ECLI:NL:RBROT:2022:8376

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
C/10/628354 / HA ZA 21-967
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van de levering van een woning en verhaalsmogelijkheden na verdeling

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 21 september 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiseres en twee gedaagden. De eiseres, die een affectieve relatie had met gedaagde 2, vorderde onder andere de vernietiging van de akte van levering van een woning die gedaagde 2 op dezelfde dag na de verdeling aan gedaagde 1 had doorgeleverd. De rechtbank oordeelde dat gedaagde 2 niet in strijd met de gemaakte afspraken heeft gehandeld, omdat er geen verplichting was om de woning voor een bepaalde periode op zijn naam te houden. De eiseres had geen recht op vernietiging van de levering op basis van dwaling, omdat de afspraken geen non-speculatiebeding bevatten. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseres af, met uitzondering van de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten, die wel werden toegewezen. Gedaagde 2 werd veroordeeld tot betaling van deze kosten en de proceskosten, terwijl gedaagde 1 in de proceskosten werd vrijgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken bij de verdeling van onroerend goed en de gevolgen van het niet nakomen daarvan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/628354 / HA ZA 21-967
Vonnis van 21 september 2022
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
advocaat mr. H.F.A. Notenboom te Rotterdam,
tegen

1..[naam gedaagde 1],

wonende te [woonplaats gedaagde 1],
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2],
gedaagden,
advocaat mr. P.A. Visser te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en [gedaagden] genoemd worden. Afzonderlijk worden gedaagden 1 en 2 respectievelijk [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 oktober 2021, met 12 producties, waaronder de beslagstukken;
  • de conclusie van antwoord namens [gedaagden] met 2 producties;
  • de brief van de rechtbank aan partijen van 22 februari 2022 en de daarop ontvangen reacties van partijen, te weten de brief namens [naam eiseres] van 24 februari 2022 en het B16 formulier namens [gedaagden] van 25 februari 2022;
  • de brief van de rechtbank aan partijen van 4 maart 2022 en de daarop ontvangen reacties van partijen, te weten de brief namens [naam eiseres] van 22 maart 2022 met de producties 13 t/m 15, en het B16 formulier houdende de brief namens [gedaagden] van 31 maart 2022 met de producties 3 en 4;
  • de mondelinge behandeling die gehouden is op 29 maart 2022 waarvan zittingsaantekeningen beschikbaar zijn maar waarvan geen proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiseres] en [naam gedaagde 2] hebben een affectieve relatie gehad en samengewoond in hun gezamenlijke koopwoning aan de [adres] (hierna: de woning). Ook hebben zij samengewerkt (binnen een VOF) in hun schoonheidssalon/ kapperszaak. Hun relatie is ten einde is gekomen begin 2017. [naam gedaagde 2] is in de woning blijven wonen, heeft de VOF opgezegd en heeft de kapperszaak als eenmanszaak voortgezet.
2.2.
In een procedure bij deze rechtbank tussen [naam eiseres] en [naam gedaagde 2] over de verdeling van de gemeenschappelijke zaken waaronder de woning, is op 30 november 2020 een mondelinge behandeling gehouden. [naam eiseres] en [naam gedaagde 2] hebben toen afspraken gemaakt over de verdeling van de woning, die in een proces-verbaal zijn vastgelegd. In het vonnis van 7 april 2021 van deze rechtbank is, voor zover van belang voor dit geschil, beslist:
In conventie en in reconventie
5.2.
gelast partijen tot nakoming van de navolgende afspraken:
Partijen wensen dat de man de woning toegedeeld krijgt, echter uitsluitend indien dit voor hem financieel haalbaar is en anders zal de woning moeten worden verkocht. In het kader van deze bedoeling van partijen zijn partijen overeengekomen dat zij gezamenlijk binnen twee weken aan makelaardij Ooms de opdracht geven de woning te taxeren, voor de huidige waarde in de vrije verkoop in onverhuurde staat. De man zal vervolgens binnen vier maanden na de taxatie de woning op zijn naam moeten stellen, hetgeen uitsluitend kan als de vrouw wordt ontslagen uit de hypothecaire schuld (€ 209.700,=) en de man hetgeen hij verschuldigd is vanwege de overwaardeen eventuele andere verrekenposten aan de vrouw(onderstreept Rb), deponeert bij de notaris. De man zal de kosten van de tenaamstelling op zijn naam, en de eventuele kosten van het afsluiten van een nieuwe hypotheek, voor zijn rekening nemen.
