ECLI:NL:RBROT:2022:8214

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
9818028 CV EXPL 22-11953
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van medische kosten door onverzekerde patiënt na behandeling in ziekenhuis

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Catharina-Ziekenhuis en een onverzekerde patiënt, aangeduid als [gedaagde]. De eiseres, Catharina-Ziekenhuis, vorderde betaling van een factuur van € 6.568,62 voor medische behandeling die op 4 juni 2021 had plaatsgevonden. De patiënt had geen zorgverzekering en was na een val in een bewusteloze toestand naar het ziekenhuis gebracht. De eiseres stelde dat de patiënt in gebreke was gebleven met de betaling van de factuur, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten, en vorderde in totaal € 7.480,24.

De gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat het ziekenhuis zijn informatieplicht had geschonden, omdat hij niet was geïnformeerd over de behandeling en de kosten, en dat het ziekenhuis niet had voldaan aan de voorwaarden van de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden. De kantonrechter oordeelde dat het ziekenhuis niet in gebreke was gebleven, omdat de patiënt in een situatie verkeerde waarin hij niet in staat was om geïnformeerd te worden. De rechter concludeerde dat de informatieplicht niet geschonden was, omdat er geen mogelijkheid was om toestemming te vragen aan de patiënt of zijn vertegenwoordigers.

De kantonrechter wees de vordering van Catharina-Ziekenhuis af, omdat het ziekenhuis niet tijdig een melding had gedaan voor vergoeding van de kosten onder de Subsidieregeling. De rechter oordeelde dat het verzuim van het ziekenhuis om deze melding te maken, leidde tot de conclusie dat de vordering onaanvaardbaar was. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 622,- werden vastgesteld. Dit vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9818028 CV EXPL 22-11953
datum uitspraak: 14 oktober 2022
vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
STICHTING CATHARINA-ZIEKENHUIS,
vestigingsplaats: Eindhoven,
eiseres,
gemachtigde: Janssen & Janssen Incasso & Gerechtsdeurwaarders c.s. ,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. U. Karatas.
Partijen worden hierna ‘Catharina-Ziekenhuis’ respectievelijk ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 11 april 2022, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord;
  • de griffiersbrief van 4 juli 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van de gemachtigde van Catharina-Ziekenhuis van 8 september 2022, met bijlagen.
1.2.
Op 23 september 2022 is de zaak mondeling behandeld. De zitting heeft op verzoek van beide partijen plaatsgevonden via een Teams-verbinding. Aanwezig waren [naam] namens Catharina-Ziekenhuis, bijgestaan door mr. W. Stolk, en voorts [gedaagde] in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2..De feiten

2.1.
Op 4 juni 2021 is [gedaagde] gevallen van de derde verdieping van een appartementencomplex. Hij heeft daarop zelf een ambulance gebeld.
2.2.
Het ambulancepersoneel heeft [gedaagde] vervolgens in slaap gebracht en hem vervoerd naar Catharina-Ziekenhuis. Daar is hij uitvoerig onderzocht. [gedaagde] is vervolgens vervoerd naar, en overgedragen aan, het Elisabeth Twee-Steden Ziekenhuis in Tilburg, waar hij is behandeld en op 11 juni 2022 wakker werd.
2.3.
Voor haar verrichtingen op 4 juni 2021 heeft Catharina-Ziekenhuis [gedaagde] , die geen zorgverzekering had, een factuur van 15 oktober 2021 groot € 6.568,62 gestuurd.

