ECLI:NL:RBROT:2022:8322

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
C/10/617519 / HA ZA 21-387
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van overeenkomsten en schadevergoeding in geschil tussen Dream Bid Limited en DPDK B.V. over ontwikkeling veilingplatform

In deze zaak, uitgesproken op 5 oktober 2022 door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen Dream Bid Limited, eiseres in conventie, en DPDK B.V., gedaagde in conventie. De rechtbank behandelt de ontbinding van overeenkomsten en de gevolgen van tekortkomingen in de uitvoering van een online veilingplatform. De rechtbank oordeelt dat DPDK tekort is geschoten in haar verplichtingen onder de Losse opdrachtovereenkomsten en de SLA, wat leidt tot de ontbinding van deze overeenkomsten. Dream Bid vordert schadevergoeding voor gemiste winst en ongedaanmakingsverbintenissen. De rechtbank kent Dream Bid een schadevergoeding toe van € 268.747,00 voor gemiste winst en € 61.236,36 voor ongedaanmaking, evenals de overdracht van de domeinnaam www.dream.bid met een dwangsom bij niet-nakoming. DPDK wordt ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten. In reconventie worden de vorderingen van DPDK afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/617519 / HA ZA 21-387
Vonnis van 5 oktober 2022
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
DREAM BID LIMITED,
gevestigd te Dublin,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. T.T. van Essen te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DPDK B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. K. Dadi te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Dream Bid en DPDK genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 maart 2022;
  • de akte uitlating tevens houdende wijziging eis en gronden ex 130 Rv en overlegging nadere productie van Dream Bid van 30 maart 2022;
  • de antwoordakte tevens houdende akte wijziging van eis in reconventie van DPDK, met producties van 1 juni 2022;
  • de akte uitlating wijziging eis van Dream Bid van 13 juli 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..Het gewijzigde geschil

in conventie
Inleiding tussenvonnis in conventie
2.1.
In het tussenvonnis van 2 maart 2022 is de op 2 juni 2017 door IAI getekende offerte van DPDK van 13 april 2017 gedefinieerd als de “Overeenkomst”. De Overeenkomst had betrekking op de ontwikkeling van een online veilingplatform (het “Platform”). De rechtbank heeft geoordeeld dat op de Overeenkomst Nederlands recht van toepassing is en dat er geen sprake is geweest van een rechtsgeldige contractsovername van de Overeenkomst door Dream Bid (rov. 2.3, 4.4 en 4.10 tussenvonnis). De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat tussen Dream Bid en DPDK - na de oprichting van Dream Bid in oktober 2017 - op verschillende momenten afzonderlijke overeenkomsten van opdracht tot stand zijn gekomen met betrekking tot de (verdere) ontwikkeling van het Platform. De rechtbank heeft Dream Bid vervolgens in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de situatie dat zij geen partij is (geworden) bij de Overeenkomst en met name wat dat betekent voor de door haar ingestelde vorderingen (rov. 4.15 en 5.1 tussenvonnis). Dream Bid heeft dit gedaan en daarbij ook haar eis en de gronden ervan gewijzigd.
Definities
2.2.
Anders dan Dream Bid en DPDK in hun aktes doen, handhaaft de rechtbank haar aanduiding en definitie van de “Overeenkomst” en zal zij die niet aanduiden als de “IAI Overeenkomst”. De later tussen Dream Bid en DPDK afzonderlijk tot stand gekomen overeenkomsten van opdracht definieert de rechtbank als “Losse opdrachtovereenkomsten” en niet, zoals partijen doen, als de “Dream Bid Overeenkomst”. De SLA tussen Dream Bid en DPDK, definieert de rechtbank net als partijen als de “SLA”.
Eiswijziging Dream Bid
2.3.
Na eiswijziging in haar akte vordert Dream Bid, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
“(
i) te verklaren voor recht dat DPDK is tekortgeschoten en/of in verzuim is met betrekking tot haar verplichtingen op grond van de IAI Overeenkomst, de Dream Bid Overeenkomst en/of de SLA;
(
ii) de Dream Bid Overeenkomst en SLA te ontbinden als gevolg van het verzuim en/of de tekortkoming in de nakoming hiervan door DPDK;
(
iii) te bevelen dat DPDK binnen drie (3) dagen na het in deze te wijzen vonnis de domeinnaam www.dream.bid overdraagt aan Dream Bid en daartoe alle noodzakelijke medewerking zal verlenen op straffe van een dwangsom van EUR 1.000,-- per dag dat DPDK niet of niet volledig aan dit bevel heeft voldaan;
(
iv) te bevelen dat DPDK binnen drie (3) dagen na het in deze te wijzen vonnis een kopie van de volledige database uit het Platform in .sql.formaat aan Dream Bid verstrekt en daartoe alle noodzakelijke medewerking zal verlenen op straffe van een dwangsom van EUR 1.000,-- per dag dat DPDK niet of niet volledig aan dit bevel heeft voldaan;
(
v) DPDK te veroordelen om aan Dream Bid te vergoeden een bedrag van EUR 86.436,36 althans een vergoeding door uw rechtbank in goede justitie te bepalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid te weten 13 november 2020, subsidiair 2 februari 2021, meer subsidiair 23 februari 2021 en nog meer subsidiair de datum van de dagvaarding, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag waarop het bedrag volledig is betaald;
(
vi) DPDK te veroordelen om aan Dream Bid te vergoeden een bedrag van EUR 131.245,00 aan schade, althans een vergoeding door uw rechtbank in goede justitie te bepalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid te weten 13 november 2020, subsidiair 2 februari 2021, meer subsidiair 23 februari 2021en nog meer subsidiair de datum van de dagvaarding, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag waarop het bedrag volledig is betaald;
(
vii) DPDK te veroordelen om aan Dream Bid te vergoeden een bedrag van EUR 607.986,40 aan schade, althans een vergoeding door uw rechtbank in goede justitie te bepalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid te weten 13 november 2020, subsidiair 2 februari 2021, meer subsidiair 23 februari 2021 en nog meer subsidiair de datum van de dagvaarding, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag waarop het bedrag volledig is betaald;
(
viii) DPDK te veroordelen om aan Dream Bid te vergoeden een bedrag van EUR 3.400,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, althans een vergoeding door uw rechtbank in goede justitie te bepalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2021, subsidiair de datum van de dagvaarding, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag waarop het bedrag volledig is betaald;
(
ix) DPDK te veroordelen in de kosten voor het conservatoire derdenbeslag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het eerste beslag is gelegd namelijk 26 maart 2021 en subsidiair de datum van de dagvaarding, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag waarop het bedrag volledig is betaald;
(
x) DPDK te veroordelen in de proceskosten, waaronder vast recht en het salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag waarop het bedrag volledig is betaald, alsmede om DPDK te veroordelen in de nakosten”.
Toelichting eiswijziging Dream Bid – cessie
2.3.1.
Aan haar gewijzigde eis legt Dream Bid het volgende ten grondslag. Omdat in het tussenvonnis van 2 maart 2022 is geoordeeld dat Dream Bid geen partij is geworden bij de Overeenkomst, hebben IAI en Dream Bid, na het tussenvonnis, bij ‘
Deed of Assignment’van 29 maart 2022, de vorderingen van IAI op DPDK uit hoofde van de Overeenkomst op basis van artikel 3:94 BW aan Dream Bid gecedeerd. Hieronder vallen ook de gestelde vorderingen op basis van de tekortkomingen van DPDK onder de Overeenkomst, zoals de vordering tot schadevergoeding, aldus Dream Bid. Omdat DPDK jegens IAI toerekenbaar is tekortgeschoten onder de Overeenkomst, vordert Dream Bid, nu na de cessie, een verklaring voor recht dat sprake is van een tekortschieten van DPDK en/of van verzuim onder de Overeenkomst en schadevergoeding (sub (i), (vi) en (vii)). De schadevergoeding in sub (vi) van € 131.245,00 is gelijk aan de door IAI aan DPDK betaalde facturen voor de ontwikkeling van het Platform op basis van de Overeenkomst. Daarnaast vordert Dream Bid in dit kader aanvullende schadevergoeding van € 607.986,40 (sub (vii)).