2. Indien het niet haalbaar is voor de man om de woning op zijn naam te zetten onder de genoemde voorwaarden zijn partijen het erover eens dat de woning moet worden verkocht en dat de overwaarde bij helfte moet worden verdeeld en zullen zij de woning na ommekomst van de vier maanden, in verkoop geven bij makelaardij Ooms, en zich voor wat betreft de vraagprijs en de laatprijs richten naar het advies van de makelaar. Als de woning verkocht moet worden aan een derde zal de man er zorg voor dragen dat de woning er netjes uitziet. Partijen zijn het erover eens dat er achterstallig groot onderhoud is (kozijnen, dak, lekkages). Deze onderhoudswerkzaamheden zullen echter niet meer worden verricht als de woning moet worden verkocht. Evenmin zal de man deze laten verrichten voorafgaand aan de taxatie.
3. De polis van de beleggingsverzekering zal, ingeval de woning op naam van de man komt, ook aan hem worden toegedeeld. (…) De man zal ingeval van toedeling van de polis aan hem, de helft van de waarde van de polis die de vrouw toekomt, in depot stellen bij de notaris.”
2.3.
Conform de afspraken in het proces-verbaal is de woning op 21 december 2020, in opdracht van beide partijen, getaxeerd door makelaardij Ooms op € 250.000,=. Notaris [naam] heeft vervolgens op verzoek van [naam gedaagde 2] een conceptakte van verdeling opgesteld. Voorafgaand aan het passeren is voormeld vonnis (op 7 april 2021) gewezen. Op basis van het vonnis heeft [naam eiseres] een vordering van € 37.447,93 op [naam gedaagde 2]. Bovendien komt haar de helft van de overwaarde toe, en de helft van de waarde van de beleggingsverzekering. [naam gedaagde 2] heeft die twee bedragen bij de notaris in depot gestort. Partijen verrekenen [naam eiseres]’s vordering ad € 37.447,93 met de aan [naam gedaagde 2] toekomende helft van de overwaarde, en [naam eiseres] heeft op 19 april 2021 meegewerkt aan het passeren van de akte van verdeling, hoewel na die verrekening nog een onbetaalde vordering van [naam eiseres] op [naam gedaagde 2] resteerde van € 17.297,93. Over wanneer en hoe die restantvordering zou worden betaald hebben partijen geen afspraken gemaakt. [naam gedaagde 2] heeft nadien [naam eiseres] laten weten de restantvordering niet te kunnen betalen, althans slechts een kleine aflossing per maand te kunnen betalen.
2.4.
Nadat op 19 april 2021 de akte van verdeling tussen [naam gedaagde 2] en [naam eiseres] werd gepasseerd, en [naam gedaagde 2] dus enig eigenaar was geworden van de woning, heeft hij nog op dezelfde dag de woning aan [naam gedaagde 1] overgedragen voor € 250.000,=. [naam eiseres] wist hiervan niets af. [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] staan allebei ingeschreven op het adres van de woning en wonen daarin samen.
2.5.
[naam gedaagde 2] heeft de kapperszaak gesloten in de zomer van 2021.
2.6.
Na verkregen verlof heeft [naam eiseres] op 7 september 2021 conservatoir beslag gelegd op de woning.
2.7.
[naam eiseres] heeft op 23 september 2021 de buitengerechtelijke vernietiging / ontbinding van de levering van de woning aan [naam gedaagde 1] ingeroepen jegens [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1].
2.8.
Op 31 december 2021 heeft [naam gedaagde 2] het bedrag ad € 17.297,93 overgeboekt naar [naam eiseres].

3..Het geschil

3.1.
