ECLI:NL:RBROT:2022:8255

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
9972625 VV EXPL 22-251
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen werknemer in kort geding na eerdere beoordeling door kantonrechter

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 september 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en haar werkgever. De werknemer, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.V.H. van Tricht, had een vordering ingesteld tegen de werkgever, vertegenwoordigd door de advocaten mr. N. Robijn-Meijer en mr. S.T. van Gestel. De werknemer vorderde onder andere betaling van achterstallig loon en de vernietiging van een beëindigingsovereenkomst die onder invloed van dwaling en/of misbruik van omstandigheden tot stand zou zijn gekomen. De werkgever betwistte de vorderingen en stelde dat de beëindigingsovereenkomst rechtsgeldig was en dat de werknemer geen recht had op de gevorderde bedragen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 september 2022 werd duidelijk dat de kantonrechter in een eerdere verzoekschriftprocedure tussen dezelfde partijen al had beslist over de vorderingen van de werknemer. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer geen belang had bij de kort geding procedure, omdat de vorderingen al waren beoordeeld in de verzoekschriftprocedure. De kantonrechter wees daarom de vorderingen van de werknemer af en bepaalde dat iedere partij zijn eigen proceskosten moest dragen, aangezien geen van beide partijen in overwegende mate in het ongelijk was gesteld in de verzoekschriftprocedure.

De uitspraak benadrukt het belang van de rechtszekerheid en de effectiviteit van eerdere rechterlijke beslissingen. De werknemer had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die een andere uitkomst rechtvaardigden, waardoor de kantonrechter tot de conclusie kwam dat de vorderingen in het kort geding niet ontvankelijk waren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9972625 VV EXPL 22-251
datum uitspraak: 30 september 2022
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.V.H. van Tricht, advocaat te Middelharnis,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. N. Robijn-Meijer en mr. S.T. van Gestel, advocaten te Middelharnis.
Partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 18 juli 2022, met producties;
  • de e-mail van 1 september 2022 aan de zijde van [gedaagde] , met productie;
  • de spreekaantekeningen van mr. N. Robijn-Meijer en mr. S.T. van Gestel;
  • het werkplan van het UWV, dat ter zitting door mr. E.V.H. van Tricht is overgelegd.
1.2.
Op 9 september 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken. Tijdens deze mondelinge behandeling heeft gelijktijdig, maar niet gevoegd, de behandeling plaatsgevonden van de verzoekschriftprocedure tussen partijen met zaaknummer 10002174 VZ VERZ 22-9593. Daarbij waren aanwezig [eiseres] in persoon, tezamen met [naam 1] (tolk) en bijgestaan door de gemachtigde mr. E.V.H. van Tricht. Namens [gedaagde] zijn verschenen [naam 2] (directeur) en [naam 3] (directeur), bijgestaan door de gemachtigden mr. N. Robijn-Meijer en mr. S.T. van Gestel. Van hetgeen ter zitting is besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