2.3.2.
Met betrekking tot de Losse opdrachtovereenkomsten heeft Dream Bid haar eis ook gewijzigd (sub (i), (ii), (v) en (vii)). Op basis van het tussenvonnis staat vast dat DPDK is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen onder de Losse opdrachtovereenkomsten, althans dat DPDK ter zake in strijd heeft gehandeld met haar waarschuwingsplicht, aldus Dream Bid. Daarom vordert zij in dit kader een verklaring voor recht, de ontbinding van Losse opdrachtovereenkomsten en uit hoofde van ongedaanmaking de terugbetaling van de ter zake door haar aan DPDK betaalde facturen van € 86.436,36 (sub (v)). Wat betreft de vordering tot aanvullende schadevergoeding verwijst Dream Bid naar het in sub (vii) gevorderde bedrag van € 607.986,40.
2.3.3.
Met betrekking tot de SLA vordert Dream Bid thans een verklaring voor recht dat DPDK is tekortgeschoten en/of in verzuim is met haar verplichtingen onder de SLA, de ontbinding van de SLA en uit hoofde van ongedaanmaking terugbetaling van de ter zake aan DPDK betaalde facturen. Nu DPDK geen werkend Platform heeft opgeleverd en er sprake is van een tekortkoming van DPDK onder de Losse opdrachtovereenkomsten, is DPDK ook tekortgeschoten onder de SLA en kan de SLA (ook) ontbonden worden, aldus Dream Bid. Wat betreft de omvang van de terugbetalingsverplichting uit hoofde van ongedaanmaking verwijst Dream Bid naar het in sub (v) gevorderde bedrag van € 86.436,36.
2.3.4.
Voor het overige heeft Dream Bid haar vorderingen niet gewijzigd.
DPDK
2.4.
DPDK voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
in reconventie
Inleiding tussenvonnis in reconventie
2.5.
In het tussenvonnis van 2 maart 2022 is geoordeeld dat de algemene voorwaarden van DPDK niet van toepassing zijn in haar relatie met Dream Bid (rov. 4.25 tussenvonnis) en dat haar reconventionele vordering uit hoofde van onbetaalde facturen en meerwerk niet kan worden toegewezen op basis van haar algemene voorwaarden. Daarnaast is geoordeeld dat die vordering evenmin kan worden toegewezen op basis van artikel 7:405 BW (rov. 4.27 tussenvonnis).
Eiswijziging DPDK
2.5.1.
Ook DPDK heeft haar eis na het tussenvonnis gewijzigd. Na eiswijziging bij haar antwoordakte, vordert DPDK voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
“(
i) Dream Bid primair - voor zover uw Rechtbank van mening is dat IAI haar vorderingen uit hoofde van haar rechtsverhouding met DPDK rechtsgeldig heeft overgedragen aan Dream Bid - te veroordelen tot betaling aan DPDK een bedrag van EUR 463.222,82, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de dag waarop Dream Bid in verzuim is komen te verkeren, zijnde 27 juli 2021, subsidiair zijnde 1 juni 2022, althans vanaf twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening;
(
ii) Dream Bid subsidiair te veroordelen tot betaling aan DPDK van een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag aan redelijk loon ex art. 7:405 lid 2 BW, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de dag waarop Dream Bid in verzuim is komen te verkeren, zijnde vanaf 27 juli 2021, subsidiair zijnde 1 juni 2022, althans vanaf twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening;
(
iii) Dream Bid te veroordelen tot betaling aan DPDK van een bedrag van EUR 108,875.80, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de dag waarop Dream Bid in verzuim is komen te verkeren, zijnde 14 januari 2022, zijnde 30 januari 2022, zijnde 18 februari 2022, zijnde 30 april 2022, althans vanaf twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, tot aan de dag der algehele vordering”.
Daarnaast vordert DPDK, zowel in conventie als reconventie, veroordeling van Dream Bid in de kosten van het geding, althans gedeeltelijke veroordeling.
Toelichting eiswijziging DPDK
2.5.2.
Aan haar gewijzigde vorderingen legt DPDK het volgende ten grondslag. In haar conclusie van antwoord tevens eis in reconventie vorderde DPDK aanvankelijk betaling van Dream Bid van € 436.222,82 aan onbetaalde facturen en meerwerk onder de voorwaarde dat Dream Bid door de door haar gestelde contractsovername partij bij de Overeenkomst zou zijn geworden. DPDK stelt thans dat zij als gevolg van de cessie van 29 maart 2022 genoodzaakt is om haar eis te wijzigen in die zin dat zij haar vordering tot betaling van € 463.222,82 opnieuw voorwaardelijk instelt, maar nu onder de voorwaarde de rechtbank oordeelt dat sprake is geweest van een rechtsgeldige cessie tussen IAI en Dream Bid van de vorderingen van IAI op DPDK uit hoofde van de Overeenkomst. Daarnaast stelt DPDK dat zij nog € 108.875,80 van Dream Bid te vorderen heeft aan onbetaalde facturen vanwege haar dienstverlening onder de SLA. Na de mondelinge behandeling van 14 december 2021 is Dream Bid ten onrechte gestopt met het betalen van deze facturen, terwijl DPDK het onderhoud aan het Platform is blijven verrichten, aldus DPDK.
Dream Bid
2.6.
Dream Bid voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van DPDK in de kosten van het geding inclusief de nakosten.
2.7.
Op de stellingen van partijen in conventie en reconventie wordt in het hiernavolgende ingegaan, voor zover van belang voor de beslissingen op de vorderingen.

3..De verdere beoordeling

in conventie

Volgorde beoordeling conventie
3.1.
In paragraaf 3.1 wordt geoordeeld over de toelaatbaarheid van de eiswijziging van Dream Bid op basis van de cessie-akte en in paragraaf 3.2 over de (gewijzigde) vorderingen van Dream Bid. De op de cessie-akte gebaseerde vorderingen worden beoordeeld in paragraaf 3.2.1., de vorderingen op basis van de Losse opdrachtovereenkomsten in paragraaf 3.2.2. en de vorderingen op basis van de SLA in paragraaf 3.2.3. De vordering tot aanvullende schadevergoeding en overige vorderingen worden tot slot beoordeeld in paragraaf 3.2.4 en 3.2.5.
3.1.
Toelaatbaarheid eiswijziging cessie-akte
Bezwaar eiswijziging Dream Bid
3.2.
DPDK heeft bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van Dream Bid op basis van de cessie-akte van 29 maart 2022 omdat de rechtbank in het tussenvonnis van 2 maart 2022 al bindend heeft geoordeeld dat Dream Bid uit hoofde van de Overeenkomst geen vordering tegen DPDK kan instellen. Los hiervan wordt DPDK onredelijk in haar verdediging bemoeilijkt omdat zij zich nu alsnog moet verweren tegen de gecedeerde vorderingen, aldus DPDK.
3.3.
Zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, is een eiser bevoegd zijn eis of de gronden daarvan te veranderen of te vermeerderen. De eiswijziging kan worden geweigerd indien deze in strijd is met de eisen van de goede procesorde (artikel 130 Rv). Hiervan kan sprake zijn ingeval van een onredelijke bemoeilijking van de verdediging. Naar het oordeel van de rechtbank is van strijd met de goede procesorde geen sprake en is de eiswijziging toelaatbaar. De eiswijziging op basis van de cessie volgt op het oordeel van de rechtbank in haar tussenvonnis dat van een contractsovername door Dream Bid geen sprake is geweest en Dream Bid DPDK uit hoofde daarvan niet kan aanspreken. Dat verklaart op zich het tijdstip van de cessie (na het tussenvonnis). Met de op de cessie gebaseerde gewijzigde eis wordt DPDK, anders dan zij stelt, ook niet onredelijk in haar verdediging geschaad. Het betreffen materieel bezien immers nagenoeg dezelfde vorderingen, namelijk gebaseerd op de gestelde tekortkoming van DPDK onder de Overeenkomst. Daartegen heeft DPDK zich al uitgebreid verweerd, ook na de eiswijziging.
3.4.
Van een bindende eindbeslissing met een inhoud en strekking als DPDK stelt, is overigens geen sprake. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis geoordeeld dat de vorderingen van Dream Bid voor afwijzing gereedliggen voor zover zij gebaseerd zijn op haar stelling dat zij contractspartij is geworden bij de Overeenkomst en zij DPDK uit hoofde daarvan aanspreekt (rov. 4.10 - 4.11 tussenvonnis). Die situatie doet zich na de eiswijziging niet voor omdat Dream Bid DPDK nu niet langer aanspreekt uit hoofde van haar gestelde hoedanigheid van partij bij de Overeenkomst, maar (mede) op basis van de aan haar gecedeerde vorderingen. Daarover heeft de rechtbank nog niet geoordeeld.
Toepasselijk recht cessie
3.5.
Partijen hebben zich niet uitgelaten over het op de cessie toepasselijke recht en de gevolgen ervan voor DPDK. Voor zover in dit kader van belang bepaalt artikel 14 lid 2 Rome I (verordening (EG) nr. 593/2008) dat het recht dat de gecedeerde vordering beheerst, ook de vraag beheerst of de vordering voor cessie vatbaar is, de voorwaarden waaronder de cessie aan de schuldenaar (i.c. DPDK) kan worden tegengeworpen en of de schuldenaar door betaling is bevrijd. In het tussenvonnis is bepaald dat de Overeenkomst wordt beheerst door het Nederlands recht, zodat Nederlands recht ook op voornoemde vragen van toepassing is (zie rov. 4.4 tussenvonnis).
3.6.
Op basis van artikel 3:94 BW is voor een rechtsgeldige cessie een akte vereist op basis waarvan de over te dragen vorderingen in voldoende mate kunnen worden bepaald en de mededeling van die levering aan de schuldenaar, in casu DPDK. DPDK heeft niet betwist dat de vorderingen in de cessie-akte voldoende bepaalbaar zijn. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gecedeerde vorderingen op basis van de cessie-akte voldoende bepaalbaar. Zij kunnen op basis van akte worden vastgesteld. Het gaat onder andere om de gestelde vorderingsrechten van IAI op DPDK op grond van de tekortkomingen van DPDK onder de Overeenkomst, waaronder het recht op schadevergoeding. Door Dream Bid is niet gesteld wanneer de mededeling van de levering aan DPDK is gedaan. Dat de betreffende mededeling is gedaan, is niet door DPDK betwist. Op grond van de datum van de akte, 29 maart 2022, gaat de rechtbank ervan uit dat DPDK vanaf 30 maart 2022, de datum van de rolzitting waarop de akte is genomen, met de cessie bekend is geworden, zodat de levering van de vorderingen vanaf dat moment een feit zou zijn.
Betwisting echtheid ondertekening cessie-akte
3.7.
Omdat DPDK de echtheid van de ondertekening van de cessie-akte niet erkent, levert de akte geen bewijs op zolang niet vaststaat van wie de ondertekening afkomstig is (artikel 159 lid 2 Rv). De bewijslast op dit punt rust op Dream Bid. Omwille van de proceseconomie zal de rechtbank echter eerst de vaag beantwoorden of de op basis van de cessie ingestelde vorderingen voor toewijzing in aanmerking komen. Indien dat niet het geval is, wordt aan bewijslevering op dit punt immers niet toegekomen.
3.2.
Gewijzigde vorderingen Dream Bid
3.2.1.
De vorderingen op basis van de cessie-akte (i, vi en vii)
3.8.
Volgens Dream Bid heeft de rechtbank in het tussenvonnis al geoordeeld dat DPDK jegens IAI is tekortgeschoten onder de Overeenkomst en liggen haar hierop gebaseerde vorderingen daarom voor toewijzing gereed. Die stelling oordeelt de rechtbank onjuist. In haar tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat nu geen sprake is geweest van een contractsovername door Dream Bid, het ervoor moet worden gehouden dat Dream Bid na haar oprichting in oktober 2017 op verschillende momenten opdrachten heeft verstrekt aan DPDK met betrekking tot de verdere ontwikkeling van het Platform. Die opdrachten - in dit vonnis gedefinieerd als “Losse opdrachtovereenkomsten” - zijn ook door DPDK uitgevoerd (rov. 4.12 tussenvonnis). Vervolgens heeft de rechtbank beoordeeld of sprake is geweest van een tekortkoming van DPDK onder die Losse opdrachtovereenkomsten (rov. 4.13 - 4.14 tussenvonnis). De rechtbank heeft zich daarmee nog niet uitgelaten over de vraag of DPDK (ook) jegens IAI onder de Overeenkomst is tekortgeschoten.
3.9.
De rechtbank overweegt in dit kader als volgt. De Overeenkomst is op 2 juni 2017 tot stand gekomen, waarna Dream Bid in oktober 2017 is opgericht en vanaf dat moment Losse opdrachtovereenkomsten met DPDK is aangegaan met betrekking tot de verdere ontwikkeling van het Platform. Volgens de eigen stellingen van Dream Bid was IAI ná oktober 2017 niet meer betrokken bij de uitvoering van de Overeenkomst. Voor het antwoord op de vraag of Dream Bid op grond van de cessie (schadevergoedings)vorderingen uit hoofde van de Overeenkomst tegen DPDK kan instellen, moet daarom beoordeeld worden of DPDK in de periode van 2 juni tot en met oktober 2017 jegens IAI (toerekenbaar) is tekortgeschoten onder de Overeenkomst. Dat dit het geval zou zijn geweest, is door DPDK gemotiveerd betwist. Dream Bid heeft in haar akte na het tussenvonnis geen nadere toelichting of onderbouwing gegeven waaruit de gestelde tekortkomingen van DPDK jegens IAI onder de Overeenkomst in die specifieke periode van 2 juni tot en met oktober 2017 heeft bestaan. Dat had na de cessie na het tussenvonnis wel van Dream Bid verwacht mogen worden. Dream Bid heeft op dit punt enkel verwezen naar het tussenvonnis, maar daarin is niet geoordeeld over de gestelde tekortkomingen van DPDK jegens IAI in die periode.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van Dream Bid zullen worden afgewezen voor zover zij zijn gebaseerd op de cessie-akte. Dream Bid heeft op dit punt onvoldoende relevante feiten en omstandigheden gesteld waaruit de gestelde tekortkomingen van DPDK jegens IAI zouden moeten blijken. De vorderingen die in dit kader voor afwijzing gereed liggen zijn de gevorderde verklaring voor recht dat DPDK is tekortgeschoten onder de Overeenkomst (sub i) en de daarop gebaseerde schadevergoedingsvordering ter grootte van de door IAI aan DPDK betaalde facturen onder de Overeenkomst (sub vi). Voor zover de vordering tot aanvullende schadevergoeding (sub vii) op de gestelde tekortkoming is gebaseerd, ligt zij ook voor afwijzing gereed.