[naam eiseres] vordert (verkort weergegeven) bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat de akte van levering van de woning tussen [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] nietig is dan wel buitengerechtelijk is vernietigd, subsidiair deze akte te vernietigen, meer subsidiair een beslissing te nemen als de rechtbank juist en redelijk acht;
II. te bepalen dat het vonnis in de plaats komt van de akte van vernietiging van de levering en toebedeling van de woning, en als zodanig kan worden ingeschreven door [naam eiseres] in de openbare registers;
III. voor recht te verklaren dat [naam eiseres] gerechtigd is haar vordering op [naam gedaagde 2] ad
€ 17.297,93 vermeerderd met rente en kosten op de woning te verhalen als ware deze woning eigendom van [naam gedaagde 2] zonder dat daar een recht van gebruik en bewoning op rust van [naam gedaagde 2] of [naam gedaagde 1], alsmede [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] hoofdelijk te veroordelen dit verhaal te gehengen en te gedogen;
IV.
primair: [naam eiseres] te machtigen tot tegeldemaking van de woning door aan [naam eiseres] vervangende toestemming te verlenen die de toestemming van [naam gedaagde 2] vervangt om,
kort gezegd,tot verkoop van de woning aan een derde te kunnen komen, en daarbij te bepalen dat de uit de verkoop voortvloeiende overwaarde na aftrek van de kosten van verkoop en levering van de woning aan een derde, de hypotheek, de vordering van [naam eiseres] uit hoofde van het vonnis ad. € 17.297,93 en de kosten van deze procedure, bij helfte tussen [naam eiseres] en [naam gedaagde 2] worden gedeeld, en [naam gedaagde 2] te verplichten om alle benodigde medewerking te verlenen aan de woningverkoop, op straffe van een dwangsom van € 100,= per dag,
subsidiair: een beslissing te nemen in goede justitie,
V. [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [naam eiseres] van
€ 1.147,05 aan buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met de wettelijke rente,
VI. [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [naam eiseres] van
€ 367,51 aan beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente,
VII. [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [naam eiseres] van de proceskosten en de nakosten en wettelijke rente over de nakosten.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
[naam gedaagde 2] heeft lopende de procedure alsnog het bedrag ad € 17.297,93 aan [naam eiseres] betaald. Vordering III wordt daarom afgewezen.
4.2.
[naam eiseres] beroept zich erop dat [naam gedaagde 2] in strijd met de tussen hen beiden gemaakte afspraken, althans met de geest daarvan, heeft gehandeld door buiten medeweten van [naam eiseres] met een zogenoemde abbc-constructie de woning nog op dezelfde dag van het passeren van de akte van verdeling, door te leveren aan [naam gedaagde 1], feitelijk om de reden dat hij geen reguliere financiering kon verkrijgen. De taxatie ad € 250.000,= was volgens [naam eiseres] aan de lage kant, terwijl de woning in de vrije verkoop ook vanwege de overspannen huizenmarkt meer opgebracht zou hebben. Zij wilde [naam gedaagde 2] vanwege zijn woonbelang ter wille zijn indien hij de woning voor het getaxeerde bedrag op zijn naam kon zetten, maar zij heeft niet [naam gedaagde 1] willen bevoordelen.
4.3.
[naam eiseres] acht het handelen van [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] paulianeus, althans onrechtmatig, en meent dat zij (moeten) hebben samengespannen in haar nadeel. [naam eiseres]’s nadeel bestaat er ten eerste uit dat zij door de abbc-constructie beperkt is in haar verhaalsmogelijkheden terwijl zij nog een aanzienlijke vordering op [naam gedaagde 2] had van
€ 17.297,93. Ten tweede is zij de helft van de mééropbrengst misgelopen die de woning zou hebben opgebracht als deze in de vrije verkoop was verkocht.
Over de feitelijke gang van zaken stelt [naam eiseres] dat haar kort na het passeren van de akte van verdeling ter ore kwam dat er in de kapperszaak van [naam gedaagde 2] alleen nog contant kon worden betaald en dat [naam gedaagde 2] bezig was om alle eigendommen van de zaak, zoals de zonnebanken, te verkopen. Bij navraag bij het kadaster blijkt haar vervolgens dat de woning niet meer op [naam gedaagde 2] naam staat maar doorgeleverd is aan [naam gedaagde 1], en dat beiden ingeschreven staan op het adres van de woning.
4.4.
