ECLI:NL:RBROT:2022:8174

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
ROT 21/1505
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een boete voor het vervoeren van een niet transportwaardig rund

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 4 oktober 2022, wordt het beroep van eiser tegen een boete van € 1.500,- voor een overtreding van de Wet dieren beoordeeld. De boete werd opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, naar aanleiding van een rapport van bevindingen van de NVWA, waarin werd vastgesteld dat een rund niet geschikt was voor transport omdat het niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen. Eiser, die het rund vervoerde, betwistte de boete en stelde dat het rund correct was geladen en gelost en dat de transporteur niet aansprakelijk kon worden gesteld voor wat er op het slachthuis gebeurde.

De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2022 behandeld, waarbij eiser, zijn partner, de gemachtigde van verweerder en een toezichthoudend dierenarts aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de toezichthouder voldoende bewijs heeft geleverd dat het rund al voor het transport kreupel was en dat de boete terecht is opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de bevindingen van de toezichthouder gedetailleerd en concreet zijn en dat er geen reden is om aan de juistheid van deze bevindingen te twijfelen. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat de boete gematigd zou moeten worden.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de boete, waarbij het belang van dierenwelzijn voorop staat. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1505

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [eenmanszaak], te [plaats], eiser,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.A.J. Woutersen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de boete van € 1.500,- voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 25 september 2020 heeft verweerder eiser de boete opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 5 februari 2021 op het bezwaar van eiser heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn partner, de gemachtigde van verweerder en [naam], toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 19 mei 2020 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA.
De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: 12 mei 2020, omstreeks 06:15 uur.
Tijdens mijn inspectie belast met de levende keuring (AM-keuring) van runderen bevond ik mij in de stal van [slachterij] Er waren al runderen gelost voordat ik aanwezig was. Er waren al runderen apart gezet, waarbij door de stalbaas een afwijking was gezien. Ik zag daartussen een vrouwelijk rund met I&R (identificatie en registratie) nummer NL923973290 staan (foto 1). Ik zag dat zij in stilstand haar rechter achterpoot nauwelijks belastte (foto's 2, 4, 5 en 7, filmpjes 2 en 4). Ik zag dat zij haar kop laag hield en haar oren naar omlaag hield (foto's 2 en 3). Dit is een teken van pijn. Als ik haar wilde laten lopen, was zij moeilijk in beweging te krijgen (filmpjes 1 en 5) en als ze dan liep was zij erg kreupel aan haar rechter achterpoot, waarbij ze deze poot steeds zo kort mogelijk aan de grond zette (filmpjes 3 en 5). Het nauwelijks belasten van de poot was een uiting van pijn.
Bij nadere inspectie van de rechter achterpoot zag ik dat de onderpoot verdikt was. Ik zag met name zwelling van de kroonrand en roodheid van de kroonrand (foto's 4, 5 en 6). De roodheid en zwelling duiden op een ontsteking.
Op de beide spronggewrichten zag ik aan de buitenzijde huidlaesies (foto's 6 en 7). Tevens zag ik op de linker poot op de achterkant van de hak een huidbeschadiging en boven de knie een huidbeschadiging (foto 7). Dit zijn ligplekken. Dat zijn plekken die ontstaan als er teveel wrijving is tussen de ligplaats en de huid. Deze wrijving ontstaat met name tijdens het opstaan of gaan liggen als daarbij op een abnormale manier bewogen wordt. Dit zie je dus vaak als een dier één ledemaat wil ontlasten aan de contralaterale ledemaat. Het is dus een teken van compensatie en die treedt pas op na een aantal dagen.
Op basis van mijn kennis als dierenarts stel ik het volgende: Bovengenoemd rund was kreupel en toonde een sterk verminderde belasting van haar rechter achterpoot in stilstand. Tijdens het transport zal het rund de rechter achterpoot meer hebben moeten belasten om haar evenwicht te bewaren. Beweging en belasting tijdens transport (bij scherpe bochten of hobbels in de weg) zijn zeer pijnlijk bij een ontsteking aan de onderpoot. Het vervoer heeft onnodig extra lijden voor het rund tot gevolg gehad. Vanuit mijn deskundigheid als dierenarts besluit ik dat de kreupelheid reeds meerdere dagen en voorafgaand aan het transport aanwezig was, dit gezien de mate van zwelling en de mate van compensatietekenen (de ligplekken) die minstens een paar dagen nodig hebben om te ontstaan (volgens het identificatie- en registratiesysteem is het rund op 12 mei 2020 bij het slachthuis aangevoerd).
In het computersysteem van de slachterij zag ik dat de transporteur '[naam]' was (foto 8). Aangezien ik regelmatig bij deze slachterij mijn werkzaamheden uitvoer, waardoor ik deze transporteur met regelmaat langs zie komen, weet ik uit ervaring dat dit om [eiser] gaat. Bij het raadplegen van het NVWA verleningensysteem bleek dat het bedrijf gevestigd was aan de [adres] en dat het bedrijf een vervoerdersvergunning heeft met nummer [nummer].