3.11.
Dit brengt ook met zich dat aan bewijslevering omtrent de echtheid van de handtekeningen niet wordt toegekomen (zie hiervoor rov. 3.7).
3.2.2.
De vorderingen op basis van de Losse opdrachtovereenkomsten (i, ii, v en vii)
3.12.
Onder verwijzing naar het tussenvonnis stelt Dream Bid dat vaststaat dat DPDK is tekortgeschoten onder de Losse opdrachtovereenkomsten. DPDK heeft dit betwist. Volgens haar moet Dream Bid per afzonderlijke opdracht stellen en bewijzen in welke specifieke verbintenissen zij is tekortgeschoten. Nu Dream Bid dat niet heeft gedaan, moeten haar vorderingen worden afgewezen, aldus DPDK.
Tekortkoming Losse opdrachtovereenkomsten
3.13.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat van DPDK, als een redelijk zorgvuldig handelend IT-provider, verwacht had mogen worden dat het Platform bij de lancering op 13 oktober 2020 van zodanige kwaliteit zou zijn dat het een acceptabele prestatie zou leveren en niet dat op dat moment pas duidelijk zou zijn dat hiervoor een complete
rebuildnoodzakelijk was. Dit geldt ook als aangenomen moet worden dat de architectuur van het Platform als gevolg van door Dream Bid gewenste wijzigingen niet meer zou hebben voldaan, omdat in dat geval van DPDK, als redelijk zorgvuldig handelend IT-provider, verwacht had mogen worden dat zij Dream Bid hiervoor op een eerder tijdstip op duidelijke wijze had gewaarschuwd. In het tussenvonnis is geoordeeld dat DPDK niet duidelijk heeft gemaakt wanneer zij in dit kader Dream Bid concreet en op duidelijke wijze heeft gewaarschuwd en dat DPDK op dit punt haar stelling onvoldoende heeft geconcretiseerd (rov. 4.13 tussenvonnis). De rechtbank heeft bij dit alles nog overwogen dat het voorgaande ook geldt als aangenomen moet worden dat de
agile/scrum-methode ook van toepassing is op de Losse opdrachtovereenkomsten (rov. 4.14 tussenvonnis).
3.14.
Uit het voorgaande volgt dat DPDK jegens DPDK tekort is geschoten in de uitvoering van haar verbintenissen onder de Losse opdrachtovereenkomsten. Vaststaat dat de Losse opdrachtovereenkomsten tot stand zijn gekomen vanaf oktober 2017 en ook gericht waren op de verdere ontwikkeling en lancering van het Platform. De stelling van DPDK dat Dream Bid per losse opdracht moet aangeven waarin haar tekortkoming precies schuilt, is onjuist. De rechtbank heeft immers geoordeeld dat van DPDK verwacht had mogen worden dat op 13 oktober 2020, de dag van de lancering, het Platform een acceptabele prestatie zou leveren. Dat dit niet het geval was, staat in rechte vast en daarmee de tekortkoming van DPDK onder de Losse opdrachtovereenkomsten. Daarvoor is niet noodzakelijk dat per losse opdracht wordt gesteld waarin de tekortkoming is gelegen.
3.15.
De tekortkoming is ook aan DPDK toerekenbaar. DPDK heeft in dit kader, na het tussenvonnis, onder verwijzing naar nieuwe correspondentie opnieuw aangevoerd dat het niet functioneren van het Platform ten tijde van de lancering, het gevolg was van de vele wijzigingen van de architectuur van het Platform door de wensen van Dream Bid en dat DPDK Dream Bid voor de nadelige gevolgen ervan heeft gewaarschuwd. De rechtbank ziet hierin geen grond om terug te komen van haar eerdere oordeel in haar tussenvonnis dat DPDK haar stellingen op dit punt onvoldoende heeft geconcretiseerd. Uit de correspondentie waarnaar DPDK thans verwijst blijkt namelijk niet dat DPDK tijdig en voldoende indringend heeft gewaarschuwd dat de door Dream Bid gewenste wijzigingen de architectuur van het Platform zodanig zouden beïnvloeden dat een complete
rebuildnoodzakelijk was. De gestelde waarschuwingen zijn daarvoor te algemeen van aard en evenmin kan uit hetgeen door DPDK is gesteld en uit de door haar overgelegde producties worden afgeleid dat zij tijdig zijn gedaan, dat wil zeggen dat het opvolgen ervan door Dream Bid zou hebben geleid tot een geslaagde lancering van het Platform op 13 oktober 2020.
Ontbinding Losse opdrachtovereenkomsten
3.16.
Omdat vaststaat dat DPDK is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen onder de Losse opdrachtovereenkomsten, ligt de gevorderde ontbinding van de Losse opdrachtovereenkomsten voor toewijzing gereed (sub ii) nu ook aan de overige voorwaarden van artikel 6:265 BW is voldaan. DPDK heeft niet gesteld dat de tekortkomingen gezien hun bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding niet zouden rechtvaardigen. Die situatie doet zich gelet op de aard en de ernst van de tekortkomingen naar het oordeel van de rechtbank ook niet voor. Met Dream Bid is de rechtbank van oordeel dat DPDK vanaf 13 november 2020 in verzuim is omdat Dream Bid uit de op die dag gedane mededeling van DPDK, namelijk dat Dream Bid kon kiezen tussen (i) een complete
rebuild, of (ii) een beëindiging van de samenwerking, redelijkerwijs kon afleiden dat DPDK niet meer zou nakomen (artikel 6:83 aanhef, onder c BW, vgl. tussenvonnis onder 2.16). De gevorderde ontbinding zal worden toegewezen.
Ongedaanmakingsverbintenissen
3.17.
Een ontbinding bevrijdt partijen van de daardoor getroffen verbintenissen. Voor zover de verbintenissen zijn nagekomen, blijft de rechtsgrond bestaan, maar ontstaan voor partijen ongedaanmakingsverbintenissen van de al door hen ontvangen prestaties (artikel 6:271 BW). Dream Bid vordert in dit kader terugbetaling van de door haar aan DPDK in het kader van de Losse opdrachtovereenkomsten betaalde facturen. De rechtbank stelt voorop dat de aard van de door DPDK verrichtte diensten ongedaanmaking ervan uitsluit, zodat beoordeeld moet worden wat de waarde van de prestaties is geweest ten tijde van de ontvangst ervan door Dream Bid. Omdat DPDK in de nakoming van de Losse opdrachtovereenkomsten is tekortgeschoten (zie hiervoor onder 3.14), moet beoordeeld worden wat de waarde van de gebrekkige prestaties is geweest voor Dream Bid, de zogenaamde subjectieve waarde (artikel 6:272 lid 1 en 2 BW).
3.18.
Uit het feit dat Dream Bid volledige terugbetaling vordert van de door haar in het kader van de Losse opdrachtovereenkomsten aan DPDK betaalde facturen, volgt dat zij geen waarde toekent aan de door DPDK geleverde prestaties voor zover die niet gebrekkig waren. DPDK heeft weliswaar gesteld dat het nieuw door Dream Bid ontwikkelde platform veel gelijkenissen vertoont met haar concept en dat er is voortgeborduurd op haar prestaties, maar deze stelling is onvoldoende concreet en bovendien niet onderbouwd. Daarom kan geen waarde aan die prestaties worden toegekend. Dit betekent dat de vordering van Dream Bid tot terugbetaling van de door haar onder de Losse opdrachtovereenkomsten aan DPDK betaalde facturen voor toewijzing gereed ligt.
