naar [plaatsnaam 2] verhuist. Het risico is dan dat de man en de minderjarige van elkaar verwijderd zullen raken. Dat is niet in het belang van de minderjarige. Daartegenover staat dat als de minderjarige in (de omgeving van) [plaatsnaam 1] of [plaatsnaam 3] woont, de man beter in staat zal zijn om bij de minderjarige betrokken te zijn en van zijn leven deel uit te maken, ook als de communicatie met de vrouw nog niet verbeterd is. De man kan de minderjarige dan immers vaker zien, naar school brengen en schoolactiviteiten en andere (sport)activiteiten van de minderjarige bezoeken en meemaken.
Conclusie
3.1.15.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het belang van de vrouw om met de minderjarige te verhuizen naar [plaatsnaam 2] niet opweegt tegen het belang van de minderjarige en de man om de situatie te houden zoals die nu is, en daarmee te waarborgen dat de man een actieve rol blijft spelen in het leven van de minderjarige.
Het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming om met de minderjarige naar [plaatsnaam 2] te verhuizen, zal dan ook worden afgewezen.
Daarmee samenhangend zal ook het verzoek worden afgewezen tot het verlenen van vervangende toestemming om de minderjarige in te schrijven in de Basisregistratie Personen van de gemeente [plaatsnaam 2].
3.2.
Zorgregeling en hoofdverblijfplaats
3.2.1.
De vrouw verzoekt – zo de rechtbank begrijpt – wijziging van de beschikking van
14 juli 2021 en het daaraan gehechte ouderschapsplan van 14 juni 2021 ten aanzien van de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling), in die zin dat de minderjarige bij de man verblijft:
  • om de week van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur, en
  • in de tussenweken 1 dag in het weekend waarbij de minderjarige bij de man overnacht.
3.2.2.
De man voert gemotiveerd verweer. Daarnaast verzoekt de man als zelfstandig verzoek primair de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen en subsidiair een zorgregeling te bepalen die op enkele punten afwijkt van de door de vrouw verzochte zorgregeling.
Hoofdverblijfplaats
3.2.3.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.2.4.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder een geschil over de hoofdverblijfplaats, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen, wat er soms ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde moet zijn bij de afweging van belangen.
3.2.5.
De rechtbank overweegt hierover dat vaststaat dat de vrouw de hoofdverzorger van de minderjarige is. Wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige van de verzorgende ouder naar de niet-verzorgende ouder is een ingrijpende maatregel waartoe niet snel wordt besloten. Slechts in situaties waarin het bij de verzorgende ouder voor de minderjarige onveilig is, of wanneer de verzorgende ouder onvoldoende in staat is om voor de minderjarige te zorgen, kan worden overgegaan tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige. Van een dergelijke situatie is in de onderhavige zaak geen sprake. De stelling van de man dat de minderjarige in zijn gedrag is veranderd, omdat de vrouw en [naam 2] de minderjarige streng islamitisch opvoeden, acht de rechtbank in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw, onvoldoende komen vast te staan. Die stelling geeft dan ook geen grond voor een voor de minderjarige dermate ingrijpende verandering. De rechtbank acht een dergelijke verandering niet in het belang van de minderjarige en zal het verzoek van de man afwijzen.
Zorgregeling
3.2.6.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de vrouw en de man overeenstemming bereikt over een voorlopige zorgregeling die geldt tot aan de beslissing van de rechtbank in de onderhavige zaak. Verder blijkt uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling dat de vrouw geen verweer meer voert tegen de door de man verzochte reguliere zorgregeling.
3.2.7.
De rechtbank zal het verzoek van de man toewijzen ten aanzien van de reguliere zorgregeling, omdat dit verzoek niet is weersproken en niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet.
3.2.8.