3..Het geschil

3.1.
Catharina-Ziekenhuis eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 7.480,24, met rente,
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, en
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 6.568,62, rente van € 60,47 (berekend tot 1 april 2022) en buitengerechtelijke kosten van € 851,15.
3.2.
Ter toelichting daarop heeft Catharina-Ziekenhuis -samengevat- aangevoerd dat [gedaagde] ondanks aanmaning in gebreke is gebleven met betaling van hetgeen hij wegens de door haar op 4 juni 2021 ten behoeve van hem verrichte behandeling aan Catharina-Ziekenhuis verschuldigd is geworden. Het betreft € 6.568,62 aan hoofdsom. Naast dat bedrag, vermeerderd met rente, dient [gedaagde] haar € 851,15 aan buitengerechtelijke kosten te vergoeden.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis. Daartoe heeft hij -ook samengevat- naar voren gebracht dat Catharina-Ziekenhuis haar informatieplicht ex artikel 7:448 BW jegens hem heeft geschonden. Zij heeft hem of zijn ouders namelijk niet over welke behandeling dan ook geïnformeerd, laat staan zijn instemming verkregen. Ook heeft zij hem niet tijdig geïnformeerd over het door haar in rekening te brengen tarief. Uit recente jurisprudentie (ECLI:NL:RBNHO:2021:529) blijkt dat deze informatieplicht zelfs bestaat als de patiënt niet bij bewustzijn is. Het verzuim van Catharina-Ziekenhuis maakt dat de geneeskundige behandelingsovereenkomst ontbonden dient te worden voor zover het de verplichting van [gedaagde] betreft de onderhavige factuur te betalen. De hoogte van de factuur heeft hem verbaasd, omdat [gedaagde] slechts enkele uren bij Catharina-Ziekenhuis heeft verbleven. Het Elisabeth Twee-Steden Ziekenhuis, waar [gedaagde] een veelvoud aan behandelingen heeft gehad, heeft geen kosten bij hem in rekening gebracht en voor die zorg kennelijk toch betaald gekregen. Catharina-Ziekenhuis heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom zij geen beroep heeft gedaan op de ‘Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden’ (hierna: ‘de Subsidieregeling’). Via die regeling, die juist voor dit soort situaties in het leven geroepen is, zou zij haar factuur betaald moeten kunnen krijgen.
3.4.
Op hetgeen verder is aangevoerd, wordt hierna, voor zover van belang voor de uitkomst van de procedure, teruggekomen.