3.19.
Welke facturen en bedragen dit betreft, is door Dream Bid echter niet gespecificeerd omdat de facturen waarnaar zij verwijst onderdeel uitmaken van het onder sub (v) gevorderde bedrag van € 86.436,36, welk bedrag volgens Dream Bid óók betrekking heeft op de in het kader van de SLA aan DPDK betaalde facturen. De inhoud van die facturen is door DPDK niet betwist. Dream Bid heeft ook onbetwist gesteld dat zij € 25.200,00 heeft voldaan in het kader van onderhoud en support, zodat de rechtbank op basis hiervan afleid dat een bedrag van € 61.236,36 betrekking heeft op de facturen in het kader van de Losse opdrachtovereenkomsten. De vordering van Dream Bid zal daarom voor dit bedrag worden toegewezen.
3.20.
Dream Bid vordert vergoeding van de wettelijke rente, maar heeft niet aangegeven welke rente zij vordert. In casu is de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW verschuldigd. Hoewel sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW, is de (gewone) wettelijke rente ex artikel 6:119 BW verschuldigd omdat in het onderhavige geval sprake is van een ongedaanmakingsverbintenis en niet van een nakomingsverplichting van een primaire betalingsverplichting. De gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW zal worden toegewezen vanaf 14 dagen na datum van het vonnis omdat de verbintenis tot terugbetaling pas met dit vonnis ontstaat en Dream Bid met de voldoening ervan nog niet in verzuim is.
3.21.
De onder sub (i) gevorderde verklaring voor recht dat DPDK is tekortgeschoten onder de Losse opdrachtovereenkomsten en/of in verzuim is zal worden afgewezen omdat Dream Bid niet heeft gesteld welk belang zij hierbij heeft naast de gevorderde ontbinding en veroordeling tot nakoming van de ongedaanmakingsverplichting van DPDK.
3.2.3.
De vorderingen op basis van de SLA (i, ii en v)
3.22.
Dream Bid stelt dat de SLA onlosmakelijk is verbonden met de oplevering door DPDK van een werkend Platform en dat de SLA zonder werkend Platform geen bestaansrecht heeft. Bovendien leidt de tekortkoming onder de Losse opdrachtovereenkomsten óók tot een tekortkoming onder de SLA en kan de SLA daarom worden ontbonden, aldus Dream Bid. Tot slot stelt Dream Bid in haar akte na tussenvonnis dat DPDK nimmer de diensten heeft verleend waartoe zij op grond van de SLA gehouden was, maar dat zij niettemin wel de betreffende facturen van DPDK heeft voldaan. DPDK heeft betwist dat zij de onder de SLA overeengekomen diensten niet heeft verricht. Omdat Dream Bid niet heeft gesteld en bewezen in welke specifieke verbintenissen onder de SLA DPDK is tekortgeschoten, moeten haar vorderingen worden afgewezen, aldus DPDK.
3.23.
Dream Bid heeft haar nieuwe stelling, dat DPDK de onder de SLA overeengekomen diensten niet heeft verricht, niet nader toegelicht. Met name ontbreekt op dit punt een toelichting waarom zij de betreffende facturen van DPDK dan wel heeft betaald. Gezien de betwisting van DPDK dat zij de werkzaamheden niet zou hebben verricht, heeft Dream Bid op dit punt niet aan haar stelplicht voldaan en gaat de rechtbank ervan uit dat DPDK diensten onder de SLA heeft verricht.
3.24.
De stelling dat een tekortkoming onder de Losse opdrachtovereenkomsten automatisch leidt tot een tekortkoming onder SLA, is door Dream Bid niet nader toegelicht en oordeelt de rechtbank ook onjuist. Dream Bid heeft weliswaar niet gesteld in welke specifieke verbintenissen onder de SLA DPDK is tekortgeschoten en ter zake in verzuim zou verkeren, maar dat betekent niet dat de gevorderde ontbinding van de SLA in het onderhavige geval moet worden afgewezen. Dream Bid heeft immers expliciet gewezen op de nauwe verwevenheid tussen de Losse opdrachtovereenkomsten - die zouden moeten resulteren in een werkend Platform - en de SLA die betrekking heeft op het onderhoud van het Platform. Volgens Dream Bid is de SLA exclusief tot stand gekomen in het kader van de Losse opdrachtovereenkomsten met het oog op het onderhoud van het Platform. Dit is door DPDK niet betwist en staat daarom in rechte vast.
3.25.
Op grond van het voorgaande geldt naar het oordeel van de rechtbank, dat gelet op de nauwe feitelijke en economische verwevenheid tussen de Losse opdrachtovereenkomsten en de SLA, de ontbinding van de Losse opdrachtovereenkomsten naar redelijkheid en billijkheid ook de ontbinding van de SLA rechtvaardigt (vgl. HR 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3162). De rechtbank overweegt hierbij ook dat, zoals onweersproken vaststaat, Dream Bid de ontwikkeling van het Platform uiteindelijk bij een derde partij heeft ondergebracht en het voortduren van de SLA met DPDK ook vanuit dat oogpunt niet in de rede ligt. De door Dream Bid onder sub (ii) gevorderde ontbinding van de SLA zal dan ook worden toegewezen. De ontbinding zal per datum van dit vonnis worden toegewezen.
3.26.
Dream Bid vordert ten titel van ongedaanmaking terugbetaling van de door haar onder de SLA aan DPDK betaalde facturen (sub v). Welke facturen en bedragen dat precies zijn is door Dream Bid niet gespecificeerd, maar uit hetgeen hiervoor onder 3.19 is overwogen volgt dat het om een bedrag van € 25.200,00 gaat. De vordering tot terugbetaling zal evenwel worden afgewezen omdat de ontbinding van de SLA is gestoeld op de nauwe feitelijke en economische verwevenheid ervan met de Losse opdrachtovereenkomsten en niet haar oorzaak vindt in een tekortkoming van DPDK onder de SLA. De reeds verrichte prestaties van DPDK onder de SLA kunnen niet ongedaan gemaakt worden en niet is gesteld in welke mate ze niet zouden hebben voldaan. Bij gebreke van concrete stellingen die een ander oordeel zouden kunnen rechtvaardigen zal de rechtbank de waardes van de ongedaanmakingsverbintenissen aan elkaar gelijkstellen (prestaties DPDK en betaalde facturen door Dream Bid). Ter zake hebben partijen dan over en weer verder niets meer van elkaar te vorderen. De gevorderde verklaring voor recht dat DPDK is tekortgeschoten onder de SLA en/of in verzuim is (sub i) zal om dezelfde reden worden afgewezen. Ook overigens heeft Dream Bid niet gesteld welk belang zij heeft bij deze verklaring voor recht naast de gevorderde ontbinding van de SLA.
3.2.4.
De vordering tot aanvullende schadevergoeding (vii)
3.27.
Dream Bid vordert ten titel van schadevergoeding € 607.987,40 van DPDK en baseert deze vordering op de door haar gestelde tekortkomingen van DPDK onder de Overeenkomst en onder de Losse opdrachtovereenkomsten. Ter toelichting stelt Dream Bid in dit kader dat zij opdrachten aan derden heeft verstrekt voor exploitatie van het Platform en hiervoor € 209.239,00 heeft betaald. Daarnaast heeft zij een derde de opdracht versterkt tot het ontwikkelen van een nieuw platform en hiervoor € 130.000,00 betaald. Tot slot is Dream Bid inkomsten misgelopen omdat zij niet vanaf 13 oktober 2020 over een werkend Platform heeft kunnen beschikken. Dream Bid heeft haar schade op dit punt begroot op
€ 268.747,00.
