ECLI:NL:RBROT:2022:8481
Rechtbank Rotterdam
- Beschikking
- M.B. van den Enden
- M.J. Vrolijk-Kronbichler
- Rechtspraak.nl
Echtscheiding tussen partijen met een buitenlands huwelijk en de rol van de verklaring onder ede als bewijs
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die met elkaar zijn gehuwd op 23 januari 2014 te Eritrea. De vrouw, die zowel de Eritrese als de Nederlandse nationaliteit heeft, verzocht om de echtscheiding, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw op het moment van indiening van het verzoekschrift in Nederland woonde, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. De vrouw heeft geen huwelijksakte overgelegd, maar heeft ter onderbouwing van het huwelijk verwezen naar een verklaring onder ede (VOE) die zij eerder heeft afgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat, ondanks het ontbreken van de huwelijksakte, de VOE voldoende bewijs biedt voor het bestaan van het huwelijk. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de vrouw niet in staat was om een ouderschapsplan over te leggen, maar heeft haar verzoek tot echtscheiding desondanks ontvankelijk verklaard. Uiteindelijk heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat elke partij de eigen kosten van de procedure draagt.