De vervoerder vervoerde een rund dat niet mocht worden vervoerd, omdat het rund niet geschikt was voor het voorgenomen transport; het rund was niet in staat zich op eigen kracht pijnloos te bewegen.
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiser het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“De vervoerder vervoerde een rund dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat het rund niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen.”
Volgens verweerder heeft eiser daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder b, artikel 6, derde lid en Bijlage I, hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, onder a, van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening).
Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete opgelegd van € 1.500,-, het standaardboetebedrag dat daarvoor geldt op grond van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder eiser daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiser betoogt dat het rund correct is geladen en gelost. Het was een ouder rund maar nog goed mobiel en met het opladen was er dan ook geen enkele twijfel aan de transportwaardigheid van het rund. Het rund is ook goed mobiel van de laadklep afgelopen. De transporteur is niet aansprakelijk voor wat er op het slachthuis gebeurt. Als het rund op stal staat in het slachthuis en dan een tik van een ander rund krijgt waardoor het kreupel loopt en een zwelling oploopt kan de transporteur daar niet voor aansprakelijk worden gesteld. Bovendien is het opmerkelijk dat de toezichthouder geen verklaring van de stalmedewerker heeft gevraagd over de reden dat de koe eerst niet apart stond en later wel, aldus eiser.
6.1.
In een geval als het onderhavige waarin een boete is opgelegd rust de bewijslast dat sprake is van een overtreding, gelet op het vermoeden van onschuld, op het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven CBb, onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2022:168, mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het rapport van bevindingen voldoende gedetailleerd en concreet beschreven wat de toezichthouder bij het rund heeft waargenomen.
De toezichthouder beschrijft uitgebreid dat de koe kreupel liep en de rechterachterpoot nauwelijks belastte. Dit is ook goed te zien op de bij het rapport gevoegde filmpjes. Eiser betwist op zichzelf ook niet dat de koe kreupel liep maar stelt dat op het slachthuis iets moet zijn gebeurd. Dat vindt de rechtbank echter niet aannemelijk. De koe is op het slachthuis aangevoerd op 12 mei 2020 en de toezichthouder heeft diezelfde dag de constatering al om 6.15 uur gedaan. Daarvoor was de koe al apart gezet omdat de stalbaas een afwijking had gezien. In het rapport van bevindingen is door de toezichthouder op basis van zijn deskundigheid geconcludeerd dat de kreupelheid bij de koe al meerdere dagen aanwezig was. De toezichthouder heeft dit ook goed gemotiveerd; beschreven is dat de poot gezwollen en rood was, wat duidt op een ontsteking, en dat de koe ligplekken had die je vaak ziet bij dieren die een ledemaat willen ontlasten en die pas na enkele dagen optreden. De toezichthoudend dierenarts heeft ook gewezen op de mate van zwelling. De op de zitting aanwezige toezichthoudend dierenarts heeft ook nog nader toegelicht dat een ontsteking en verdikking van de poot zoals hier het geval was niet in enkele uren kan ontstaan. Op de zitting is ook vastgesteld dat de verdikking van de poot op de foto’s te zien is. Ook heeft de toezichthoudend dierenarts op de zitting bevestigd dat een ligplek op de achterbil typerend is voor dieren die langere tijd een aandoening aan een poot hebben waardoor ze langdurig gaan liggen om zo de poot te ontlasten. Gelet op dit alles, de uitgebreide beschrijvingen in het rapport, onderbouwd door foto’s en filmpjes en de toelichting ter zitting, staat voor de rechtbank voldoende vast dat het rund deze problemen aan de rechterachterpoot al voorafgaande aan het transport had. Wat er na het transport op het slachthuis is gebeurd en de reden dat de koe apart is gezet is niet relevant en een verklaring van de stalmedewerker is dus ook niet nodig. Er staat immers voldoende vast dat de koe al voorafgaande aan het transport niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen.
6.3.
Verweerder heeft dus terecht vastgesteld dat eiser de overtreding heeft begaan. Op grond van het Specifiek Interventiebeleid dierenwelzijn tijdens transport wordt bij een overtreding als hier aan de orde niet eerst gewaarschuwd maar direct een bestuurlijke boete opgelegd. De wetgever heeft al een afweging gemaakt welke boete bij deze overtreding in het algemeen evenredig moet worden geacht. Het met de Transportverordening - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. De hoogte van de boete als hier aan de orde acht de rechtbank als zodanig niet onredelijk of onevenredig. Door het vervoer is een dier onnodig lijden berokkend. Verder heeft eiser geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan verweerder het boetebedrag had dienen te matigen. Ook de rechtbank is daar niet van gebleken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is dus ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
4 oktober 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.