3.28.
De rechtbank stelt voorop dat de gevorderde schadevergoeding niet kan worden gebaseerd op de gestelde tekortkomingen van DPDK onder de Overeenkomst (zie hiervoor onder 3.9 - 3.10). Dit betekent dat beoordeeld moet worden of de gevorderde schadevergoeding toewijsbaar is op grond van de tekortkoming van DPDK onder de Losse opdrachtovereenkomsten. Dat in dat kader sprake is van een toerekenbare tekortkoming van DPDK is hiervoor onder 3.14 - 3.15 geoordeeld.
Exploitatiekosten
3.29.
Wat betreft het door Dream Bid gevorderde bedrag van € 209.239,00 aan exploitatiekosten van het Platform, heeft Dream Bid niet duidelijk gemaakt waarom die kosten als schade kwalificeren als gevolg van de tekortkoming van DPDK onder de Losse opdrachtovereenkomsten. Volgens Dream Bid gaat het om de kostenposten, hosting, CRM, marketing, advertising en consultancy. Dream Bid heeft niet gesteld of toegelicht dat en waarom deze kosten als gevolg van de tekortkoming van DPDK tevergeefs zijn gemaakt en dat de daartegenover staande prestaties voor haar geen, of nog slechts een beperkte waarde meer vertegenwoordigen. DPDK heeft op dit punt ook gemotiveerd verweer gevoerd en bovendien aangevoerd dat de gevorderde deelbedragen op dit punt niet nader zijn toegelicht. Zonder die nadere toelichting die ontbreekt kan niet worden vastgesteld dat de genoemde kostenposten in zodanig verband staan met de tekortkoming van DPDK onder de Losse opdrachtovereenkomsten dat zij als schade aan DPDK kunnen worden toegerekend (artikel 6:98 BW). Dit deel van de gevorderde schadevergoeding zal daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Kosten nieuw platform
3.30.
Wat betreft de door Dream Bid gevorderde kosten voor de ontwikkeling van haar nieuwe platform, stelt de rechtbank allereerst vast dat deze schadepost ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 14 december 2021 door Dream Bid is verlaagd tot € 79.395,59 (zie sub 3.1.2 tussenvonnis). De rechtbank zal dan ook van dit bedrag uitgaan en het bedrag van € 130.000,00 als een verschrijving van Dream Bid aanmerken. De vordering komt evenwel niet voor vergoeding in aanmerking. Als gevolg van de ontbinding van de Losse opdrachtovereenkomsten wordt DPDK in het kader van de ongedaanmaking veroordeeld tot terugbetaling aan Dream Bid van € 61.236,36 (zie hiervoor onder 3.19). Dit bedrag heeft betrekking op de kosten die DPDK Dream Bid op basis van de Losse opdrachtovereenkomsten in rekening heeft gebracht voor de ontwikkeling van het Platform. Indien DPDK daarnaast ook zou worden verplicht tot vergoeding van de door Dream Bid gemaakte kosten voor de ontwikkeling van haar nieuwe platform, zou dit dubbelop zijn. Dream Bid zou dan én de door haar aan DPDK betaalde bedragen voor de ontwikkeling van het Platform terugkrijgen en daarnaast ook de kosten van het voor haar (door een derde-partij) ontwikkelde nieuwe platform. Hiervoor biedt de wet geen grondslag.
Gemiste inkomsten
3.31.
Dream Bid vordert in dit kader tot slot € 268.747,00 aan schadevergoeding vanwege gemiste inkomsten omdat zij niet vanaf 13 oktober 2020 over een werkend Platform heeft kunnen beschikken. Op grond van artikel 6:277 BW is DPDK verplicht Dream Bid de schade te vergoeden die Dream Bid lijdt, doordat geen wederzijdse nakoming, maar ontbinding van de Losse opdrachtovereenkomsten plaatsvindt. De bepaling maakt duidelijk dat niet alleen de door de toerekenbare tekortkoming geleden schade op basis van artikel 6:74 BW voor vergoeding in aanmerking komt, maar ook de schade die door de ontbinding wordt veroorzaakt (het positieve contractsbelang).
3.32.
Om de omvang van het positief contractsbelang vast te stellen, moet enerzijds gekeken worden naar de positie Dream Bid ingeval de Losse opdrachtovereenkomsten door DPDK correct waren nagekomen en anderzijds naar de positie van Dream Bid ingeval van de ontbinding van de Losse opdrachtovereenkomsten met de daaraan verbonden restitutieverplichtingen, maar zonder schadevergoeding.
3.33.
Een onberispelijke nakoming van de Losse opdrachtovereenkomsten had er naar het oordeel van de rechtbank toe geleid dat het Platform op 13 oktober 2020 acceptabel zou functioneren en dat Dream Bid het Platform vanaf die datum zou hebben kunnen exploiteren (zie rov. 4.13 tussenvonnis). Dream Bid vordert € 268.747,00 aan gemiste inkomsten. Zij stelt dat zij in de eerste maand na 13 oktober 2020 € 49.794,55 aan inkomsten is misgelopen en in de vier maanden daarna, de termijn die de door haar ingeschakelde derde nodig heeft gehad om een werkend platform op te leveren, nog eens € 218.952,50. Blijkens haar toelichting bestaat de schadepost van € 268.747,00 uit twee onderdelen. Ten eerste: uit misgelopen opbrengsten uit de verkoop van zogenaamde
tokens. Gebruikers van het Platform moeten vooraf tokens aanschaffen om te kunnen bieden op de op het platform aangeboden items. Ten tweede: uit misgelopen opbrengsten uit de verkoop van de betreffende items zelf. Dream Bid ontvangt van elk op de het Platform verkocht item een bepaald percentage van de verkooprijs. In haar productie-45 heeft Dream Bid toegelicht welke items volgens haar via het Platform geveild hadden kunnen worden en tot welke gemiste inkomsten dat aan haar zijde heeft geleid. Bij haar schadebegroting is Dream Bid er vervolgens van uitgegaan dat haar schade in dit kader kan worden begroot op 25% van de verkooprijs per verkocht item. Dit resulteert in het door haar gevorderde bedrag van
€ 268.747,00.
3.34.
DPDK heeft de verschuldigdheid van deze schadepost betwist onder verwijzing naar haar exoneratiebepaling in haar algemene voorwaarden. Nu in het tussenvonnis is geoordeeld dat de algemene voorwaarden van DPDK niet van toepassing zijn in haar relatie met Dream Bid, slaagt dit verweer niet (rov. 4.25 tussenvonnis). Voor het overige heeft DPDK de omvang van deze schadepost niet betwist. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank er daarom van uitgaan dat een correcte nakoming van DPDK van haar verbintenissen onder de Losse opdrachtovereenkomsten in een winst van € 268.747,00 had geresulteerd aan de zijde van Dream Bid. Deze misgelopen winst kwalificeert als schade van Dream Bid.
3.35.
Op grond van het voorgaande zal DPDK ten titel van schadevergoeding worden veroordeeld tot betaling aan Dream Bid van € 268.747,00 aan gemiste winst. Dream Bid vordert in dit kader vergoeding van de wettelijke rente. Nu sprake is van een vordering tot schadevergoeding is de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW verschuldigd. De wettelijke rente ex artikel 6:119 BW is pas verschuldigd wanneer de vordering tot schadevergoeding opeisbaar is. Wanneer dat het geval is, hangt af van het moment waarop de schade geacht wordt te zijn geleden. In het onderhavige geval bestaat de schade uit de gemiste winst van Dream Bid in de periode van vijf maanden na 13 oktober 2020. Op basis hiervan kan de gehele schade worden geacht te zijn geleden in maart 2021 en zal de rechtbank de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarom toewijzen met ingang van 1 april 2021 tot de dag van volledige betaling.