2..De feiten

2.1.
[eiseres] , geboren op [geboortedatum eiseres] , is op 18 juli 2014 voor 24 uur per week in dienst getreden van [gedaagde] in de functie van medewerker inpak A. Laatstelijk is [eiseres] werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tegen een bruto maandsalaris van € 1.574,56, exclusief 8% vakantietoeslag.
2.2.
[gedaagde] is een familiebedrijf dat zich bezig houdt met de vervaardiging van beschuit, koekjes en ander houdbaar banketbakkerswerk.
2.3.
Op 18 maart 2022 heeft [gedaagde] [eiseres] een beëindigingsovereenkomst overhandigd. In deze beëindigingsovereenkomst staan, voor zover thans van belang, de volgende bepalingen opgenomen:
“ (…)
4.1.
De arbeidsovereenkomst eindigt met wederzijds goedvinden op 21-03-2022.
4.2.
De werknemer wordt tot einde dienstverband vrijgesteld van werk met behoud van loon inclusief emolumenten.
4.3.
De werkgever betaalt de werknemer een beëindigingsvergoeding van € 3.149,34 bruto (= 2 x maandsalaris). Hij maakt het netto-equivalent van dit bedrag (na verplichte inhoudingen en verrekening van vakantiedagen door werkgever) uiterlijk 31-03-2022 over aan de werknemer.
(…)
4.6.
De werkgever en werknemer hebben na de financiële eindafrekening niets meer van elkaar te vorderen. Zij verlenen elkaar finale kwijting.
(…)
5. Ondertekening
Door de overeenkomst te ondertekenen verklaren beide partijen dat zij de arbeidsovereenkomst willen beëindigen en dat zij op de hoogte zijn van de gevolgen daarvan. Deze overeenkomst is een vaststellingsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:900 BW.”
2.4.
Op 20 maart 2022 heeft tussen [eiseres] en [gedaagde] de volgende Whatsapp-correspondentie plaatsgevonden:
“ [eiseres] :
Goedeavond! Dit document, wat ik vrijdag kreeg, moet ik ondertekenen en een foto maken en opsturen? Of wil je het me opnieuw ondertekend per e-mail sturen? Omdat ik het niet weet. en stuur mij morgen mijn jaaropgaaf voor 2021 per e-mail. Ik heb geen toegang tot de app zoals [naam 4] wist. en ik heb het niet gedownload en ik moet rekeningen vereffenen.
[gedaagde] :
Hoi [eiseres] , we zullen je morgen het document met handtekeningen per email sturen, bij akkoord zien we het dan graag getekend terug. Je jaaropgave en ook de afrekening zullen we je ook per e-mail toesturen. Dank alvast.
2.5.
Per e-mail van 21 maart 2022 schrijft [gedaagde] aan [eiseres] het volgende:
“Zoals besproken bijgaand de getekende beëindigings overeenkomst, deze zien we graag getekend terug alvorens we de eindafrekening kunnen gaan opstellen.
Tevens bijgaand je jaaropgave voor 2021.
Alvast bedankt. Mocht je nog vragen hebben, laat het ons even weten.”
2.6.
Op 23 maart 2022 heeft tussen [eiseres] en [gedaagde] de volgende Whatsapp-correspondentie plaatsgevonden:
“ [eiseres] :
Hoi! Ik zou graag willen weten wanneer u mij documenten stuurt om te ondertekenen? Ik heb ze nodig. Groetjes, [eiseres]
[gedaagde] :
Hi [eiseres] , ik heb het je gisteren per email gestuurd naar [e-mailadres] , is dat je email adres?
[eiseres] :
ja dat is mijn e-mail. maar ik heb niets.
[gedaagde] :
Ok vreemd, ik ga het nog eens naar je sturen.
Ik heb de email zojuist verstuurd, ik stuur je de bijlages ook even via Whatsapp.”
2.7.
Op 24 maart 2022 heeft [eiseres] de beëindigingsovereenkomst ondertekend.
2.8.
Per e-mail van 1 april 2022 schrijft [eiseres] aan [gedaagde] het volgende:
“Volgens de beëindiging van het contract dat ik van u kreeg, tegen 31 maart, zouden we eigenlijk de rekeningen vereffenen.
Mijn vraag is wanneer krijg ik mijn eindafrekening?
En het document voor de betaling voor maart en de jaaropgaaf voor 2022.”
2.9.
Per e-mail van 1 april 2022 schrijft [gedaagde] aan [eiseres] het volgende:
“Bijgaand je laatste loonstrook inclusief beëindigingsvergoeding en verrekening onbetaald verlof, vakantiegeld en uitbetaling vakantie uren.
Mocht je hier nog vragen over hebben, laat het ons dan even weten
De jaaropgave voor 2022 kunnen we pas in januari 2023 opmaken.”
2.10.
In reactie op de e-mail van [gedaagde] schrijft [eiseres] op 1 april 2022:
“ik zou mijn elke dag, elk uur willen ontknopen als ik niet aan het werk was in 2021 en 2022.
Waarom hebben jullie 97,99 vakantie uren in mindering gebracht?
Waar is het onbetaalde verlof van …..
Ik heb dit nodig voor mijn accountant om te controleren”
2.11.
Op 2 april 2022 mailt [gedaagde] [eiseres] , voor zover thans van belang, het volgende:
“Zie bijlage voor de mutaties per week van de vakantie en overuren.
Je kan op dyflexis inloggen om het per dag te zien.
(…)”
2.12.