[naam gedaagde 2] voert als verweer het navolgende aan. [naam gedaagde 2] had met zijn kapperszaak een zware periode door de eerste lockdown vanwege de coronasituatie, en kreeg een burn-out. De kapperszaak lag stil. Omdat de kapperszaak stil lag kon [naam gedaagde 2] de woning alleen privaat financieren. [naam gedaagde 2] broer is ingesprongen door hem vanuit zijn bedrijf een kort lopende lening te verstrekken. [naam gedaagde 2] vreesde op termijn in de WSNP terecht te komen vanwege de schulden in de kapperszaak. Omdat [naam gedaagde 1] een goede baan heeft, hebben hij en [naam gedaagde 1] ervoor gekozen de woning voor dezelfde prijs aan haar te verkopen en te leveren. Zij kon de woning wel op de gebruikelijke manier financieren en gelet op de samenwoning werd ook aan [naam gedaagde 2] woonbelang tegemoet gekomen. De woning is niet voor een te laag bedrag verkregen door [naam gedaagde 2], en evenmin voor een te laag bedrag verkregen door [naam gedaagde 1]. [naam eiseres] is door de doorlevering niet benadeeld. [naam gedaagde 2] mocht als degene die het onroerend goed toegedeeld en geleverd had gekregen de volledige eigenaarsrechten uitoefenen, en dus ook overgaan tot verkoop van het goed. [naam gedaagde 1] is niet gehuwd of anderszins bloed- of aanverwant van [naam gedaagde 2]. De wettelijke vereisten ex. artikel 3:45 BW zijn niet van toepassing.
[naam gedaagde 1] was niet van de afspraken tussen [naam gedaagde 2] en [naam eiseres] op de hoogte.
4.5.
Anders dan [naam eiseres] meent, kan van de handelwijze van [naam gedaagde 2] waarbij hij de woning dezelfde dag aan [naam gedaagde 1] doorleverde, niet worden gezegd dat dit onrechtmatig was of in strijd met (de geest van) de gemaakte afspraken tussen [naam gedaagde 2] en [naam eiseres] over de uitkoop van [naam eiseres]. [naam eiseres] meent dat [naam gedaagde 2] haar tevoren tenminste over de voorgenomen constructie had behoren in te lichten, en beroept zich in zoverre op vernietiging van de levering van de woning aan [naam gedaagde 2] wegens dwaling, meer in het bijzonder vanwege het bepaalde in artikel 228 lid 1 sub b BW. De hiervoor onder 2.2. weergegeven afspraken bevatten echter geen non-speculatiebeding en evenmin een termijn gedurende welke [naam gedaagde 2] de woning minimaal op zijn naam zou moeten houden. Waarom en waaruit [naam gedaagde 2] had moeten begrijpen dat het [naam eiseres]’s bedoeling was dat hij de woning tenminste enige tijd als eigenaar zou houden is ook niet gebleken. Een redelijke uitleg van de afspraken houdt daarom niet in dat [naam gedaagde 2] gehouden was aan [naam eiseres] mee te delen op welke wijze hij de uitkoop financierde en dat hij voornemens was de woning nog geen dag op zijn naam te houden. [naam gedaagde 2] heeft de woning pas doorgeleverd nadat hij eigenaar was geworden tegen betaling van de met [naam eiseres] overeengekomen uitkoopsom aan [naam eiseres]. Weliswaar diende hij nog een restantvordering aan [naam eiseres] te voldoen, maar [naam eiseres] heeft er vrijwillig genoegen mee genomen dat haar niet alles meteen werd betaald. Zij had indien zij dat niet wilde niet hoeven meewerken aan het transport van de akte van verdeling toen haar bleek dat [naam gedaagde 2] niet direct alles voldeed wat hij haar moest betalen. In het vonnis van 7 april 2021 was daaromtrent uitdrukkelijk bepaald hetgeen hierboven onder 2.2. onderstreept door de rechtbank is weergegeven.
4.6.