3.2.5.
De overige vorderingen in conventie (iii, iv, viii, ix en x)
Domeinnaam (sub iii)
3.36.
Dream Bid vordert de overdracht van de domeinnaam www.dream.bid en de verstrekking van een kopie van de database uit het Platform in sql.formaat onder last van een dwangsom. Wat betreft de domeinnaam stelt zij dat zij de rechthebbende is, maar dat destijds in het kader van de ontwikkeling en onderhoud van het Platform in overleg met DPDK is besloten dat DPDK domeinhouder zou worden. Onder verwijzing naar een e-mail van 2 mei 2019 van DPDK stelt Dream Bid dat DPDK ook erkent dat Dream Bid de rechthebbende is en dat DPDK heeft meegedeeld dat zij de domeinnaam aan haar zal overdragen. DPDK heeft dit echter ten onrechte nagelaten, aldus Dream Bid. DPDK heeft dit onvoldoende betwist. DPDK stelt weliswaar dat het niet eenvoudig is om de domeinnaam over te zetten, maar dat is een onvoldoende betwisting van de aanspraken van Dream Bid op dit punt. Haar stelling dat zij rechthebbende op de domeinnaam zou zijn op basis van haar algemene voorwaarden en de Auteurswet, stuit af op haar mededeling in haar e-mail van 2 mei 2019 waarin zij aangeeft dat Dream Bid de rechthebbende is en zij zal meewerken aan de overdracht van de domeinnaam. DPDK zal daarom worden veroordeeld tot de overdracht van de domeinnaam zoals hierna bepaald. Aan deze veroordeling zal een dwangsom van € 1.000,00 per dag worden verbonden, zoals door Dream Bid gevorderd. De stelling van DPDK dat een veroordeling tot overdracht van de domeinnaam geheid tot executiegeschillen zal leiden, zodat van een dwangsom moet worden afgezien, is door DPDK niet nader onderbouwd of toegelicht. Dit levert dan ook geen reden op om af te zien van een dwangsomveroordeling. Wel zal de rechtbank bepalen dat DPDK de domeinnaam binnen drie weken na betekening van dit vonnis moet overdragen in plaats van binnen drie dagen na datum van dit vonnis zoals gevorderd. Ook zal worden bepaald dat boven een bedrag van € 25.000,00 geen dwangsommen meer worden verbeurd.
Database (sub iv)
3.37.
Dream Bid vordert veroordeling van DPDK tot het verstrekken van een kopie van de gegevens die in de database van het Platform zijn opgeslagen. Volgens Dream Bid gaat het om gegevens die zien op het Platform en haar gebruikers waarover DPDK de beschikking heeft. Op grond waarvan DPDK gehouden is die gegevens aan Dream Bid te verstrekken, is niet door Dream Bid toegelicht. Dat zij daarbij een belang heeft is hiervoor onvoldoende. DPDK stelt weliswaar dat zij rechthebbende zou zijn van deze gegevens, maar licht dat evenmin toe. Bij deze stand van het debat kan de rechtbank de vordering van Dream Bid niet toewijzen nu daarvoor geen deugdelijke grondslag is aangevoerd.
Buitengerechtelijke incassokosten (sub viii)
3.38.
In reactie op rechtsoverweging 4.11 van het tussenvonnis van 2 maart 2022 heeft Dream Bid gesteld dat de omvang en verschuldigdheid van de door haar gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 3.400,00 niet is gewijzigd als gevolg van het feit dat de rechtbank in het tussenvonnis heeft geoordeeld dat de vorderingen van Dream Bid niet op de Overeenkomst kunnen worden gebaseerd.
3.39.
Omdat DPDK geen consument is, is artikel 2 van het Besluit BIK en de daarin opgenomen normering van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten daarom van aanvullend recht. Hierbij kan in het onderhavige geval echter geen aansluiting worden gezocht voor de begroting van de buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit BIK is immers (primair) van toepassing op een uit overeenkomst voortvloeiende verbintenis tot betaling van een geldsom en dat is in het onderhavige geval niet aan de orde. Omdat DPDK het bestaan noch de omvang van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 3.400,00 heeft betwist, zal de rechtbank deze kosten op grond van artikel 96 lid 2 sub c BW op dat bedrag begroten en toewijzen. Hierover zal de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW worden toegewezen vanaf 8 april 2021, de dag van dagvaarding, zoals subsidiair gevorderd.
Kosten conservatoir beslag (sub ix)
3.40.
Dream Bid stelt dat met het door haar op 25 maart 2021 daartoe verkregen verlof, op 26 maart 2021 het eerste beslag ten laste van DPDK is gelegd. In reactie op rechtsoverweging 4.11 van het tussenvonnis van 2 maart 2022 heeft Dream Bid gesteld dat de omvang en verschuldigdheid van de door haar gevorderde beslagkosten niet is gewijzigd als gevolg van het feit dat de rechtbank in het tussenvonnis heeft geoordeeld dat de vorderingen van Dream Bid niet op de Overeenkomst kunnen worden gebaseerd. DPDK heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
3.41.
Op grond van artikel 706 Rv komen de kosten van beslag voor vergoeding in aanmerking, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Kosten die op basis van dit artikel in aanmerking komen zijn onder andere het honorarium van de advocaat voor het opstellen en indienen van het verlofrekest, de kosten van het beslagexploot en de (over)betekening ervan. Dream Bid vordert de veroordeling van DPDK in de kosten voor het conservatoire derdenbeslag, maar heeft de betreffende kosten niet gespecificeerd. Dream Bid heeft in dit kader haar verlofrekest en de daarop afgegeven verlofbeschikking overgelegd en gesteld dat er daadwerkelijk op 26 maart 2021 een beslag is gelegd. Welk beslag dit betreft en of er nadien nog andere beslagen zijn gelegd, is onduidelijk. Er zijn geen beslagexploten overgelegd. Op grond van het voorgaande begroot de rechtbank de beslagkosten op € 2.491,00 (1 punt á € 2.491,00) en zal DPDK tot betaling hiervan aan Dream Bid veroordelen.
3.42.
Omdat de beslagkosten tot de proceskosten worden gerekend, wordt de gevorderde wettelijke rente over de beslagkosten niet vanaf de dag van de dagvaarding toegewezen, maar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na de datum van dit vonnis.
Proceskosten in conventie (sub x)
3.43.
DPDK zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het door Dream Bid gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van Dream Bid op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 109,71
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat € 6.227,50 (2,5 punten × 2.491,00 tarief)
Totaal € 10.537,21.
3.44.
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW zal worden toegewezen vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling
.Uit het arrest van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853, rov. 2.3), leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.
in reconventie
3.3.
Beoordeling vorderingen in reconventie
Volgorde beoordeling reconventie
3.45.
De rechtbank zal de vorderingen in reconventie van DPDK (sub i, ii en iii) alsmede de toelaatbaarheid van de wijzigingen ervan, hieronder per onderdeel beoordelen. Voor het beoordelingskader van de toelaatbaarheid van de gewijzigde eis in reconventie verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 3.3. Hieronder wordt in paragraaf 3.3.1 eerst de voorwaardelijke vordering van € 463.222,83 beoordeeld, in paragraaf 3.3.2 de subsidiaire vordering tot betaling van redelijk loon ex artikel 7:405 lid 2 BW en in paragraaf 3.3.3 de vordering tot betaling van € 108.000,00 aan niet betaalde facturen uit hoofde van de SLA.