Bij brief van 19 april 2022 heeft het UWV [eiseres] bericht dat zij tot en met 31 mei 2022 geen WW-uitkering ontvangt, omdat tot en met die datum een opzegtermijn in acht genomen had moeten worden.
2.13.
Per e-mail van 4 mei 2022 aan [gedaagde] heeft de gemachtigde van [eiseres] een beroep gedaan op de vernietiging van de beëindigingsovereenkomst wegens dwaling en/of misbruik van omstandigheden en [gedaagde] gesommeerd het loon vanaf 21 maart 2022 aan [eiseres] te betalen. Tevens heeft haar gemachtigde [eiseres] ziek gemeld en wordt [gedaagde] aansprakelijk gesteld (artikel 7:658 BW) voor alle geleden en nog te lijden schade van [eiseres] vanwege grensoverschrijdend gedrag van collega’s en de onveilige werkomgeving, daaronder begrepen de door haar geleden en nog te lijden psychische schade.
2.14.
Op 13 mei 2022 heeft de gemachtigde van [gedaagde] gereageerd op de brief van de gemachtigde van [eiseres] . Aan de sommatie van de gemachtigde van [eiseres] heeft [gedaagde] geen gehoor gegeven.
2.15.
Met ingang van 1 juni 2022 ontvangt [eiseres] alsnog een WW-uitkering.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat [gedaagde] te veroordelen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. tot betaling van het aan [eiseres] toekomende loon ad € 1.574,00 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, zulks met terugwerkende kracht vanaf 21 maart 2022 en zulks, op de gebruikelijke wijze en op het gebruikelijke tijdstip, tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
II. tot betaling van de wettelijke verhoging zoals bepaald in artikel 7:625 BW van 50% over het gevorderde bedrag aan achterstallig loon vermeerderd met 8% vakantietoeslag vanaf 21 maart 2022;
III. tot betaling van de wettelijke rente over hetgeen [gedaagde] aan [eiseres] verschuldigd is vanaf de dag der dagvaarding tot aan het moment van algehele voldoening;
IV. tot toezending aan [eiseres] van de salarisspecificaties betreffende de door [gedaagde] verschuldigde betalingen, zulks binnen één week na betekening van het in deze te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, voor iedere dag of gedeelte van de dag dat [gedaagde] hieraan geen medewerking verleent;
V. tot betaling van de proceskosten en de nakosten indien [gedaagde] niet binnen twee dagen na betekening aan het vonnis heeft voldaan.
3.2.
[eiseres] baseert de eis op het volgende.
De beëindigingsovereenkomst is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en/of misbruik van omstandigheden. Subsidiair stelt [eiseres] dat het beroep van [gedaagde] op de beëindigingsovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [eiseres] meent dat zij gerechtigd was de beëindigingsovereenkomst te vernietigen, als gevolg waarvan zij recht heeft op loon vanaf 21 maart 2022.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de vordering en voert het volgende aan.
De arbeidsovereenkomst is rechtsgeldig per 21 maart 2022 met wederzijds goedvinden geëindigd door middel van een beëindigingsovereenkomst die partijen hebben getekend. [gedaagde] betwist dat [eiseres] de beëindigingsovereenkomst rechtsgeldig heeft vernietigd op grond van dwaling en/of misbruik van omstandigheden. [gedaagde] betwist dat sprake is van een wilsgebrek. Dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij zich op de beëindigingsovereenkomst beroept is evenmin aan de orde, aldus [gedaagde] .

4..De beoordeling

4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft gelijktijdig, maar niet gevoegd, de behandeling plaatsgevonden van de verzoekschriftprocedure tussen partijen met zaaknummer 10002174 VZ VERZ 22-9593. In deze verzoekschriftprocedure heeft [eiseres] tegenverzoeken ingediend, die gelijkluidend zijn aan de vorderingen in de onderhavige procedure. In de verzoekschriftprocedure, die als gewone (bodem)procedure heeft te gelden, heeft de kantonrechter de tegenverzoeken van [eiseres] beoordeeld en daarop beslist. Onder die omstandigheden heeft [eiseres] geen belang meer bij een uitspraak in de onderhavige kort geding procedure. De kantonrechter zal de vorderingen van [eiseres] daarom afwijzen.
4.2.
De kantonrechter zal bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten dragen, omdat in de verzoekschriftprocedure geen van beide partijen in overwegende mate in het ongelijk is gesteld en aan de kant van [gedaagde] in de kort geding procedure bovendien geen afzonderlijke proceshandelingen zijn verricht, gezien de gecombineerde mondelinge behandeling op 9 september 2022 in beide zaken.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
44483