De vrouw en de man verschillen wel van mening over het halen en brengen van de minderjarige. De rechtbank is met de raad van oordeel dat het halen en brengen van hun kinderen een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ouders is. Daarom bepaalt de rechtbank dat het halen en brengen van de minderjarige bij helfte wordt gedeeld. Over de vraag wie van de ouders de minderjarige haalt en brengt, overweegt de rechtbank dat de ouder bij wie de minderjarige op dat moment is, de minderjarige naar de andere ouder brengt. Op deze manier krijgt de minderjarige van beide ouders de emotionele toestemming dat zij het goed vinden als de minderjarige bij de andere ouder is. De rechtbank acht dit in het belang van de minderjarige.
3.2.9.
Het is eveneens in het belang van de minderjarige en tevens met het oog op de emotionele toestemming aan de minderjarige, dat de man en de vrouw zelf de minderjarige aan de andere ouder overdragen, waarbij zij ervoor zorgen dat er geen discussies ontstaan en dat die overdracht voor de minderjarige plezierig en ontspannen verloopt. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de vrouw en de man het erover eens geworden dat zij voortaan zelf de overdracht van de minderjarige voor hun rekening zullen nemen en dit niet zullen laten uitvoeren door derden. De rechtbank zal dit als een onderlinge regeling van partijen opnemen in deze beschikking.
3.2.10.
Ten aanzien van de zorgregeling gedurende de vakanties en de feestdagen zijn de vrouw en de man het erover eens om die bij helfte te verdelen. Daarbij verzoekt de man een specifieke verdeling en verzoekt de vrouw alle feestdagen en vakanties bij helfte gelijkelijk te verdelen. Ten aanzien van de door de man verzochte verdeling tijdens de zomervakanties, Pasen en Pinksteren heeft de vrouw geen verweer gevoerd. De rechtbank zal dat deel van het verzoek toewijzen, omdat dit niet is weersproken en niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet.
3.2.11.
Ten aanzien van de meivakantie begrijpt de rechtbank dat zowel de man als de vrouw verzoeken dat de minderjarige bij beide ouders een week verblijft. De rechtbank zal ook dat deel toewijzen, omdat dit niet is weersproken en niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet.
3.2.12.
Tussen partijen is nog in geschil de zorgregeling gedurende de herfst-, kerst- en voorjaarsvakantie. Daarover beslist de rechtbank dat gedurende de kerstvakantie de minderjarige bij beide ouders een week verblijft, en dat de minderjarige het ene jaar de herfstvakantie bij de ene ouder is en de voorjaarsvakantie bij de andere ouder, en het andere jaar andersom. De rechtbank zal dit hierna in een schema weergeven zodat het voor partijen duidelijk is bij welke ouder de minderjarige verblijft tijdens de vakanties en de feestdagen.
3.3.
Gezag
3.3.1.
De man verzoekt het gezamenlijk gezag over de minderjarige te wijzigen en hem alleen met het gezag over de minderjarige te belasten.
3.3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.3.3.
Het gezamenlijk gezag kan op grond van artikel 1:253n BW worden beëindigd bij gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag of als bij de beslissing tot gezamenlijk gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Als één van deze gevallen zich voordoet, zal vervolgens beoordeeld moeten worden of er reden is voor beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag.
Van toepassing is het in artikel 1:251a BW vermelde criterium dat er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen dan wel dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Doet dit zich voor dan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt.
3.3.4.
Vast staat dat sinds de echtscheiding van de vrouw en de man hun onderlinge communicatie is verslechterd. Hieruit volgt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, zodat de grond aanwezig is voor de beoordeling van het verzoek om het gezamenlijk ouderlijk gezag te beëindigen.
3.3.5.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Zij moeten hiervoor belangrijke beslissingen over hun kinderen samen kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het kind mag in beginsel niet klem of verloren raken tussen de ouders als de ouders dat niet kunnen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer met zich dat er geen gezamenlijk gezag kan worden toegekend.
3.3.6.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, blijkt dat er tussen de man en de vrouw een slechte communicatie is. Echter, het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer met zich dat er geen gezamenlijk gezag kan worden toegekend. Verder heeft de man onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de minderjarige klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders, dan wel dat het gezag anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Daar komt bij dat de ouders tijdens de mondelinge behandeling in staat zijn gebleken om voorlopige afspraken te maken over de zorgregeling, zodat er enige communicatie mogelijk is.