3.3.1.
De voorwaardelijke vordering van € 463.222, 82 (sub i)
3.46.
DPDK heeft haar reconventionele vordering tot betaling van € 463.222,82 gewijzigd en onder een nieuwe voorwaarde ingesteld, namelijk dat de rechtbank oordeelt dat sprake is geweest van een rechtsgeldige cessie tussen IAI en Dream Bid van de vorderingen van IAI op DPDK uit hoofde van de Overeenkomst. DPDK stelt dat zij haar eis op dit punt heeft moeten wijzigen als gevolg van de cessie van IAI en Dream Bid van 29 maart 2022. Tegen deze eiswijziging heeft Dream Bid bezwaar gemaakt. Anders dan Dream Bid stelt, oordeelt de rechtbank dat voor zover de cessie van 29 maart 2022 DPDK zou nopen om haar eis in reconventie te wijzigen, het tussenvonnis van 2 maart 2022 daaraan in beginsel niet in de weg staat omdat de cessie toen nog niet speelde.
3.47.
Dit neemt niet weg dat de gewijzigde vordering op dit punt voor afwijzing gereed ligt. De vraag of voldaan is aan de voorwaarde waaronder zij is ingesteld, namelijk dat sprake is van een rechtsgeldige cessie tussen IAI en Dream Bid kan daarbij in het midden blijven omdat óók in het geval hiervan sprake is, Dream Bid daarmee géén schuldenaar is geworden van de door DPDK gestelde vorderingen op IAI. Met de cessie zouden immers alleen de vorderingen van IAI op DPDK uit hoofde van de Overeenkomst op Dream Bid zijn overgegaan, niet óók de schulden. De cessie van 29 maart 2022 kan dus niet leiden tot een aansprakelijkheid van Dream Bid voor de door DPDK gestelde vordering op IAI. Dit zou slechts anders zijn ingeval sprake zou zijn geweest van een contractsovername door Dream Bid onder de Overeenkomst, maar daarvan heeft de rechtbank in haar tussenvonnis van 2 maart 2022 al geoordeeld dat daarvan geen sprake is (zie rov. 4.10 tussenvonnis).
3.3.2.
Subsidiaire vordering tot betaling van een redelijk loon (sub ii)
3.48.
Wat betreft de subsidiaire vordering van DPDK tot veroordeling van Dream Bid tot betaling van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag aan redelijk loon op basis van artikel 7:405 lid 2 BW, geldt dat de rechtbank in haar tussenvonnis van 2 maart 2022 al heeft geoordeeld dat die vordering voor afwijzing gereed ligt (rov. 4.27 tussenvonnis). De rechtbank ziet geen reden om van dat oordeel terug te komen.
3.3.3.
De vordering tot betaling van € 108.000,00 uit hoofde van de SLA (sub iii)
3.49.
Wat betreft de vordering tot betaling van € 108.000,00 aan onbetaalde facturen uit hoofde van de SLA, is sprake van een nieuwe vordering in reconventie, ingesteld na het tussenvonnis van 2 maart 2022. Dream Bid heeft hiertegen bezwaar gemaakt omdat het tussenvonnis niet zou nopen tot deze wijziging en omdat deze vordering is gebaseerd op facturen die pas ná de mondelinge behandeling van 14 december 2021 door DPDK zijn verstuurd en geen onderdeel hebben uitgemaakt van het partijdebat. Volgens Dream Bid is deze eiswijziging in strijd met de goede procesorde en moet zij buiten beschouwing worden gelaten.
3.50.
De rechtbank oordeelt deze eiswijziging van DPDK in strijd met de goede procesorde en laat deze buiten beschouwing (vgl. artikel 130 Rv). DPDK heeft geen goede reden gegeven waarom deze vordering door haar nu pas wordt ingesteld - zo laat in de procedure en pas nadat er al een uitvoerig partijdebat heeft plaatsgehad. DPDK stelt dat Dream Bid na de mondelinge behandeling van 14 december 2021 zou zijn gestopt met het betalen van “
deze” facturen en dat de facturen daarom nu pas in het geding worden gebracht, maar uit de overgelegde facturen blijkt dat het grootste deel ervan betrekking heeft op het laatste kwartaal van 2021 met als factuurdatum nota bene 15 december 2021 (één dag na de mondelinge behandeling), zodat het van DPDK verwacht had mogen worden dat zij die facturen, zeker met een omvang van € 108.000,00, voorafgaand aan de mondelinge behandeling al onderwerp van het partijdebat had gemaakt.
3.51.
In het kader van haar verweer tegen de vordering van € 108.000,00 uit hoofde van de SLA, heeft Dream Bid ook nog verwezen naar de samenhang tussen de Losse opdrachtovereenkomsten en de SLA en tot afwijzing geconcludeerd (zie hiervoor onder 3.22). In dit kader overweegt de rechtbank ten overvoede nog het volgende. Omdat de rechtbank de ontbinding van de SLA per datum van dit vonnis zal toewijzen (zie hiervoor onder 3.25), zijn Dream Bid en DPDK daarmee ook bevrijdt van de vóór de ontbinding ontstane verbintenissen, zoals betalingsverbintenissen. Die behoeven zij dan niet meer na te komen (vgl. HR 5 oktober 2012, LJN BW 8307, NJ 2012/584 (
Tyco/Delata)). Dit zou betekenen dat met de ontbinding van de SLA Dream Bid ook bevrijd zou zijn van de in dit kader door DPDK gestelde openstaande betalingsverbintenissen op basis van de SLA zodat de nakomingsvordering van DPDK ook daarop zou zijn afgestuit.
Proceskosten in reconventie
3.52.
DPDK zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Dream Bid worden begroot op € 1.868,25 aan salaris advocaat (0,75 punt × tarief € 2.491,00). Over de gevorderde nakosten in reconventie hoeft de rechtbank geen aparte beslissing te geven (zie hiervoor onder 3.44).

4..De beslissing

De rechtbank
in conventie:
4.1.
ontbindt per datum van dit vonnis de Losse opdrachtovereenkomsten en de SLA,
4.2.
veroordeelt DPDK ten titel van ongedaanmaking aan Dream Bid te betalen
€ 61.236,36, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW met ingang van 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt DPDK ten titel van schadevergoeding aan Dream Bid te betalen € 268.747,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 1 april 2021 tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt DPDK binnen drie (3) weken na de betekening van dit vonnis de domeinnaam www.dream.bid over te dragen aan Dream Bid en alle daartoe noodzakelijke medewerking te verlenen op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat DPDK niet of niet volledig aan deze veroordeling voldoet, met maximum van 25.000,00,
4.5.
veroordeelt DPDK tot betaling aan Dream Bid van € 3.400,00 aan buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW met ingang van 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.6.
veroordeelt DPDK om aan Dream Bid de proces- en beslagkosten te betalen, aan de zijde van Dream Bid tot op heden begroot op € 13.028,21, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.7.
wijst af het meer of anders gevorderde,
4.8.
verklaart onderdeel 4.2 tot en met 4.6 van dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie:
4.9.
wijst af de vorderingen van DPDK,
4.10.
veroordeelt DPDK om aan Dream Bid de proceskosten te betalen, aan de zijde van Dream Bid tot op heden begroot op € 1.868,25,
4.11.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J Arts en in het openbaar uitgesproken op
5 oktober 2022.
3455/1729