4..Het geschil

4.1.
De kantonrechter kan [gedaagde] niet volgen in zijn standpunt dat Catharina-Ziekenhuis onder de gegeven omstandigheden haar informatieplicht jegens hem geschonden heeft. Daartoe wordt, mede gezien hetgeen ter zitting onbetwist naar voren is gebracht, het volgende overwogen. Vast staat dat de GGD (het ambulancepersoneel) [gedaagde] , die zelf de ambulance gebeld had omdat hij na de val zijn benen niet meer kon bewegen, op 4 juni 2021 in bewusteloze toestand en met een verdenking van ‘ernstig en mogelijk levensbedreigend letsel’, overgedragen heeft aan Catharina-Ziekenhuis voor onderzoek. Zelf was [gedaagde] dus niet in staat door Catharina-Ziekenhuis te worden geïnformeerd terwijl hij ook niet heeft onderbouwd wie (bijvoorbeeld zijn ouders) zij dan wel hadden kunnen informeren. Daarvoor moest Catharina-Ziekenhuis immers wel contactgegevens hebben. Naar eigen zeggen heeft [gedaagde] de contactgegevens van zijn ouders pas op 11 juni 2021, toen hij wakker was geworden, aan het personeel van het Elisabeth Twee-Steden Ziekenhuis gegeven.
4.2.
In dit geval, waarin dus geen toestemming aan [gedaagde] zelf kon worden gevraagd en evenmin aan een vertegenwoordiger terwijl -klaarblijkelijk- wel onmiddellijke hulpverlening geboden was, kan [gedaagde] dus niet recht aan Catharina-Ziekenhuis tegenwerpen dat zij enige informatieplicht jegens hem zou hebben geschonden. In de door hem aangehaalde uitspraak leest de kantonrechter ook niet dat een zorgverlener in een dergelijke situatie toch aan haar informatieplicht moet voldoen, terwijl ook niet valt in te zien hoe zij dat praktisch zou kunnen. Dit verweer mist dan ook doel.
4.3.
Dat het voor haar verrichtingen in rekening gebrachte bedrag te hoog zou zijn, is door Catharina-Ziekenhuis gemotiveerd bestreden. Daartoe heeft zij gewezen op de door haar overgelegde, gespecificeerde factuur en toegelicht dat de zorgactiviteiten in rekening zijn gebracht overeenkomstig de daarvoor vastgestelde diagnose behandelingscombinaties (DBC’s). Hierop gelet zou het op de weg van [gedaagde] hebben gelegen zijn verweer op dit onderdeel nader te concretiseren en zoveel mogelijk te onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan zodat wordt uitgegaan van de juistheid van het in rekening gebrachte bedrag.
4.4.
Met betrekking tot door [gedaagde] gedane beroep op de Subsidieregeling wordt overwogen dat deze regeling erin voorziet dat de zorgaanbieder haar kosten uit dit fonds vergoed krijgt indien medisch noodzakelijke zorg is verleend aan een persoon die niet verzekerd is of waarvan de verzekering niet is vast te stellen. Volgens de eigen stellingen van Catharina-Ziekenhuis ging het hier om medisch noodzakelijke zorg. Vast staat dat zij ten tijde van de behandeling niet heeft kunnen vaststellen dat [gedaagde] verzekerd was. Ook staat vast dat hij toen niet verzekerd was.
4.5.
In het voorkomende geval moet de zorgaanbieder volgens artikel 3.5 (oud) van de Subsidieregeling binnen een week na de dag waarop de zorg is verleend, een melding aan de GGD doen. Dat heeft Catharina-Ziekenhuis (anders dan, zo begrijpt de kantonrechter, het Elisabeth Twee-Steden Ziekenhuis nadien) in dit geval niet gedaan.
4.6.
Volgens de namens haar ter zitting gegeven toelichting wist Catharina-Ziekenhuis niet binnen die termijn dat [gedaagde] niet verzekerd was. Naar het oordeel van de kantonrechter had het echter op haar weg gelegen om zekerheidshalve binnen bedoelde termijn een melding als bedoeld in artikel 3.5 (oud) van de Subsidieregeling ten behoeve van [gedaagde] te doen. Immers, zij kon feitelijk niet met hem communiceren en heeft evenmin op andere wijze vastgesteld dat hij verzekerd was. Dat [gedaagde] zou zijn ingeschreven in de Basisregistratie Personen (zoals door Catharina-Ziekenhuis gesteld en door [gedaagde] betwist) is niet voldoende. Een inschrijving impliceert namelijk niet zonder meer dat sprake is van een zorgverzekering. Verder was Catharina-Ziekenhuis op de hoogte van de volgens haar geldende strenge termijn van zeven dagen voor het doen van een dergelijke melding enerzijds en de mogelijke (forse) financiële implicaties van het achterwege laten daarvan voor [gedaagde] anderzijds. Niettemin heeft zij een melding achterwege gelaten. Uit niets blijkt ook dat zij naderhand nog getracht heeft om, ondanks de termijnoverschrijding, in het specifieke geval van [gedaagde] haar kosten door het fonds vergoed te krijgen. Daarnaar specifiek gevraagd door de kantonrechter heeft zij ook niets aangevoerd dat tot de conclusie kan leiden dat een tijdig beroep op de Subsidieregeling in dit geval niet zou zijn gehonoreerd. De kantonrechter houdt het er daarom voor dat, zou Catharina-Ziekenhuis de melding tijdig hebben gedaan, haar kosten zouden zijn vergoed.
4.7.
Gegeven dit verzuim van Catharina-Ziekenhuis acht de kantonrechter toewijzing van de vordering jegens [gedaagde] hier naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Haar vordering, inclusief nevenvorderingen, wordt dan ook afgewezen.
4.8.
Dat betekent dat, omdat Catharina-Ziekenhuis ongelijk krijgt, zij de proceskosten moet betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag vast op € 622,- aan salaris voor zijn gemachtigde. Voor kosten die [gedaagde] maakt na deze uitspraak, moet Catharina-Ziekenhuis ook een bedrag betalen van € 124,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
4.9.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betreft dan enkel de proceskostenveroordeling.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het door Catharina-Ziekenhuis gevorderde af;
5.2.
veroordeelt Catharina-Ziekenhuis in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag vastgesteld op € 622,-;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
654