Van schadevergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking van [naam gedaagde 2] kan evenmin sprake zijn. [naam gedaagde 2] heeft de woning voor dezelfde som doorgeleverd aan [naam gedaagde 1] als waarvoor hij hem had verkregen overeenkomstig de afspraken omtrent de uitkoop van [naam eiseres], zodat van verrijking van [naam gedaagde 2] geen sprake is. In het midden kan blijven of als [naam gedaagde 2] wèl nog diezelfde dag een winst had geïncasseerd, dat een
ongerechtvaardigdeverrijking zou zou zijn geweest. Dat de overeengekomen uitkoopsom een bevoordeling van [naam gedaagde 2] inhield omdat de getaxeerde waarde aan de lage kant was, en de woning in de vrije verkoop meer zou hebben opgebracht, komt, voor zover juist, voor [naam eiseres]’s rekening en risico, omdat zij zelf met die uitkoopsom akkoord is gegaan.
4.7.
[naam eiseres] maakt [naam gedaagde 2] wel terecht het verwijt, dat hij door de (onverplichte) doorverkoop en -levering aan [naam gedaagde 1], [naam eiseres] in haar verhaalsmogelijkheden heeft beperkt. Dat [naam gedaagde 2], zoals hij op zitting aanvoerde, daarbij niet heeft stilgestaan, doet daar niet aan af. De doorlevering van de woning, zijnde een registergoed, is gelet op het bepaalde in artikel 3:50 lid 2 BW niet vernietigd door de buitengerechtelijke verklaring van [naam eiseres]. In aanmerking genomen dat lopende de procedure [naam gedaagde 2] alsnog de hoofdsom heeft voldaan komt de rechtsvordering van [naam eiseres] tot vernietiging van de doorlevering niet voor toewijzing in aanmerking. [naam eiseres]’s ondervonden benadeling is immers reeds opgeheven.
De vorderingen I en II en IV worden gelet op het hiervoor overwogene afgewezen.
4.8.
[naam eiseres] maakt op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW aanspraak op vergoeding van de door haar gemaakte buitengerechtelijke incassokosten, begroot op
€ 1.147,05. Uit de overgelegde stukken is voldoende gebleken dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht om [naam gedaagde 2] alsnog tot betaling van de restantvordering te bewegen. Niet gebleken is dat [naam eiseres] daartoe niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan. [naam gedaagde 2] is daarom een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten aan [naam eiseres] verschuldigd. Jegens [naam gedaagde 1] worden de buitengerechtelijke incassokosten bij gebrek aan grondslag afgewezen. Voor de hoogte van de toewijsbare vergoeding zal de rechtbank aansluiting zoeken bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Dat betekent dat aan buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 948,00 toewijsbaar is.
De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
4.9.
[naam eiseres] vordert voorts om [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [naam eiseres] van € 367,51 aan beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering jegens [naam gedaagde 2] zal als onbetwist worden toegewezen, en jegens [naam gedaagde 1] bij gebrek aan grondslag worden afgewezen.
4.10.
[naam gedaagde 2] zal in de kosten van de procedure worden veroordeeld nu [naam eiseres] sedert het transport van de akte van verdeling (op 19 april 2021) een opeisbare vordering op hem had, zij gegronde redenen had te vrezen dat [naam gedaagde 2] niet zou betalen, en dus voor conservatoir beslag en de procedure, terwijl [naam gedaagde 2] ook pas lopende de procedure [naam eiseres]’s vordering heeft voldaan. De proceskosten aan de zijde van [naam eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 123,75
- griffierecht € 85,00
- salaris advocaat
€ 1.970,50(3,5 punten × tarief II van € 563,00 )
Totaal € 2.179,25
4.11.
Ten opzichte van [naam gedaagde 1] is [naam eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij te beschouwen. Nu [naam gedaagde 1] niet heeft gesteld dat zij andere proceskosten heeft gemaakt dan [naam gedaagde 2], ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten van [naam gedaagde 1] vast te stellen op nihil.
4.12.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
veroordeelt [naam gedaagde 2] om aan [naam eiseres] € 948,00 aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde 2] om aan [naam eiseres] € 367,51 aan beslagkosten te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [naam gedaagde 2] in de proceskosten van [naam eiseres], tot op heden vastgesteld op
€ 2.179,25,
5.4.
veroordeelt [naam eiseres] in de proceskosten van [naam gedaagde 1], tot op heden vastgesteld op nihil,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2022.
638/3360