In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Rotterdam, betreft het een kort geding waarin [eiser] zich verzet tegen de executie van een vonnis dat hem verplichtte zijn woning te ontruimen. De achtergrond van de zaak is een huurovereenkomst tussen [eiser] en 11.10 ZVO C.V., waarbij de kantonrechter op 8 juli 2022 de huurovereenkomst heeft ontbonden vanwege geluidsoverlast veroorzaakt door [eiser]. De ontruiming was aanvankelijk aangekondigd voor 13 september 2022, maar werd verzet naar 4 oktober 2022. [eiser] vorderde in kort geding dat de executie van het vonnis geschorst zou worden totdat er in hoger beroep was beslist, en voerde aan dat er sprake was van een kennelijke misslag in het eerdere vonnis en dat zijn belangen zwaarder wogen door de geboorte van zijn dochter op 22 juni 2022.
De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een kennelijke misslag in het eerdere vonnis, aangezien de kantonrechter uitvoerig had gemotiveerd waarom de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. De belangenafweging tussen [eiser] en ZVO, die al lange tijd overlast ondervonden van [eiser], leidde tot de conclusie dat de belangen van ZVO zwaarder wogen. De kantonrechter wees de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.