3.3.7.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek van de man worden afgewezen.
3.3.8.
De rechtbank wil tot slot de vrouw meegeven dat het de rechtbank goed lijkt dat partijen toch mediation of soortgelijke hulpverlening zullen starten om de onderlinge communicatie te verbeteren. Omdat de minderjarige nog zeer jong is, hebben partijen nog lange tijd als ouders van de minderjarige met elkaar te maken, en zullen er diverse belangrijke beslissingen over de minderjarige genomen moeten worden. Mediation of soortgelijke hulpverlening kan de ouders helpen om hun onderlinge communicatie te verbeteren zodat zij in staat zijn om die belangrijke beslissingen samen te kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarige kunnen voordoen.
3.4.
Onderhoudsbijdrage
3.4.1.
De man verzoekt vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) van € 150,- per maand, te voldoen door de man aan de vrouw met ingang van 1 juli 2022 tot het moment dat de minderjarige bij de man zijn hoofdverblijfplaats zal hebben.
3.4.2.
De vrouw verweert zich niet tegen dit verzoek.
3.4.3.
De rechtbank beslist conform het verzoek, omdat dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond.
3.4.4.
Zoals hiervoor is overwogen, zal het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen, worden afgewezen. Gelet daarop zal ook het verzoek van de man om de kinderbijdrage te voldoen tot het moment dat de minderjarige bij hem zijn hoofdverblijfplaats zal hebben, worden afgewezen.
3.5.
Proceskosten
3.5.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 14 juli 2021 en het daarin opgenomen ouderschapsplan van 14 juni 2021 in die zin dat de overeengekomen regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt vastgesteld als volgt:
Ten aanzien van de reguliere zorgregeling verblijft de minderjarige bij de man:
- de ene week van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur en de andere week van donderdag 19.00 uur tot zaterdag 19.00 uur. De vrouw brengt de minderjarige naar de man en de man brengt de minderjarige terug naar de vrouw;
Ten aanzien van de vakanties en de feestdagen verblijft de minderjarige bij zijn ouders:
  • herfstvakantie: de even jaren bij de vrouw en de oneven jaren bij de man;
  • kerstvakantie:
o de even jaren de eerste week bij de man en de tweede week bij de vrouw;
o de oneven jaren de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man;
  • voorjaarsvakantie: de even jaren bij de man en de oneven jaren bij de vrouw;
  • meivakantie:
o de even jaren de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man;
o de oneven jaren de eerste week bij de man en de tweede week bij de vrouw;
  • zomervakantie: alle jaren de eerste drie weken bij de vrouw en de laatste drie weken bij de man;
  • Pasen en Pinksteren: de even jaren bij de vrouw en de oneven jaren bij de man;
Schematisch weergegeven komt het voorgaande neer op het volgende:
Minderjarige is
even jaren
oneven jaren
Herfstvakantie
bij de vrouw
bij de man
Kerstvakantie
1e week bij de man
2e week bij de vrouw
1e week bij de vrouw
2e week bij de man
Voorjaarsvakantie
bij de man
bij de vrouw
Meivakantie
1e week bij de vrouw
2e week bij de man
1e week bij de man
2e week bij de vrouw
Pasen en Pinksteren
bij de vrouw
bij de man
Zomervakantie
eerste drie weken bij de vrouw
laatste drie weken bij de man
eerste drie weken bij de vrouw
laatste drie weken bij de man
4.2.
neemt op de onderlinge regeling die partijen over de overdracht van de minderjarige hebben getroffen, te weten dat de man en de vrouw zelf de overdracht van de minderjarige voor hun rekening nemen;
4.3.
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 juli 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, voor de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling zal voldoen € 150,- per maand;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.B. van den Enden, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. D.I. Hendriks-van Wel en mr. C.C.B. Boshouwers, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier S. Breeman op 14 oktober 2022.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.